GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Balans.

II.

Van den organist der kathedraal te Mechelen: Flor Peeters verschenen „Tien koralen voor o r g e 1" 1), een verzameling, waarvan men al bij hel doorbladeren aan het notenbeeld ziet, dat de muziek weloverwogen is. ledere koraalbewerking in dezen bundel treft door smaakvolle toepassing van oudere en nieuwere harmonieën in een hechten bouw, die door constructie en rhythmiek vaak doet denken aan de koraalvoorspelen van Bach. Dit 39ste werk van Peeters is zoo rijp, dat het verantwoord is in het kort de verschillende voorspelen te vermelden.

Nr. 1 (Een kint gheboren in Bethlehem), een rustige pastorale. Nr. 2 (Herders, hij is gheboren) met het schalksche gespeel in de parallelle der begeleidende stemmen van regel 5, 6, 8 en 9 van dit koraal. Nr. 3 (Nu sijt wellecome, Jcsu, lieven Heer) met een ontroerend-mooi Kyriëleis. Hel pedaal is in dit nummer wat eentonig. Nr. 4 (Ons is gheboren een kindekijn), dat minder boeiend is en te veel aan Bach doet denken. Nr. 5 (Maria die zoude naar Bethlehem gaen), eenvoudig en zeer smaakvol. Nr. 6 (Met desen nieuwen jare), imposant, geen legkaart van „moderne" dissonanten of „klankkleuren", maar een golvenspel met steeds nieuwe aspecten, oproepend de mogelijkheden van het nieuwe jaar. Nr. 7 (O Jesu soet) met zijn fijne pasteltinten. Nr. 8 (lek wil mi gaen vertroosten). Naar de moedelooze begeleiding te oordeelen, had de componist hier wel veel troost noodig. De sequenzen doen niet overtuigend, maar wat goedkoop aan. Nr. 9 (Van liefden comt groot liden) daarentegen neemt revanche. Dit nummer is vol van een serene droefheid en behoort tot het innigste uit den geheelen bundel. Nr. 10 is het koraal „Heer Jezus heeft een hofken" met vier variaties en een finale (5de variatie). Een zeer dankbaar concertnummer. Het koraal en de eerste variatie zijn sober. In de tweede variatie is de begeleiding in de bovenstem pittig van rhythme, doch bitonaal ten opzichte van de overige stemmen, die in den hoofdtoonaard zijn geschreven. Door dezen simplistischen opzet doet de bovenstem wat effectmakend aan, wat zeker niet het geval zou zijn geweest, wanneer de geheele opzet van de variatie polytonaal was gehouden. Intusschen een interessant experiment! De derde variatie met zijn gebroken accoorden en de vierde met zijn chromatiek zijn muzikaal, doch een beetje gekunsteld. In de finale hervindt Peeters den echt-Vlaamschen stijl: het is één stuk bravour, waarin bepaalde harmonieën met kranige regelmaat terugkeeren.

Bij hel overzien van den bundel in zijn geheel frappeert het, hoe de nummers welker inhoud betrekking heeft op het gevoelsleven, beter geslaagd zijn dan die op het religieuze leven. Weer een aanwijzing, dat verklanking van den omgang met God haast het onmogelijke van den componist vergt.

Koninginnedagklanken bereiken thans het oor. George Stam trapt op hel pedaal van het Leeuwarder orgel een hardnekkige bas voor het Wilhelmus, laat in het „Merck toch hoe sterck" de klokjes klingelen, geeft een pianosatz over de „Zilvervloot", waarop hel „O, Heer die daer" volgt, en eindigt met een Finale, die weer in het Wilhelmus uitmondt. Ziezoo, de „Fantasie over bekende Nederlandsche volksliederen" 2) is klaar! Och, de feestgangers zullen zich wel geamuseerd hebben met dit bevattelijk potpourri, en het klinkt allemaal heel goed. Daar Stam reeds lang beter werk in het licht gaf, zal hij met dit werk wel niet meer pretentie hebben dan aardige amusementsmuziek bij feestelijke gelegenheden. Als zoodanig is het zeker geslaagd. Mocht echter iemand meenen in deze Fantasie ook maar een slip van den mantel der Muze te zien gevat, dan vergist hij zich. Wij zien dan de basso ostinalo in zijn onbeduidendheid, het tertsen- en kwartengescharrel en de goedkoope basjes in het „Merck toch hoe sterck", en hel niet „orgelmatige" in de „Zilvervloot" (dat de componist dan ook wijselijk in kerkdiensten laat coupeeren). Maar daarna volgen toch ook weer de bekoorlijke bewerking van het „O, Heer die daer" en de frissche inleidende Finale voor het Wilhelmus. Voor het grootste deel is deze Fantasie ook op harmonium te spelen.

Jac. Bonset gaf uit zijn 155ste opus „Variaties en fuga over een thema van Puree 11"'), waarin hij het bewijs levert, dat men ook a een vruchtbare productie nog frisch werk kan leveren. Dit stuk is .niet modem van structuur, maar door de vlotte bewerking van het speelsche hema maakt het een pittigen indruk. De bouw der zes variaties is zeer eenvoudig (in de derde zelfs wat al te sijnpel) en licht aansprekend, met geslaagde vondsten, b.v. de oploopende bas in var. I, de impressionistische harmoniek in var. IV, het thema in het pedaal in var. VI, de vroolijke Fuga. Hel welslagen van het geheel is niet het minst te danken aan het zwierige, in het gehoor liggende, thema, en zal op populaire orgelbespelingen een dankbaar nummer kunnen uitmaken. De herstellingsteekens zijn zoo onduidelijk gedrukt, dat ze op hel eerste gezicht moeilijk van kruizen te onderscheiden zijn.

De „Vijf M elo die be w erkingen" *) van Feike Asma konden een eeuw geleden zijn geschreven, en ook dan zouden ze denzelfden indruk maken als thans. Niettemin is Asma de jongste van allen wier werk in deze „Balans" werd besproken. Een bedenkelijk verschijnsel, temeer omdat uit deze bewerkingen blijkt dat de componist de romantische harmonieleer ijverig heeft bestudeerd en derzelver foefjes en alteraties vlot kan toepassen. Met dal al heeft men geen muziek, als de stuwing, de alles bezielende ontroering ontbreekt. Het is niet toevallig, dal Asma gegrepen heeft naar de melodieën van vijf liederen, die in den slappen tijd van ongeveer een eeuw geleden zijn getoonzet. Daarmee schiep hij reeds aanzienlijke moeilijkheden om tot een muzikaal bevredigend resultaat te komen. Toch zou hel voor een begaafd componist, getroffen door den geestelijken inhoud van die liederen, een prachtproef zijn geweest om deze

— op zichzelf senlimenteele — wijzen zóó Ie bewerken, dat die inhoud weer in een stralend nieuw licht te voorschijn kwam. Dit is Asma niet gelukt; zelfs vreezen wij, dat hïj zich dezen eisch bij het componeeren niet eens heeft gerealiseerd.

Een afzonderlijke behandeling der melodiebewerkingen (Waarheen pelgrims; Ik wensch te zijn als Jezus; Als ge in nood gezeten; De Heer is mijn herder; Jezus neemt de zondaars aan) heeft weinig zin, daar ze allemaal min of meer volgens hetzelfde recept zijn samengesteld: eerst de melodie in de sopraan met wat chromatiek uit de oude doos er tegenaan, die zoo druk altereert en moduleert, dat het geheel ziekelijk en onrustig aandoet. Dan weer de melodie, met snelle doorgaande of wisselnoten omslingerd als bloemrankjes om een vers in een poëzie-album. Door hel gedraaf dier noten is de componist inmiddels in vuur geraakt, om met veel vertoon van accoordmassa's en sequenzen een slotbewerking in fortissimo te produceeren. De imitalieve bewerkingen in „Ik wensch te zijn als Jezus" en „Als ge in nood gezeten" zijn weliswaar vernuftiger, maar de harmoniseering is ook hier alweer nietszeggend van plichtmatigheid.

Muziek als deze „Melodiebewerkingen" is eigenlijk de grootste belemmering voor de ontwikkeling eener Protestanlsch-Christelijke orgelkunst. Hel leekenpubliek hoort een bekend melodietje temidden van bekende klanken en is allang tevreden. De componist wordt door dit „succes" verleid om steeds meer van zulken melkkost voor te zetten, en de serieuze pioniers, die niet den weg van den minsten weerstand kozen, vinden voor hun vaste spijs geen afzetgebied.

Wij hopen dat Asma tot het inzicht zal komen, dal hij met zulk werk op den verkeerden weg is, en dal hij in onverbiddelijke zelfkritiek alleen dal zal uitgeven, wat hijzelf geheel verantwoorden kan. In dit opzicht kan hij een voorbeeld nemen aan iemand als Samuel de Vrind, wiens debuut wij in ons vorig artikel bespraken. Aan de orgelkoralen van Flor Peeters kan hij zien, hoeveel smaakvolle mogelijkheden er zijn, om de schoonheid van geestelijke liederen in de tonenspraak van het heden (dal ook zijn tijd is!) lot uiting te brengen. Dan zal hij zich vermoedelijk nog wel eens bedenken, voordat hij een werk als dit aan zijn leermeester Jan Zwart opdraagt. Het imiteert dien meester in uiterlijkheden, zonder diens hoogtepunten van innigheid en vervoering te bereiken.

Van Jan Pieterszoon Sweelinck ver^ scheen de door Erich Doflein verzorgde heruitgave van drie liedvariaties voor piano, cembalo of orgel 5), n.l. „Mein junges Leben bat ein End", „Unter der Linden grüne", en „Est-ce Mars".

Het is verblijdend, dat deze prachtige variaties, waarvan de eerste en de derde reeds ©en groote bekendheid verwierven, thans in een goedkoope uitgave verkrijgbaar worden gesteld. Want al is het waar, dat voortreffelijke muziek nooit te duur wordt betaald, toch was hel voor de populariseering van het werk van den grootsten Nederlandschen componist gewenscht, dat behalve de goede maar kostbare Duitsche Seiffert- en Nederlandsche Van den Sigtenhorsl Meyer-uilgaven ook verzamelingen gingen verschijnen, die voor dezelfde prijzen als de werken van b.v. Bach en Beethoven te verkrijgen waren.

Over Sweelincks muziek is in deze kroniek door wijlen Jan Zwart zoo indringend geschreven, dat

wij ni? ^mêer aannemelijk behoeven te maken waarom ze zoo vooi-treffelijk is. Doflein doet dit trouwens zelf in een instructief naschrift op deze uitgave. Wij kunnen ons slechts verheugen, dat juist deze drie variaties, die door hun pakkende melodie de aandacht gevangen houden, werden gebundeld, en wij voorspellen deze uitgave een groote populariteit.

Wanneer we nu het actief en passief in deze halans met elkaar vei-gelijken, zullen we dit niet ^ffloeten doen door te tellen, maar door te wegen. /En dan mogen wij over het resultaat niet onte- ' vreden zijn. Ook op het gebied der Nederlandsche orgelmuziek blijkt zich een kentering door te zetten, die tot uiting komt in een bezinning op het eigen karakter van het orgel, en in een omhoog brengen van de orgelmuziek tot het peil van de hedendaagsche Nederlandsche orkest- en kamermuziek. Al zouden in 1937 alleen maar de „Intermezzi" van Andriessen zijn verschenen, dan was dit reeds een reden tot gerechtvaardigd optimisme voor de toekomst. Maar ook de werken van Monnikendam, Peeters en Van den Sigtenhorst Meyer zijn waard, schakels te worden genoemd in de ontwikkeling der Nederlandsche orgelkunst. Verder bleken in verscheidene minder belangrijke werken, b.v. van De Vrind, beloften te liggen voor de toekomst.

Wanneer het belangstellende publiek deze ontwikkeling heeft meegemaakt (waaraan men, gezien de groole waardeering voor onze nieuwere orkestmuziek, niet behoeft te wanhopen), zal dit op den duur de verbreiding van cliché-muziek uit de oude doos onmogelijk maken, en een natuurlijke ontwikkeling van de orgelmuziek als bizondere cel van hel muziekorganisme-in-zijn-geheel stimuleeren.

Naschrift. In de derde kolom van het vorige artikel kwamen de volgende zetfouten voor: regel 6, „kwart-kwint-slotaccoord" moet zijn „kwartkwint-sextaccoord": regel 33, „kwartenzangen" moet zijn „kwartengangen".

1) Uitgave: B. Schott's Söhne, Mainz-Leipzig. 2) Uitgave: G. Alsbach & Co., Amsterdam. 3) Uitgave: G. Alsbach & Co., Amsterdam. ... , .

4) Uitgave: G. Alsbach & Co., Amsterdam. , S)-Uitgave: B. Schott's Söhne, Mainz-Leipzig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's