GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 3 December 1938.

Hooggeaclite Redactie,

Daar mij een concrete vraag gesteld wordt in UW ummer van 2 December 1938, heb ik geen bezwaar, op de materie geest-gist even nader in te gaan.

De heer Janse vraagt mij naar mijn zegsman. Ik kan aarover heel kort zijn. Kwesties als deze dienen naezocht te worden in een etymologisch woorenboek. In de Nederlandsche taal hebben wij daai'obr Vercoulli e.

Daarnaast doet men dan altijd goed, wanneer men als niet-deskundige zulk een woordenboek citeert, nog even bij een paar vakmenschen zijn licht op te steken. Dat is dezerzijds ook gedaan. Maar mijn „bron" is Vercbullie.

Ditzelfde Vercoullie had U, hooggeachte redacteur, meteen het bewijs kunnen gevejj, dat het woord „geest" in geestgrond (hooggelegen zandgrond) van ander origine is dan het woord geest (= ziel). Wat U dus aanhaalt uit Weigand is niet ter zake. Uw vaderlijke berisping, dat ik een paar minuten langer had moeten zoeken, zend ik met hartelijke groeten terug aan Uw adres. Als U nog één minuut langer gebladerd had in het eerste het beste wetenschappelijk woordenboek, dat onder Uw bereik ligt, zou U de verwarring: geest (geest-

gi-ond) en geest (= ziel), niet hebben begaan. Dankbaar ben ik U, dat U zooveel aandacht aan de zaak wijdt door niet alleen één, maar zelfs twee onderschriften onder het stuk van den heer Janse te zetten. Omtrent Uw tweede naschrift merk ik slechts op, dat U daarmede toch ondanks alles mijn stelling bewijst, dat het in ieder geval onjuist is te zeggen, dat „geest"

samenhangt met „gist". Dat intusschen de heer Janse zich tv/ee malen in dit stukje ernstig vergist, doet mij leed. Wat hij beweert over een „Ik", döt door mij „gezien" zou zijn, is er heelemaal naast. Het is hem klaarblijkelijk wel

«rg moeilijk om ten deze de dingen uit elkaar te houden. En in de tweede plaats, het gaat tenslotte niet „maar om het woordje gist", maar in het verband, waarin de heer Janse er over spreekt, ging het om het woord ËTÖGSt".

' Intusschen moge ik U, hooggeachte redacteur, danken voor Uw vraag „mogen wij op zulke gronden elkaar te lijf gaan? " Dat deze vraag samenhangt met Uw verwarring van de tweeërlei woorden „geest" (geestgrond) en „geest" (= ziel), bleek reeds.

Verder beveel ik dan dit zinnetje U gaarne aan voor "wekelijksche meditatie. U dankend voor de plaatsing,

Gaarne met collegiale broedergroeten,

J. WATERINK.

Naschrift. 1. Prof. Waterink is tot mijn spijt nog niet genezen van zijn haast. Natuurlijk heb ik in de boeken zoo lang gebladerd, dat ik goed besefte, dat tusschen „geest" (als in „geestgrond") en geest (= „ziel") door vakgeleerden inderdaad verband werd gelegd. Dat was mij voldoende in dit geval, waar iemand van lantaseeren beschuldigd werd. Ik zou me anders wèl gewacht hebben, te schrijven zóó als ik deed over een onderwerp, waarin ik evenmin als prof. Waterink deskundige ben. Inzender verwijst naar Vercoullie, dien ik inmiddels opsloeg. Maar ik verwijs óók nog naar Franck's Etym. Wdbk. d. Ned. Taal, 2e dr., 1929, die eveneens tusschen „geest" (I) en „geest" (II, geestgrond) verband mogelijk acht; eerst dr C. B. v. Haeringen schrijft in 1936 (Supplement op Franck), dat de gissing, volgens welke II met I verwant zou zijn, „al te vaag is". , 2. Maar wat doet dit ter zake? Prof. Waterink had het tegen den heer Janse, die „gefantaseerd" zou heblien, of zoo, dat geest en gist samenhangen. Er zijn al wederom vakgeleerden, en dan zulke, wier namen v.'ij kennen, die volhouden: wel degelijk is er verband ten minste tusschen die beide. Weigand, dien ik verleden week citeerde, redeneert inzake geest I precies zoo als Bavinck, dien prof. Waterink op dit voor hem kardinale punt blijkbaar niet kent. Juist daarom citeeerde ik Weigand.

3. Met Vercoullie is de zaak dan ook niet afgedaan (zie ook hieronder). Evenmin met eenige andere autoriteit. Zoolang er nog Weigand's en andere vakgeleerden zijn, die laten drukken, al is 't maar bij wijze van vermoeden, wat prof. W. „fantasie" of zoo noemt, voegt prof. W. een andere toon tegenover den heer Janse, en — Bavinck. En dat geldt ook van zijn vakgeleerden, a 1 s die hem gezegd mochten hebben: fantasie van mijnheer Janse, fantasie van prof. Bavinck.

4. Daarom is het ook mis gezien, als prof. W. uit mijn 2e onderschrift haalt, wat hij er thans uit afleidt. Ik citeerde omtrent „geest I" precies hetzelfde, als wat Vercoullie zegt inzake „geest II", n.l.: oorsprong onbekend. Zoolang Vercoullie op zulke gronden prof. W. inzake geest II tot zekerheid brengt (zie boven), moet hij Bavinck—Janse niet kapittelen, indien zij met betrekking tot geest I iets beweren, wat deugdelijker bronnen dan Vercoullie serieuze overweging waard achten, subs, zelf vermoeden of vermoed hebben.

5. Gaat het nu ineens niet meer om „gist", doch om „geest"? Als ik spreek over het verband tusschen man en vrouw, gaat het dan alleen maar om den man? Hoe is het nu met U, prof. W.? Janse—Bavinck hadden het toch over verband ? En U noemde dat toch fantasie?

6. Mijn vraag hing dan ook niet samen met de kwestie geest I en II, doch met die van de etymologie van I. 7. Het laatste zinnetje is pas de overweging waard, als de geachte inzender aantoont, dat ik doorloopend argumenten gebruik van dezelfde kracht, als waarmee hij tegen Bavinck—Janse optrad.

8. Hiermee neem ik afscheid. Hier onder volgt nog

een ingezonden stuk.

K. S.

Voorheen en thans.

Tn vroeger dagen heeft een liberalist het wel eens moeten bezuren, dat hij van de onderstelling was uitgegaan, dat een gereformeerde toch weinig of niets weet, om welke reden het er tegenover hem minder op aan zou komen.

Kuyper heeft wel eens iemand, die zoo du haut de : sa grandeur geoordeeld had, onbarmhartig neergeslagen, door diens onkunde zeer nadrukkelijk aan de kaak te stellen. Soms bleek dan, dat Kuyper zeer goed thuis ; was op een terrein, waarvan een doleerende dominee I doorgaans niet zoo veel pleegt te weten. Tegenstanders, ! die eenig sportief gevoel bezaten, hadden dan wel eens ! schik in het geval.

; Dat was toen.

! We leven nu in een anderen tijd.

i Er zijn thans gereformeerde professoren, wier kunde i: ook door tegenstanders wordt erkend. Er zijn thans gereformeerde doctoren in onderscheiden wetenschappen, die meegeteld worden in den lande. En dat is gelukkig, mits die erkenning niet wordt gekocht en betaald met een buiging naar links.

Gaan nu echter degenen, die erkend worden en meetellen, hun krachten benutten om een medestander te bestrijden, dan komen de zaken in een vreemd licht te staan. Vooral wanneer die medestander iemand is, die zelf niet tot de bevoorrechte categorie der erkenden behoort, doch in eenvoudigheid herinnert aan het onderwijs der Schrift.

Zoo iets doet denken aan verraad.

De wijze, waarop de voor het gereformeerde volk zoo waardevolle arbeid van den heer A. Janse door een groepje gereformeerde academici wordt bejegend, is niet steeds geheel vrij van dat onaangename bijsmaakje, dat even den indruk geeft als zou de arrive zich in hoogheid opmaken tegen den getrouwen strijder.

Kuyper's vuist behoort bij Kuyper's strijd.

Elders past ze niet. Een Kuyperachtig vuistje in een strijd, die niets van dien van Kuyper heeft, is iets akeligs. En zulk een vuistje wordt ook niet gezegend.

Prof. Dr J. Waterink achtte zich geroepen in de „gereformeerde Haagsche Post" den heer A. Janse zijn vuistje te laten zien.

Och arme!

Juist toen de hoogleeraar een gemakkelijke, victorie meende te oogsten tegenover den eenvoudigen schoolmeester, en daarvoor zich zelfs begaf op een gebied, waar een paedagoog-psycholoog niet eiken dag te maken heeft — men ziet het, een handige nabootsing van Kuyper's plotselinge uitvallen, al was de situatie niet héélemaal gelijk, daar Kuypei- al heel weinig van den arrive had en zijn tegenstanders nu niet bepaalde Schriftgetrouwe strijders waren — en daartoe met ongekenden moed het terrein der linguïstiek betrad, juist toen kwamen jammerlijke dingen aan het licht.

De man, die o.a. op de Amersfoortsche school voorf wijsbegeerte mee telt, bleek zijn Bavinck niet te kennenj Voor een Kuyper-imitator al een heel pijnlijk ding.

Maar het werd nog erger, 'toen de linguïstiek er aan te pas kwam, waarbij de hoogleeraar even zeide hoe het IS. Het klankverloop werd met een paar voorbeelden uit zeer ongewone talen geïllustreerd. De vuistman ging „breed op de quaestie in". Helaas verzuimde de man uit 't land der Saksers er ook nog bij te vermelden, dat „gist" in het Oud-Saksisch een g heeft ^). Maar dat is een kleinigheid, en de lezer was al lang duizelig van de geleerdheid.

Gist heeft iets te maken met het Duitsche „gahi-en", en geest natuurlijk niet! Slaat men evenwel Othmar Meisinger's Vergleichende Wortkunde^) op, dan vindt men, dat beide woorden volgens dien onderzoeker wel degelijk samenhangen. In a.w., München 1932, pg. 75: Unser Wort G e i s t bot den Erklarem keine Schwierigkeit, da es zu gahren gehort.)

Meisinger schreef zijn werk na 30 jaren geduldig onderzoek. Het telt buiten de registers 161 bladzijden. Dat is voor een gewoon mensch in gewone omstandigheden de natuurlijke gang van zaken. Slechts als de slagorden des levenden Gods gehoond worden, kan een David wel eens een Goliath verslaan.

In andere gevallen volgt men den gewonen weg, en werkt lang en geduldig.

Moet er dan worden gestreden, dan weet men medestanders van tegenstanders te onderscheiden. En dan is men bewaard voor een vuistje, dat te slap blijkt tegenover een man, die bij lange na de gestalte van Goliath niet heeft.

Maar anders komt de Kuyper-imitatie er bekaaid af. Wetenschappelijke humbug zoowel inzake klank- als beteekenis-verloop is niet het rechte middel om de zaak van het calvinisme te dienen.

Inderdaad, het vuistje van den strijder-te-onpas wordt niet gezegend.

K. J. P.

(Hiermee sluiten we het debat, tenzij de heer Janse nog iets mocht willen opmerken. Hij heeft van deze copie nog niets gezien, wijl ik Prof. W. gaarne reeds

deze week aan het woord liet.)

K. S.


1) Webster's Dictionary, 1893, s. v. yeast.

2) Dit werk wijdt speciaal aandacht aan het beteeken i s verloop.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's