GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De grond voor ons weten.

IV.

In ons vorig artikel werd aangetoond, dat wanneer we den grond voor ons kennen zoeken in liet object, d.i. in de wereld, buiten' ons subject, die we willen kennen, dit niet, zooals Dr Hepip beweert, het gevaar voot fatalisme meebrengt, en dat zoo alleen de wetenschap bezielend is en vrijmakend.

Hier kan mij tegengevoerd worden: Maar Dr Hepp wil zich, volgens het citaat van pag. 153, bepalen tot de directe zekerheid, en wat bet object betreft, bepaalt hij zich tot de centrale waarheden, n.l. dat God bestaat, ik besta en de wereld bestaat.

Dit toegegeven, ben ik van meening, dat de grond voQir de directe kennis, evenzeer als dii© voor de afgeleide kennis, gelegen is in het o b- ject. Het is een logische fout de onmiddellijke zekerheid los van het overtuigende object te denken. De onmiddellijke zekerheid is een intuïtief gr ij pen van de waarheid, zooals dat trouwens met alle kennis meer of minder het geval is. Wij zien immers een voorwerp slechts van één kant en besluiten toch, dat het geheel aanwezig is. Dit gaat ook door van de directe zekerheid, die ons geeft Godskennisi en zelfkennis. De kennis van God ontvangen we van het object, nl. uit de schepping en uit de H. Schrift, hoewel we in dit geval ook zelf als schepselen getuigen van onzen Maker. Dit laatste moet echter niet gpnoemd worden een getuigenis des Heihgen Geestes in onzen geest aangaande het bestaani Gods enz., maar is veeleer gelijk te stellen met den sensus divinitatis. Ook de zekerheid aangaande ons eigen bestaan, bewustzijn enz. komt tot ons subject uit datgene, wat wij objectief aan ons waarnemen.

"We komen tot verzekerdheid en grijpen conclusies, vóórdat we logisch uitgeredeneerd zijn. Dit geldt voor alle directe kennis.

Dr Hepp meent vervolgens in het „testimonium generale" ook de „missing link" gevonden te hebben tusschen het „phaenomenon" en het , , noumenon" van Kant. (blz. 155). O

Deze zijn evenwel beide objectief. Ons denken verbindt ze, zoodat we door de kennis die het verschijnsel (het phaenomenon) ons biedt, het wezen (het noumenon) benaderen.

Wanneer Dr Hepp dan verder oorzaak en doel, prima principia, mathematische, aritlimetrisohe, geometrische principia enz. alles voor rekening van het testimonium generale legt, dat rusteloos doorgaat al die waarheden boven verdenking te verheffen, dan is het m.i. heel wat eenvoudiger te zeggen: al die dingen zijn objectief waar, en de normale mensch constateert dat.

Zoo brengt deze objectieve beschouwing van het boek van Dr Hepp ons tot de slotsom, dat de ..schrijver zijn vinding ten zeerste overschat, waniieer hij uitroept: „Het testimonium generale heeft „er volle recht op, niet alleen als de hoeksteen „van de religionsphilosophie, van de kennisleer, „van de psychologie, van de metafysica, maar ook „van alle christelijke wetenschap erkend te wor- „den. Ja, het is de onmisbare basis van gods- „dienst, zedelijkheid en schoonheid." (blz. 156). Er was voor Dr Hepp geen welgegronde aanleiding tot den sprong, dien hij gewaagd heeft, door uit het voor hem als dogma bestaande „testimonium speciale" te gaan concludeeren tot een „testimonium generale".

Vóór het aannemen van een z.g. testimonium speciale was een reden, doordat men, staande voor de vraag: hoe weten wij dat de Bijbel Gods Woord is? niet inzag, dat de Schrift zelf ons daarvan verzekert. De onderscheiding „speciaal" en „generaal" heeft alleen zin, wanneer men haar op gelijksoortige grootheden betrekt.

Om te besluiten tot een algemeen getuigenis, analoog aan het „speciale", dat aan alle menschen van de prille jeugd afaan verzekerdheid zou geven van de algemeene waarheden, is een ernstige logische fout. „Zekerheid der waarheid^' is een andersoortig begrip als „goddelijkheid der Schrift". Ook heeft dit testimonium generale geen Schriftuurlijke fundeering. De eenige text, die dienst heet te kunnen doen, 1 Joh. 5b 2), wordt tot het algemeene terrein doorgetrokken, op grond van het feit dat Johannes een speculatieve geest is.

Hoe dit laatste zij, Johannes laat zich nooit van den bodem der werkelijkheid afvoeren. Als iemand streng vasthoudt aan de objectieve waarheid, dan is het wel Johannes. Hij is het, die zegt: „Die het gezien heeft, die heeft het getuigd" (19:5) en hij spreekt hier van het objectieve apostolische getuigenis, dat er reeds was van de dingen, die zij voor ons gezien hadden, dat er eenmaal neergelegd is in de Scllrift (perfectum). Ds H. Hoekstra zegt ervan: „Het wil zeggen: dat getuigenis ligt er nu, en zal voortdurend zijn kracht en werking hebben". ^)

Johannes is het ook, die het woord van Christus aanteekent: „De Schriften zijn het die van mij getuigen." (5:39).

Hij beroept zich juist zoo sterk op de zintuigen: „Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben van het Woord des levens" (1 Joh. 1).

Geen vooraf verzekerend inwendig getuigenis is liierbij noodig of komt hierbij te pas. De Heilige Geest heeft het alles uit den objectieven Christus genomen en verkondigt het ons in de objectieve Schriften. (Joh. 16).

Wat nu het algemeene terrein betreft, de Heihge Geest leert ons ook hiervan zeer duidelijk, dat de grond voor ons weten niet gelegen is aan den kant van het subject, maar in het object. Immers „zijne onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen verstaan en doorzien" (Rom. 1:20). Ook is het klaar, dat de H. Schrift ons niet leert, dat het de Heilige Geest is, die in ons weet, maar , , de geest des mensch en, die in den mensch is". (1 Cor. 2 VS 11). De waarheid, „dat God aUe dingen werkt naar den raad van Zijn wil" en „dat wij leven, ons bewegen en zijn in Hem" houdt niet in, dat er een testimonium speciale en generale is, waardoor de Heilige Geest ons inwendig verzekert, dat de Schrift Gods Woord is, of dat de algemeene openbaring ons de waarheid getuigt.

God eischt van ons: zelf standig geloof in de objectieve waarheid.

Alle weten blijft ook in den diepsten zin gelooven.

Hoe vaster wij gelooven des te grooter is onze subjectieve zekerheid, dat de dingen objectief zeker zijn. Dit is nooit iets anders, dan dat wij het getuigenis der dingen gelooven.

Dit algemeene getuigenis uit de schepping, van buiten, kan een „Testimonium generale" heeten. Immers „Gods eeuwige kracht en goddelijkheid wordt daarin geopenbaard" (Rom, . 1), het „vertelt" (Ps. 19) enz.

De Logos is belichaamd en de Geest getuigt van Hem door de schepselen, die letterlijker dan men denkt, „gelijk als letteren zijn". *)

Geen breed betoog is noodig, om de verhouding van 'smenschen kennend sulDject tegenover dit tweevoudige getuigenis, dat uit Schrift en Schepping tot hem komt, in 'tucht te stellen.

Door de zonde immers is de mensch „verduisterd in 't verstand, vervreemd van 't leven Gods door de onwetendheid die in hem is" (Ef. 4:18).

Dit sluit ook in zich onzekerheid aangaande God, ziclizelf en de wereld.

Het is hopeloos voor hem, wanneer de Logos niet weer komt onder zijn bereik.

Maar het Woord, de Logos, is vleesch geworden, en heeft zich onder het bereik van onze zintuigen gesteld, kenbaar en aanvaardbaar gemaakt.

Door het geloof in Hem heeft de mensch de innerlijke zekerheid in overeenstemming met dte waarheid weer terug.

Buiten deze bijzondere openbaring is geen zekere, ware kennis aangaande God, mensch en wereld te verkrijgen. Deze openbaring is dus noodzakelijk. Niet om kennis te verkrijgen, maar wel om ware kennis te hebben en verzefcerd- Iheid in overeenstemming met de waarheid.

De zekerheidsgrond voor ons weten is dus: .HET OBJECT IN 'T LICHT VAN DE BIJZON­ DERE OPENBARING.


1) c.f. de tweede noot onder ons tweede artikel.

2) c.f. de eerste noot onder het tweede artikel.

3) H. Hoekstra, „de volheid des tijds", II, pag. 298.

4) Nederlandsche geloofsbelijdenis, art. 2.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's