GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE BUITENLANDSCHE KERKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE BUITENLANDSCHE KERKEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De nood der Kerk m Dultschlanfl.

Hieronder volgt in vertaling — die ik niet controleerde — de tekst van een stuk, dat Zondag 29 Aug. j.l. in alle kerken in Duitschland, welke aangesloten zijn bij de Belijdenisbeweging, is voorgelezen. Aan den uitgang (na den dienst), in een' kerkgebouw, waar één onzer lezers den dienst had bijgewoond, werd het allen kerkgangers uitgereikt Een andere lezer heeft het in ©en heel andere streek hooren voorlezen; daar werd het niet uitgereikt.

Zoover mij bekend, heeft nog geen enkel NedeTïandsch blad den volledigen tekst gepubliceerd. Het stuk is er belangrijk genoeg voor. Hier volgt derhalve de vertaling:

Boodschap aan de gemeenten.

De nood en de ernst vaa den tegenwoordigen kerkstrijd hehben op den 6en en 6en Juli 1937 vertegenwoordigers van bijna alle Duitsohe landsfcerken in Kassei samengebracht. Zij richtten gezamenlijt een verzoekschrift aan de rijksregeering en vroegen om persoonlijke onderhandeling, aangezien de tegenwoordig van staatswege ingeslagen wegen den kerken geen vrede aanbrengen, maar integendeel de tegenstellingen steeds meer verscherpen. Op dit verzoekschrift is tot op dit oogenblik de mogelijkheid tot persoonlijke onderhandelingen niet geopend.

Het verlangen der' gemeenten naar IdcLarheid over datgene, wat er gebeurt, is zóó dringend en onafwijsbaar, dat de ondergeteekende veregenwoordigers der kerken besloten hebben, de volgende Boodschap aan de gemeenten te brengen.

I. Ons in politiek opzicht tot eenheid gemaakte volk wordt door geloofsco'nflicten voor beslissingen geplaatst, waardoor het tot in zijn diepste grondslagen geschokt kan worden. Het is de nood, maar ook de verdienste van onzen tiJd, dat er voor deze levensvragen van ons volk geen ontwijken is, maar dat zij uitgevochten moeten worden. Elk ontwijken van deze vragen is ontrouw jegens ons volk. Alle ernstig nemen van deze vragen, ook als het tot disputen en conflicten voert, is trouw jegens ons volk.

Het is geheel vanzelfsprekend, dat hoe langer lioo meer de vraag aller vragen gesteld wordt, de vraag van het geloof, de vraag naar God. De met hartstoohtelijken ernst uitgesproken eisoh van volk en staat ontmoet op zijn weg den eisoh, door God gesteld, en waarvan de Ohristeltjke Kerk, volgens haar roeping, getuigenis moet geven. Volk en staat kunnen na een moeilijken tüd van verval en van* ontbinding, welke ons volk aan den rand van den dood gebracht hadden, slechts genezen en weer opsterken, wanneer ieder lid van het volk tot in de laatste diepten opgeëischt en inbeslaggenomen wordt. Het Christelijke geloof in God echter verkondigt de boodschap van dien God, die den mensch geheel en al als Z ij n eigendom opeisoht. Ons volk moet de vraag oplossen, hoe de eisoli van het i> olitieke leven en de eisch van den levenden God zich tot elkaar verhouden. Hoe zou dat beter moeten geschieden, dan in den weg van strijd en lijden? De ernst der beslissingen, die hier gevorderd worden, belooft rijke vrucht en zegen. Zoo gaat deze strijd, die allesbehalve een pietluttig getwist is, in waarheid om het geloof endaarmede om de toökomst van ons Duitsche volk.

II. Waar gestreden wordt, daar wordt stof opgejaagd en maar al te licht worden de duidelijke scheidslijnen door de stofwolken verborgen. Daarom verheffen wij onze stem en betuigen over alle stof en rumoer van den dagelijfcschen strijd heen, waarom het eigenlijk gaat:

a) Het gaat om God, om don eeuwigen, den levenden God. „Ik ben de Heere, uw God, gü zult geen andere goden nevens mij hebben." Dit oude gebod, het eerste van onzen catechismus, staat vEuidaag in het brandpunt van het gebeuren in Duitschland. Hoezeer ook op de zege van het jonge Duitschland over den geest van een neerzinkend tijdperk den nadruk gelegd is, toch leeft, diep doorgedrongen, niet krachteloos gemaait en niet overwonnen, in ons volk nog de geest van de vrijdenkersbeweging, die meent God te kunnen missen en met Hem te kunnen spotten. Deze goedkoope spot ko®t menschen en volkeren het leven. "Wie zich tegen den levenden God verzet, moet er aan sterven. Wel slaat er een golf van nieuwe geloovigheid over ons volk, vooral over onze jeugd. Wij mogen en wij willen weer gelooven, zoo zingen en zeggen zij.

Geloof aan Duitschland, geloof aan ons volk, geloof aan ons welzijn en zijn oorspronkelijke kracht, dat zijn inderdaad sterke krachten, die een volk uit zijn uitputting, uit zijn capituleeren voor nood en uitputting kunnen rukken. Maar hebben zij het vermogen, het ongeloof, de goddeloosheid te overwinnen? Neen, als Christenen weten wij, dat alleen het geloof aan den levenden God dat vermag! Kan men nu volk, bloed on ras daardoor de rechte eer bewijzen, dat men ze op de plaats van den levenden God zet? Moet een trouwe zoon van zijn vaderland zijn volk op den troon van God heffen? Dat is de vraag, die ons gesteld is, waarvoor wij niet opzij kunnen gaan. De Heilige Schrift verklaart: wie het schepsel meer eer geeft en meer 'dient dan den Schepper, verkeert de waarheid in leugen. Daarom verkondigen wij in deze ure van den strijd aan onze gemeenten en ons volk de boodschap van den God, die alleen de Heere is. Wy belijden: „Ik geloof aan God, den Vader, den almaclitigen Schepper "

b) Het gaat om Christus. Geloof in God, — ja! geloof in Christus •—• neen! Die strijdkreet weerklinkt door ons volk. De menschen willen weer gelooven aan God, zeker! maar Christus is hun vreemd Vreemd is Zijn gewaad en bloed, vreemd Zijn leer, vreemd Zijn weerloos lijden, vreemd Zijn smadelijke kruisdood, vreemd de in hun oogen ongeloofwaardige boodschap van Zijn opstanding. Zü zoeken en vinden God in de wonderen der natuur, in het bruisen van ons bloed, in de gemeenschap van ons volk, in de verborgen stem van eigen innerlijk.

Zij vragen: Wil de Kerk werkelijk ona volk, dat na langdurige, vreemde overheersching al worstelend het eigen karakter zoekt te herkrijgen, nog steeds den vreemden Christus opdringen?

Wij antwoorden: Neen. Geen vreemden dwang, maar e«n blijde boodschap brengen wij ons volk.

Alle zoeken naar God in de natuur, in het volk, in eigen innerlijk doet Hem nooit en te nimmer vinden, den almachtigen, levenden, barmhartigen God. Want tussohen God en ons menschen staat als een onoverkomelijke muur de zonde. In den diepsten grond weten wij allen van heiar, van deze duistere macht van het verzet tegen den levenden God, in menschelijke eigen heerlijkiheid en eigen gerechtigheid. Waarom wil men van de zonde niets weten? Omdat men tegen dezen diepsten nood van den mensch geen reiad en geen hulp weet. Wie de zonde erkent, geeft immers daarmede zijn radeloosheid en hulpeloosheid toe. Juist dat staat den mensoh tegen. Zoo dringt de valsche trots den mensch tot leugen tegen zichzelf.

Wy echter kennen Dengene, Die alleen van alle zonde en schuld redt. Jezus Christus is gekomen, in den naam van God en is den zondaren tot broeder geworden, is tot ons 'heil gestorven en opgestaan, opdat wij Gods kinderen zouden worden. Deze blijde bood- Bohap geldt voor alle menschen, voor alle volkeren, ook voor ons Duitsche volk. Door Jezus Christus moet het genezen en ware vrijheid en kracht verkrijgen. Zonder Hem bestaat er geen redding, in Zijn Naam is het heil. Daarom gebiedt ons de liefde en trouw jegens ons Duitsche volk, dat vrij het deze blijde boodschap verkondigen: Jezus Christus, uw Heiland, uw Heer, uw Koning. Daarom belijden wij: „Ik geloof, dat Jezus Christus, wEiarachtig God " (Uitlegging van hel tweede geloofsartikel).

c)Het gaat om de Kerk. Reeds is het zoover gekomen, dat het woord „Kerk" een leelijken bijsmaak heeft. „Kerk" •—• dat klinkt voor vele Duitsche ooren als eigengereidheid, als religieuze zelfzucht, als separatisme, dat zich aan de groote gemeenschap onttrekt, als politiek voorbehoud, als trouweloosheid aan het volk, als reactie.

Er wordt gevraagd: Mag er in de gemeenschap van volk en rijk nog zoo iets als de Kerk bestaan, in welke Duitsche menschen hun vaderland vinden, uit welke zij hun kracht putten voor den strijd met schuld, nood en dood? Wie als zondaar geschrokken voor den heiligen God staat, die weet: mijn redding hangt daar van af, dat God in Zijn barmhartigheid tot mij komt! Mijn heil hangt daarvan af, dat God Zijn Woord gesproken heeft tot heel de wereld en daarom ook tot mij. Zijn Woord heeft gestalte gekregen in de Heilige Schrift en in de Christelijke Kerk. De Kerk verkon­ digt ODjsi het Woord, dat wij niet in ons zelf hebben, maar dat rijk aan genade tot ons komt. Zij draagt de eeuwen door ons de Heilige Schrift tegemoet, zij leert ons bidden, 'Zij zegt ons de boodschap van Christus aan. Zij schenkt ons Zijn gemeenschap in doop en avondmaal, zij draagt Hem door het zingen van haar liederen ons hart binnen. Zij vereenigt ons tot een gemeente, tot de gemeenschap van haar geloof, haar liefde, haar hoop. Deze Kerk verkondigen wij ons volk. Is dat nu separatisme? Moet dat onze politieke betrouwbaarheid verdacht maken? Neen, dat is trouw aan ons volk, waarvoor deze Kerk behouden, bewaard, en vernieuwd moet worden.

Deze Kerk is op het oogenblik voorwerp van het conflict. In dweperij meent men, dat de Kerk ons volk en rii'k dan het beste zou dienen, wanneer ook zij evenals het maatsöhappelijk leven en de cultuur geheel aan de staatkundige maohten onderworpen zou worden. Wij echter weten, dat ons volk met de Kerk slechts dan gediend is, wanneer zij werkelijk en geheel „K è r k" is ! Wanneer zij den levenden God verkondigt, die de Heer over alle heeren is! Wanneer zij werkelijk verkondigt, dat Christus de Heiland en Heer is ook voor ons volk! Wanneer zij op de macht des Heiligen Geestes vertrouwt. Die haar in alle waarheid leidt. Wanneer de Kerk deze boodschap zou verzwijgen, of aan eenige wereldlijke macht ondergeschikt maakte, dan zou zij geen belijdende Kerk meer zijn, dan zou ziJ waarlijk ontrouw jegens haar volk zijn. Dan pleegde zij in waarheid — wat men haar zoo liohtvELardig verwijt •— volksverraad! Zoo staat de Kerk niet in 'den strijd om de macht, niet in den strijd tegen de krachten van het volk, maar zi( strijdt daartoe, dat zij in volle vrijheid, zonder voorbehoud, de blijde boo'djsohap het Duitsche volk overbrengen kan Zy doet 'dat in de kracht des Heiligen Geestes, die haar in alle waarheid leidt. Daarom belijden wij: „Ik geloof, dat ik niet door eigen verstand " (Uitlegging van het derde geloofsartikel).

Tot zoover de boodschap.

Volgende week geven we het slot.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE BUITENLANDSCHE KERKEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's