GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKNIEUWS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKNIEUWS

48 minuten leestijd Arcering uitzetten

GENERALE SYNODE DER GEREFORMEERDE KERKEN.

(Vervolg van de zitting van Dinsdag 26 Sept. 1939.)

De TheoL School.

Allereerst kwam nu aan de orde hoofdstuk C van het agendum, handelend over de Theologische School te Kampen.

Ds F. C. M e y s t e r bracht als secretaris van het curatorium het rapport uit, waarvan de voorlezing ongeveer vijf kwartier vorderde.

Rapporteur namens de commissie, die de zaken van de Theol. School had te behandelen, was ds J. G. Fernhout van Bandoeng.

Wij geven van het rapport van ds Meijster in dit nummer van ons blad een uittreksel.

Bij dit rapport kwamen ook eenige voorstellen aan de orde. Allereerst van de Geref. predikanten ds P. Hekman van Bellen, ds D. van Dijk van Groningen, ds W. H. V. d. Vegt van Goes, ds G. Bouwmeester van Rotterdam, ds E. T. v. d. Born van Heemstede, ds B. A. Bos van Assen, ds M. Vreugdenhil van Meliskerke, ds D. K. Wielenga van Capelle a. d. IJsel, ds J. Groen Jr van Venlo, ds K. Meima van Neede, ds B. Holwerda van Amersfoort, ds H. Mulder van Deventer, ds O. W. Bouwsma van IJsselmuiden en Ds J. van Nieuwkoop van A. P. Polder, benevens van de cand. A. I. Krijtenburg van Sneek, L. Doekes van Kampen, G. A. Hoekstra van Drachten en Joh. de Wal van Marum, die de Synode verzoeken de mogelijkheid van doctoraal-studie en promotie aan de Theol. School te willen openen, onder mededeeling, dat zij voornemens zijn, als zulks gebeurt, zich opnieuw te laten inschrijven als student, teneinde aan de Kamper School te kunnen promoveeren.

Het studentencorps Fides Querit Intellectum heeft zich eveneens tot de Synode gewend en deelt mede met algemeene stemmen het besluit genomen te hebben om haar te verzoeken het promotierecht toe te kennen „in overeenstemming met het beslotene op de Synode van Dordrecht 1893".

Dan is er het verzoek terzake van de Part. Synode van Drenthe, door de classis Assen op haar tafel gebracht, waarin deze Part. Synode zegt „van oordeel, dat deze zaak lang genoeg ons kerkelijk leven in onrust heeft gebracht, herhaalt zij in verband met de door haar gedane vraag naar het onderzoek der genoegzame eenparigheid haar verzoek om toekenning van het promotierecht aan de Theol. School te Kampen".

Eindelijk vermeldt dit agendumhoofdstuk een missive van de Part. Synode vaij Friesland-Noord houdende haar besluit Ie. de a.s, Gener, ale Synode er op te wijzen, dat de Generale Synode van Amsterdam (1936) wel de door het reglement der school voorgeschreven aanwijzing der curatoren door de Part Synode handhaafde, maar desniettemin ook weer voortging, zelf de curatoren op voordracht van het moderamen te benoemen; 2e. dat het reglement der Theol. School (art 3), naar de historische interpretatie de benoeming door de Part. Synodes telkens voor één jaar bedoelt, dat de benoeming door de Generale Synode een benoeming voor drie jaar zou zijn en het niet gewenscht is, dat er in beide opzichten verschil tusschen reglement en praetijk zou bestaan; 3e. er bij haar op aan te dringen, dat zij in ieder geval deze tegenstrijdigheid tusschen praetijk en reglement wegneme.

De Part. Synode van Frieland-Noord deelt mede, dat zij tot primus-curator gekozen heeft dr W. A. van Es te Leeuwarden en als secundus dr J. H. Kroeze te Dokkum en die van Friesland-Zuid tot primus-curator dr D. J. de Groot te Woudsend en als secundus dr A. D. R. Polman te Bolsward.

Over dit rapport bracht ds J. G. F e r n h o u t rapport uit. Het rapport uitte woorden van waardeering jegens den overleden penningmeester, wijlen ds A. M. Donner; zijn opvolger, de heer G. Ph. Wielenga; den afgetreden secr.-curator dr K. Dijk; Mevr. de Wed. Hoekstra—Lindeboom, die de geheele bibliotheek van haar echtgenoot, wijlen prof. dr T. Hoekstra, aan de School overdroeg en jegens wijlen dr S. J. Poppink Jr, die de School ruim ƒ42.000 legateerde.

Met het curatorium is de commissie van oordeel, dat het zich metterwoon vestigen van hoogleeraren buiten Kampen, hooge uitzondering moet zijn.

De meerderheid der commissie betreurt het, dat het curatorium niet aan een omslagsysteem voor de inkomsten der School wil. Hoewel niet met een bepaald voorstel komend, wil zij deze zaak toch nog eens aan de Synode aanbevelen. De commissie acht het wel gewenscht om pensioenfonds en reservefonds te scheiden en afzonderlijk te beheeren.

De commissie wees er op, dat de kwestie van het jus promovendi afzonderlijk aan de orde komt, zoodat daaraan een apart rapport zal worden gewijd.

De commissie oordeelt, dat bij een zoo gewichtige zaak als de instelling van een nieuw professoraat niet de wenschelijkheid, maar de noodzakelijkheid beslissen moet. Met het curatorium ziet ook de commissie die noodzakelijkheid niet.

De commissie stelde aan de Synode de volgende conclusies voor:

I. dank te brengen aan deputaten voor al hun arbeid en hun verslag daarvan, hun handelingen goed te keuren en hen, wat hun financieel beheer betreft, te déchargeeren;

H. met dankbaarheid te memoreeren den trouwen en toegewijden arbeid als penningmeester der school van wijlen ds A. M. Donner en dien van den afgetreden hoofdredacteur van „De Bazuin", Prof. dr A. G. Honig en van den ex-curator prof. dr K. Dijk; bijzondere waardeering uit te spreken voor de activiteit van den nieuw opgetreden penningmeester, den heer G. Ph. Wielenga; groote erkentelijkheid te betuigen aan Mevr. de Wed. prof. Hoekstra—Lindeboom voor de belangrijke schenking door haar, volgens den wensch van wijlen prof. Hoekstra, aan de bibliotheek der School gedaan;

5 in. inzake het financieel beheer aan nieuw te benoemen deputaten opdracht te geven tot het doen opstellen van accountantsrapporten, welke aan de volgende Synode zullen worden overgelegd;

IV. inzake de woonplaats van hoogleeraren te bepalen, dat voortaan als woonplaats der hoogleeraren Kampen wordt vastgesteld, behalve van den Zendingshoogleeraar;

V. inzake den naam der Theologische School dezen thans definitief te veranderen in „De Theologische Hooge School van de Gereformeerde Kerken in Nederland" en aan het curatorium op te dragen van deze wijziging in naam kennis te geven aan de Gereformeerde Kerken in Nederland, aan den Minister van Onderwijs enz., aan den Minister van Justitie, aan het college van Burgemeester en Wethouders der gemeente Kampen, aan de notarissen in Nederland alsmede aan den Hypotheekbewaarder te Zwolle; en voorts in het Reglement van de Theologische opleiding aan de Theologische School als ook in haar Regelen, Reglementen en Instructies overal waar gesproken wordt van de Theologische School een wijziging in bovengenoemden zin aan te brengen;

VI. inzake den zesden hoogleeraar niet over te gaan tot het benoemen van een zesden hoogleeraar;

VII. inzake het lectoraat: het lectoraat in de Latijnsche en Grieksche talen van jaar tot jaar te continueeren;

VIII. inzake de collegegelden: de collegegelden met ingang van den nieuwen cursus 1939—1940 te brengen op ƒ 150, — per jaar, hoogstens gedurende vier jaren te betalen, met dien verstande, dat voor degenen, die vóór 1 Juli 1939 reeds als student ingeschreven stonden, de oude regeling van ƒ 100, — per jaar blijft gelden;

IX. inzake art. 11 van het Reglement: in art 11 van het Reglement van de Theologische Opleiding aan de Theologische School van de Gereformeerde Kerken in Nederland de woorden: , en tot het verleenen van den graad van candidaat tot het praeparatoir examen" te vervangen door de woorden: „en tot het verleenen van den graad van candidaat in de heilige godgeleerdheid".

Algemeene beschonwingen.

Hierna werden algemeene beschouwingen gehouden, waaraan in eerster instantie 5 leden deelnamen.

Dr G. Keizer, de rij openend, heeft het rapport der commissie met voldoening beluisterd en veel met instemming gehoord.

T.a.v. den zesden hoogleeraar is spr. van oordeel, dat die noodzakelijk is. Als spr. daarvan niet diep overtuigd was, zou hij, die weet hoe zeer er velerlei nood is, daarvoor niet pleiten.

Op voorstel van den pr a e s e s zal dr Keizer deze zaak nader bij conclusie bespreken.

Dr V. E s wilde de zaak van den persarbeid der hoogleeraren nader bespreken, indien de Synode er niet op staat, dat dit in comité gebeuren zal. Spr. wilde handelen over het artikel van prof. dr S. Greijdanus in „De Reformatie" over „Tweeërlei curatorschap" en over iets, dat in het curatorium is voorgevallen.

De Voorzitter acht dat deze zaak, die voor een deel niet in het publiek is voorgevallen, in comité wordt behandeld.

Prof. dr S. G r e ij d a n u s is van tegenovergesteld gevoelen.

Prof. dr K. Schilder vraagt of deze zaak wel in behandeling komen kan, waar immers het artikel in zijn geheel is teruggenomen.

Ds T. J. Hagen is met prof. Schilder van hetzelfde gevoelen. Staat dr v. Es er evenwel op dan zou staande de Synode een kleine commissie kunnen worden benoemd om deze zaak te beslechten.

Ds F. C. M e ij s t e r is tegen openbare behandeling, omdat bij grondige behandeling officiëele stukken uit comité-vergadering van curatoren ter sprake moeten komen. Hier moet e.v. op bescheiden terrein de zaak worden opgelost

De Voorzitter wees er op, dat een commissie de zaak maar rekt, terwijl in een comité-vergadering met de officiëele stukken in de hand de zaak kort en bondig kan afgehandeld worden.

De Synode besloot daarop deze zaak in comité te behandelen.

Prof. dr K. Schilder verzocht de Synode mede namens prof. Greijdanus in de Acta de volgende verklaring op te nemen: „De hoogleeraren prof. dr S. Greijdanus en prof. dr K. Schilder verzoeken in de Acta op te nemen hun verklaring: dat zij in het verslag van curatoren vervatte mededeelingen betreffende „persdebatten" niet juist, en in het verband waarin zij voorkomen onvolledig en een oorzaak van onvermijdelijk misverstand bij de lezers achten".

De Voorzitter zou er geen bezwaar tegen hebben als er geen zin bijkomt, dat deze hoogleeraren op de zaak niet meer zullen terugkomen.

Prof. dr K. Schilder merkte op, dat hij indien het even kan, zwijgen zal.

Prof. dr S. G r e ij d a n u s wees er op, dat het een met het ander samenhangt en hij dus alleen maar zwijgen kan als anderen dit ook doen.

Op voorstel van prof. dr J. Ridderbos zal de voorgestelde verklaring eveneens in comité-zitting een onderwerp van bespreking uitmaken.

Ds N. D u u r s e m a maakte enkele opmerkingen over de kwestie van het omslagsysteem voor de inkomsten der school. Spr. acht een omslag-systeem gevaarlijk voor de inkomsten der school.

Hierna kwamen de conclusies één voor één in behandeling.

De eerste drie conclusies passeerden hierop zonder discussie den hamer.

Ouderling R. Zuidema vroeg bij de vierde conclusie of het wel noodzakelijk is, dat de Synode een besluit neemt, dat de hoogleeraren in Kampen wonen. Spr. acht dat de zaak daarvoor niet gewichtig genoeg is.

De Voorzitter wees er op, dat bij een e.v. benoeming een hoogleeraar zijn bezwaren kan indienen bij het curatorium. De woonplaats van den zendingshoogleeraar geschiedt in overleg met zendingsdeputaten. Een regel is gewenscht.

De vierde conclusie werd daarop vastgesteld. Evenzoo de vijfde conclusie. De zesde conclusie ontlokte discussie, vvaaraan 7 leden deelnamen.

8 de groep Hoeksema zeer wel is te vergelijken met de groep van dr Geelkerken. Deze groep is uiterst klein en er een van één man.

Men zou met het zoeken van contact met dezen groep de Geref. broeders in Amerika allerminst een dienst bevi'ijzen. Spr. denkt aan andere groepen, die eerder in aanmerking komen en wil tot voorzichtigheid manen.

De Voorzitter zou gaarne verschillende zaken uit het debat willen elimineeren, w.o. ook de zaak-Hoeksema.

De conclusies kwamen hierna één voor één in discussie en werden aangenomen.

Ze luiden als volgt:

Uw commissie stelt de Synode voor:

1. de handelingen van de deputaten voor de correspondentie met Buitenlandsche Kerken, onder dankzegging voor de verrichte werkzaamheden in dezen, goed te keuren en hen te déchargeeren, inzonderheid voor wat het beheer der financiën betreft;

2. aan de te benoemen deputaten op te dragen, dat zij behalve wat zij volgens hun instructie als taak hebben ontvangen, voortdurend aandacht te blijven schenken aan wat laatstelijk in punt 2 van de opdracht der Synode van Amsterdam werd opgedragen inzake het zoeken van relaties met buitenlandsche groepen en kerken van gereformeerde belijders en min of meer gereformeerde kerkregeering en voorts zoo noodig vergaderingen bij te wonen van de Presbyteriaansche Alliantie;

3. de te benoemen deputaten niet te ontslaan van de verplichting tot uitvoering van punt 6 der opdracht, die de Synode van Amsterdam in 1936 aan haar deputaten gaf, Acta 122 III 6a;

4. het rapport van deputaten met de genoemde bijlagen in de gedrukte acta op te nemen, nader door het moderamen te beoordeelen;

5. opnieuw vijf deputaten te benoemen en aan hen een crediet te verleenen van ten hoogste ƒ2000, —.

Ds de Vries bracht hierna het rapport uit van ds J. A. Tazelaar namens deputaten der classis Rotterdam voor correspondentie met de kerken in Zuid- Amerika.

De Synode besloot de classis Rotterdam wederom te machtigen de kerken een collecte te vragen voor Zuid- Amerika.

Ds de Vries bracht voorts rapport uit over den arbeid van het Davos-comité. De Synode besloot een antwoord-schrijven aan het Davos-comité te richten, waarin zij uitspreekt:

a. dat zij groote waardeering heeft voor het geestelijke werk, dat door middel van dit comité in het Sanatorium te Davos jaarlijks wordt verricht;

b. dat het werk waard is door de kerken gesteund te worden;

c. dat zij aan dit comité het recht verleent van die uitspraak gebruik te maken bij zijn pogingen tot geldinzameling.

Tenslotte rapporteerde ds de Vries over de institueering van de Geref. Kerk van Londen. De Synode besloot aan het moderamen der Synode op te dragen de kerk van Londen te doen opnemen in de lijst van kerken behoorende tot de classis Den Haag.

N.a.v. een schrijven van ds L. Oranje namens de classis Den Haag besloot de Synode aan ds Oranje te berichten:

1. dat naar haar oordeel een toestand, als bedoeld in zijn schrijven, nu nog niet aanwezig is;

2. dat, ingeval zulk een toestand onverhoopt mocht intreden, de kerk van Londen in zulk een buitengewonen toestand de hulp zou kunnen inroepen van een kerk in Engeland, die in haar belijdenis staat dicht bij onze Gereformeerde Kerken, b.v. de Presbyteriaansche kerk.

Ds de Vries rapporteerde ook over een schrijven van de classis Arnhem in betrekking tot Rijn-Pruisen en Westfalen.

De Synode besloot wederom aan het Moderamen op te dragen in een eventueel door de desbetreffende deputaten van de classis Arnhem aan de kerken te zenden circulaire een zeer nadrukkelijke aanbeveling te doen opnemen om den arbeid vanwege onze kerken onder de Nederlanders in Rijn-Pruisen en Westfalen financieel te steunen.

Tenslotte rapporteerde ds de Vries over Canada.

De Synode besloot:

1. Prof. dr G. C h. A a 1 d e r s dank te zeggen voor zijn arbeid in dezen en hem décharge te verleenen van het gevoerde beheer.

2. Opnieuw iemand aan te wijzen voor de ontvangst en verzending der collecten en giften voor Canada.

Militairen. Ds S. J. P o p m a rapporteerde over de aangehouden conclusies van de commissie inzake de geestelijke belangen der militairen, o.a. over het reis-attest.

Overvloed van werk en werkkrachten.

Ds P. C. de Bruyn rapporteerde hierna over de voorstellen tot uitbreiding van het aantal predikantsplaatsen van den kerkeraad van Tornaard, de Part. Synode van Utrecht en de classis Deventer en Enkhuizen. De commissie kan wel met de gedachte van de voorstellen meegaan, maar niet meer doen dan een algemeene uitspraak geven.

De Synode sprak daarop uit:

de Synode dringt er bij de Kerken, die daarvoor in aanmerking komen, ten zeerste op aan, dat zij komen tot uitbreiding van het aantal predikantsplaatsen en wekt de classicale vergaderingen op, dat zij in deze zaak voortdurend actief zijn.

Tenslotte rapporteerde ouderling G. S m i t, over de grensregeling de Wilp—Siegerswoude. De commissie stelde voor om een commissie te benoemen, die deze grens afdoende regelen zal en aan de volgende Synode rapport zal uitbrengen. Bij deze grenskwestie kwamen verschillende stukken mede aan de orde.

De Voorzitter merkte op, dat het toch wel verschrikkelijk is, dat een Generale Synode voor zulke dingen deputaten benoemen moet.

Ds D. Hoek oordeelde een commissie toch wel wat teveel eer.

Ds S. I d e m a wees er op, dat het toch wel goed is, dat een commissie wordt benoemd. In Groningen dubieerde de Part. Synode en daarom is er van haar geen stuk ingekomen.

Ouderling Smit accentueerde nog eens, dat het goed zal zijn een commissie te benoemen, anders is deze zaak over 9 jaar nog op de Generale Synode op tafel. Er moet eerst een andere geest komen, wat de praeses doet opmerken, dat men meer last heeft van het vleesch.

Aan de discussie namen ds W. H. den H o u t i n g, dr D. J. d e G r o o t, prof. dr K. D ij k, ds N. Duurs e- m a en prof. dr G. C h. A a 1 d e r s deel.

De Synode besloot daarop een commissie te benoemen. Om half zes werd de zitting opgeheven.

Gisteravond vergaderde de Synode in comité-generaal.

De zeventiende zitting.

De 17de zitting ving Donderdagmorgen , 28 Sept. j.l. aan met het zingen van Ps. 65 : 1.

De Praeses richtte een woord van gelukwensch tot ds C. Mak, die vandaag zijn verjaardag vieren mag. Spr. bad den jarige Gods zegen toe op zijn arbeid, als hij na zijn rusttijd weer tot zijn arbeid in Indië hoopt in te gaan (applaus).

Na vaststelling van de acta van de zittingen van de vorige week, deelde de Voorzitter mede, dat in de zitting in comité Woensdagavond ook de zaken van de Jodenzending behandeld zijn.

De genomen beslissingen werden door dr J. T h ij s gelezen. De Synode dechargeerde deputaten en besloot opnieuw 5 deputaten en 3 secundi te benoemen, die opnieuw instructies ontvingen, waaraan we ontleenen, dat zij de contracten met de kerken van Den Haag- Oost, Amsterdam en Rotterdam zullen continueeren, de maatregelen die terzake genomen zijn, af te werken, zoodat alle miss. predikanten in de landelijke samenwerking naar art. 1 K.O. worden opgenomen, den arbeid van de bestaande zendingscomité's, die uitgaan van den kerkeraad te steunen en oprichting van nieuwe comité's te bevorderen, de zaken van de Jodenzending te bepleiten inzonderheid in het Zendingsblad, de zaak van de decentralisatie van het werk in overleg met de zendende kerken en de miss. predikanten te overwegen om e.v. op een volgende Synode daarover voorstellen te doen en tot de kerken het verzoek te richten eenmaal per jaar voor de Jodenzending te collecteeren en de collecte krachtig aan te bevelen, inzonderheid nu de financiën zoozeer achteruitloopen.

Het promotlerecht.

Hierna kwamen aan de orde de verschillende voorstellen, die betrekking hebben op het vraagstuk van het promotlerecht aan de Theol. Hoogeschool.

De commissie wil haar uitgangspunt nemen in de unaniem genomen beslissing van het curatorium en oordeelt in haar meerdei'heid, dat de Synode goed zal doen deze. lijn te volgen, wijl duidelijk is, dat geen genoegzame eenparigheid aanwezig is. Een minderheid (een lid was afwezig), kon zich daarmede echter niet vereenigen, waarom dr Kaajan, die rapporteur was, een meerderheids- en een minderheidsconclusie indiende. De minderheidsconclusie is met het grootst mogelijke aantal stemmen genomen.

Deze conclusies luiden:

„De Synode,

met leedwezen uit het Rapport van Curatoren vernomen hebbendei dat er inzake het vraagstuk van het promotlerecht der Theologische Hoogeschool geen regeling of schikking is kunnen gevonden worden, waarin met de tegenover elkander staande opvattingen zoodanig rekening wordt gehouden, dat op goede gronden te verwachten ware, dat ze niet genoegzame eenparigheid zou kunnen worden aanvaard,

constateerende, dat ook hieruit wederom is gebleken, dat het nog steeds aan de door de Synode van Arnhem (1930), Acta art. 239, voor het nemen van eene beslissing ten dezen gewenschte genoegzame eenparigheid ontbreekt,

besluit in overeenstemming met de door de Synode van.Arnhem. (1930) gedane uitspraak op de verzoeken van de Part. Synode van Drenthe, van ds P. Hekman CS., van het studentencorps Fides Quaerit Intellectum te Kampen en van br. P. Bruins te Almelo niet in te gaan."

Er was ook oen voorstel van de grootst mogelijke minderheid, luidende:

„Overwegende, dat eenparigheid inzake het „Promotierecht" aan de Theol. Hoogeschool niet is verkregen,

dat overeenkomstig het voorstel van de Part. Synode van Drenthe de rust in onze kerken een beslissing wenschelijk maakt;

overwegende, dat blijkens het verzoek van een groep predikanten, ook onder de aan de Theol. Hoogeschool afgestudeerden en studeerenden, de blijvende begeerte leeft, ook hun studie aan de Theol. Hoogeschool te voltooien;

overwegende, dat het niet billijk geacht moet worden, dat aan een zeer groot deel in onze kerken, de vervulling der begeerte naar dat promotlerecht nog langer onthouden worde;

adviseert de grootst mogelijke minderheid van Commissie II te besluiten aan Curatoren in overleg met de Professoren aan de Theol. Hoogeschool op te dragen, om de volgende Generale Synode voor te bereiden en de Synode voor te stellen alle regelingen en verordeningen, die noodig zijn om aan de Theologische Hoogeschool den weg te openen voor voortgaande studie en promotie tot doctor in de Heilige Godgeleerdheid".

Discnssie.

Een zeer breede discussie volgde, waarvoor zich niet minder dan 17 sprekers opgaven.

Ds N. Duursema constateerde met blijdschap, dat de actie voor het jus promovendi nog niet is gestaakt, al betreurt hij het, dat deze zaak, die op de Synode van Arnhem zoo volledig is uitgepraat, thans weer aan de orde komt. Spr. betuigt sympathie aan de minderheidsmotie, die zich op den bodem der werkelijkheid stelt. Het promotlerecht behoort tot het wezen der school on is voor haar levenseisch. Spr. acht de doctorale studie voor den predikant noodzakelijk en is in den loop der jaren al meer tot deze overtuiging gekomen. Men hange deze zaak niet op aan den spijker van de niet-aanwezige genoegzame eenparigheid. Er is een sterke minderheid. Er moet op dit punt rust komen en de Synode lette daarop als ook op de sterke begeerte, die terzake in de kerken leeft.

Ds D. S c h e e 1 e, die inzonderheid de minderheids­ conclusie wilde verdedigen, stond eerst stil bij de kwestie van de genoegzame eenparigheid. Men moet letten op de historie en staan naar de eenheid. Daar zijn we gereformeerd voor.

Duizenden verlangen in de Geref. Kerken naar' het promotlerecht. Spr. heeft God vanmorgen gebeden, dat hij hier zulke woorden spreken mocht, dat hij zich ook verantwoorden kon. In onze consciëntie moeten we verantwoord zijn en heilige motieven moeten we drijven. Spr. doet een dringend beroep op de Synode het verlangen der voorstanders te bevredigen. Het zal veel moeilijkheden doen vervallen. Spr. had behoefte zijn consciëntie te ontlasteai.

Ouderling G. F. Hummelen zou gaarne zien, dat deze doorn in het kerkelijk leven zou worden weggenomen, waar hij in de historie heeft gezien hoezeer deze zaak in het kerkelijk leven aan de orde is geweest. Spr. ondersteunde de minderheidsconclusie.

Ds W. H. V. d. V e g t sprak een woord als oudleerling, die het verzoek om het jus promovendi heeft onderteekend. Spr. voerde het woord zonder eenige ruggespraak met mede-onderteekenaars en weet zich vrij van alle rivaliteit jegens de V.U. De onderteekenaars vragen voor zich dezelfde rechten als de leerlingen van de V.U.: te kunnen promoveeren aan dezelfde inrichting waaraan zij hun opleiding ontvangen. Ook om de hoogleeraren van de School vraagt spr. het jus promovendi. Spr. wees op de gunstiger positie van de proffen .van de V.U., die met hun studenten een werkgemeenschap vormen. Inzonderheid den dogmaticus van Kampen mag de gelegenheid niet worden onthouden op te treden als promotor en leider van de werkgemeenschap.

Spr, herinnerde aan het beeld in een van' de oude „Heraut"-nummers van de brandspuit. Het jus promovendi zal oude en verouderde tegenstellingen doen verdwijnen. Deze zaak leeft al 60 jaar in de kerken. Spr. herinnerde aan het Woord van Christus in de Bergrede: Wees volmaakt. Dit geldt ook voor de School en het mogelijk maken van voortzetting der studie. De krachten aan de school moeten tot de schoonste ontwikkeling gebracht worden en daarom pleit spr. voor het jus promovendi.

Dr W. A. V. E s is het geheel eens met de meerderheidsconclusie, die geheel ligt in de lijn van 1930. Om het decorum van een Synode moet de continuïteit worden bewaard. De minderheidsconclusie heeft spr. bevreemd, want het is een voor spr. onbegrijpelijke afbuiging van de continuïteit. Er zijn inzake het jus promovendi ook belangrijke materiëele en principiëele besluiten der Gen. Synoden. Spr. herinnerde aan de uitspraak van de Synode van 1914. Men mag slechts in het alleruiterste geval van principiëele beslissingen afwijken. Nimmer werden hier gravamina ingebracht en ook nu zijn geen principiëele bedenkingen ingebracht. Spr. kan zich niet indenken hoe een Synode er ooit toe komen kan om de mannen, die ons hebben geleerd principieel gereformeerd te denken, n.l. Bavinck en Kuyper, door een andere beslissing in strijd met 1914, te desavoueeren. En dan zeker niet op een wijze als nu wordt gewild, n.l. geen eenparigheid en dus jus promovendi. Dat is een contradictio in terminus, ook om het Beding van 1892 is spr. tegen het jus promovendi. Hij voorziet daarvan veel onrust en acht het Roomsch om de wetenschap aan de' kerk te onderwerpen. Spr. zou dan geen woord ten gunste van de Theol. School meer kunnen zeggen en daarvoor offeren. (Interruptie: dat is een gevaarlijk argument!)

Het jus promovendi zou Kampen maken tot een school van een deel der kerken.

Spr. betwist het, dat in het belang der studenten Kampen promoveeren moet en constateert, dat de professoren in Kampen toch blijkbaar niet allen d«' behoefte gevoelen aan het doctoraat. De studenten kunnen promoveeren en de erkenning van hun candidaats in Kampen aan de V.U. heeft dit voor hen gemakkelijker gemaakt. Het jus promovendi moet niet verleend en al onze liefde moet aan de V.U. gegeven, opdat ook haar Theol. Faculteit zich breed ontplooie. We zijn, aldus spr., al 25 jaar bezig de School te volmaken en er valt niet veel meer te volmaken. Spr. heeft als hij zijn oor te luisteren legt, andere klanken opgevangen dan vorige sprekers.

Spr. wil tegen ds Scheele zeggen, dat deze zaak ook voor hem een zaak des gebeds is. Maar dan lette men ook eens op de leidingen Gods. Spr. wekte allen op om school en universiteit te volmaken met onze offervaardigheid en de liefde van ons hart. Dan handelen we naar den wensch van ds v. d. Vegt.

Ouderling T. T i e 1 e m a n is bedroefd over de meerderheidsconclusie en zette uiteen, dat het jus promovendi behoort bij de opleiding tot den dienst des Woords. Aan de Theol. School wordt hooger onderwijs gegeven in den zin der H.O.-wet en in 1930 is dan ook het jus promovendi voor Kampen niet ontkend, maar gezegd, dat het niet moet worden uitgeoefend, tenzij met genoegzame eenparigheid. Spr. toonde uit de historie aan hoezeer men in verkeerde tradities kan zijn • vastgeroest, bewijst, dat men in 1876 aan de Gem. Universiteit to Amsterdam het promotlerecht weigerde. Van de Hoogescholen in ons vaderland (Tilburg, Delft, Rotterdam en Kampen) heeft alleen de laatste het promotlerecht niet.

Prof. dr S. G r e ij d a n u s wilde eerst enkele opmerkingen maken over het door ds v. d. Vegt geciteerde woord: Wees dan gijlieden volmaakt. Daarin is alles besloten. Als het zoo goed is, dat men van de eene opleidingsschool naar de andere gaat, dan moet Kampen het jus promovendi hebben, dan kunnen de studenten van de V.U. eens naar Kampen komen. Spr. gaf vervolgens een historisch overzicht, zich ook beroepend op dr Kuyper Sr, die er niets tegen achtte in 1879 dat Kampen het promotlerecht kreeg..Men kan niet zeggen, dat Kuyper toen jong en onervaren was. Hij zat midden in de dingen (strijd met Bronsveld, zijn geschrift „Strikt genomen" etc). Spr. weerlegde de opmerking, dat alleen een universiteit promoveeren kan ten bewijze van wat in Delft, Tilburg etc. plaats vindt, waar men zelfstandig promoveeren kan. En in Delft heeft dr Kuyper Sr dit tot stand gebracht. Spr. herinnerde aan het eere-doctoraat van dr H. H. Kuyper aan de theol. faculteit te Parijs, dat deze toch niet afwees. Men zegt: de kerken kunnen niet promoveeren. Natuurlijk niet, maar de staat toch ook niet? Hoe komt men aan zulke redeneeringen? De

Kerken promoveeren niet, maar de hoogleeraren. Omdat het in Kampen een School der Kerken is, moet de Sj'node natuurlijk toestemming verleenen. De uitspraak van 1914 waarop dr v. Es zich beriep, kennen we allen. Maar die uitspraak raakt de eigenlijke zaak niet. Behoort het jus promovendi tot de opleiding, ja dan neen? Het vragen aan de V.U. door de Kerken om het candidaatsexamen van Kampen te erkennen is een bewijs, dat men het belang van de voortgezette studie erkende. Men vraagt toch ook niet aan de V.U. om de candidaten van Kampen toe te laten tot bijv. de juridische faculteit? Het jus promovendi is een doorgaan tot de betere opleiding. Er is geen dualisme tusschen wetenschap en opleiding. Dat te erkennen is Geref. en wie dit dualisme aanvaardt is in de Doopersche lijn. Voor de dienaren des Woords moeten we de beste opleiding hebben.

Spr. stond nu nader stil bij het Beding en de bepaling in het reglement van de School inzake het candidaatsexamen. Men sprak toen uit, dat men van het wetenschappelijke karakter niets wilde laten vallen. Men zeide toen niet zooals tegenwoordig: met hoeveel kunnen we volstaan. Men heeft reeds in Kampen het onderwijs in het Syrisch, Chaldeesch etc. laten vallen, wijl dit moest. Spr. heeft van zijn doctorale studie en promotie veel nut gehad voor zijn predikambt. Spr. vat niet, hoe een doctor in de theologie dit zou kunnen ontkennen. Spr, bestreed ds Hagen, die in Kampen geen wetenschappelijk centrum wilde. Hoe kan dan het werk in Kampen mogelijk zijn? Dit is in strijd met 1892 en 1893. Dan moet ds Hagen eigenlijk voorstellen de School te sluiten. Men moet niet zulke ondoordachte dingen zeggen. Spr, stond ook stil bij het begrip der vrije studie,

Spr. wil als dr v. Es vrijmoedig spreken. De groote gedachte, die achter het streven der tegenstanders zit, is de Vrije Universiteit. Daar wil men het pi'omotierecht niet.

Prof. drK. Schilder wilde niet, dat de genoegzame eenparigheid de kapstok zou zijn om de zaak aan op te hangen. De vraag ol het mag en moet, moet principieel worden bezien. Het is moeilijk over deze zaak te spreken zonder dat een lont in het vuur komt. Men moet niet steeds in één richting, den wil tot vrede doen beslissen. De minderheid neemt steeds toe en men neme geen beslissing, die in de consciëntie der minderheid geen weerklank vindt. Spr. memoreerde de uitlatingen van dr v. Es en wees er op, dat het Beding geen contract, maar een verbond is. De gang van zaken bij curatoren en docenten van vóór 1892, is een andere dan daarna en we zien na 1892 de moeilijkheden al maar grooter worden. Spr. wilde de vaderen van voor 1892 niet uitspelen tegen de zonen van heden. Spr. memoreerde de uitspraak van curatoren en docenten in 1885, dat de School (diis niet de kerken) het recht heeft om te promoveeren. Om practische redenen van geringen omvang en jeugd kon het toen niet. Spr. aanvaardt de constructie van 1885 en de onjuiste formuleering niet, maar constateert, dat de uitspraak van dr V. Es afwijkt van het standpunt van 1885 en een reeds toen levende krachtige overtuiging voor altijd onomstootelijk maakt. Van Roomschen dwang is geen sprake. Hier is gereformeerde vrijheidsgenieting in vrijwillige binding. Spr. bestreed ook de uitlating van ds Hagen in de zitting van eergisteren. Spr. wil niet spreken van inhouden van bijdragen, want in Amsterdam en Kampen heeft God groote geschenken gegeven, die ook in de toekomst offers zullen vragen..

Men kwetse den broederzin niet, ook niet door slechts één wetenschappelijk centrum te willen erkennen.

Spr. stond ook stil bij de leidingen Gods. Spr. ziet allerlei zigzaglijnen en wees er op, dat de School niet het recht aan de kerken vraagt, want dat heeft zij in zichzelve. Het gaat om de uitoefening en de gelegenheid. Daarom is de beslissing van 1914 niet in geding.

Spr. wil geen mythologische Bavinck en Kuyper. Bavinck was zeer onzeker in zijn houding en Kuyper's houding, die als minister Delft gaf wat hij in 1914 Kampen onthield en waarvoor hij een speciale reis naar Den Haag kwam maken, is spr. altijd onbegrijpelijk geweest.

Men hale niet de Kerken en de Scholen uit elkander, want wat voor Kampen goed is, komt de Kerken ten goede. Het is recht, dat Kampen het jus promovendi krijgt, al legt het op de hoogleeraren zware lasten. Maar God heeft nooit last en lust gescheiden. En er staan voor de professoren groote voordeelen tegenover. Nu kunnen de professoren van Kampen nooit eens de hulp van een promovendus inroepen. Zij worden gehandicapt en blijven tweede rangs, al bedoelt men natuxirlijk dit niet. Laat men nu eens niet deze zaak tegen-' houden. Er is veel meeningsverschil, dat geheel buiten deze zaak staat. Maar er is een massa gesmoord verdriet en gesmoorde ergernis door de zlgzaglijn, die gevolgd werd. Laat men dit nu wegnemen. Nooit hebben de vrienden van Kampen onder het vigeerend stelsel de Vrije Universiteit doen leiden. Spr. pleitte voor de onderlinge waardeering en zou gaarne verlost uit Sneek gaan. Het geld is hier niet beslissend, want met een paar lectoren kan voor de talen worden volstaan. De onderlinge liefde zij hier beslissend.

De Middagvergadering.

Prof, dr H, H, Kuyper sprak niet dan ongaarne over deze zaak, In 1930 hebben de hoogleeraren aan de V.U. zich onthouden van discussie om allen verkeerden schijn te mijden. Thans zijn principiëele vragen aan de orde. Spr. wees er op, dat men over de financiën zwijgen moet, want professoren van Kampen hebben publiek geadviseerd de contributies voor de V.U. in te trekken. Het begrip wetenschappelijk centrum door ds Hagen genoemd, bedoelt heel iets anders dan hier is opgevat. Spr. trekt de wetenschappelijkheid van Kampen niet in twijfel en kan het betoog van ds v. d. Vegt zéér wel verstaan, al rijst de vraag of zijn wensch alleen kan worden vervuld, door Kampen het promotierecht te verleenen. Spr. herinnerde aan het advies van prof. Bavinck om de Theol. School tot een zelfstandige faculteit te maken. Spr. wees op den weg van de H.O.-wet om de professoren van Kampen in de gelegenheid te stellen, dat hun studenten aan de Vrije Universiteit promoveeren. Spr. is gaarne bereid met zijn collega's van de V.U. in dien zin een advies uit te brengen. Wil men dien weg niet op, dan is duidelijk, dat men het promotierecht zelf wil. Spr. is tegenstander van het nemen van beslissingen met 1 a 2 stemmen meerderheid.

Met alle waardeering voor Drenthe, dit is toch niet de sterkste provincie in Nederland. Deze zaak leeft niet in de kerken. Drenthe brengt het steeds weer op het agendum. Als het promotierecht een levensbelang is voor de Theol. School, dan vat spr. niet dat meerdere van haar hoogleeraren daar niet vóór zijn. Die er voor pleiten om der wille van den vrede, herinnert spr. aan Bavinck's advies, dat men die niet bewerkstelligen mag als het gaat om het beginsel en de waarheid.

Als deze Synode aan Kampen het promotierecht geeft zijn de Geref. Kerken de eersten, die hun opleidingsschool dat verschaffen. Dan kan men niet zeggen, dat de Theol. Scholen in Zuid-Afrika en Noord-Amerika het niet mogen hebben. Dan komen die jonge mannen niet meer naar Nederland om te promoveeren en dat zal leiden tot een breken van den invloed der Ned. Geref. theologie in het buitenland.

Spr. stond hierna stil bij het Beding en het compromis, dat daarin tusschen twee groepen is getroffen. Spr. wil gaarne de hoogleeraren van Kampen nog wetenschappelijker achten dan zichzelve en daarmede heeft hij voldaan aan den eisch den ander uitnemender te achten dan zichzelf.

De kerken hebben nooit geschroomd theol. scholen op te richten. Maar i-eeds Bavinck profeteerde, dat, als men jus promovendi toestaat, komen de voorstanders met nog verdere eischen, getuige wat „De Wachter" geschreven heeft.

Wat spr, 's vader betreft, men heeft bij het citaat uit „De Heraut", dat thans zoo'n opgeld doet, vergeten waarover het toen ging, In spr, 's bezit is een schrijven van zijn vader, waarin hij in datzelfde jaar verklaarde aan zijn studenten, dat een kweek- of theol, school niet het recht toekomt graden uit te reiken. En in 1914 heeft hij in „De Standaard" publiek God gedankt, dat de Gen. Synode dit gevaar heeft afgewend.

Prof. Rutgers Sr achtte het verleenen van het jus promovendi een schending van het Beding. De Synode is een kerkelijke vergadering en zij kan geen graden verleenen. Teruggekomen op de beslissing van 1914 zonder dat de zaak principieel is bezien, is in strijd met de eere der kerken.

Een vergelijking van de Technische Hoogeschool etc. met een volledige universiteit, gaat volkomen mank. De Overheid stelt aan de V.U. dan ook den eisch van 5 faculteiten, zullen haar graden worden erkend.

Tenslotte wees spr. ds v. d. Vegt nog eens op den weg van het onder Kamper hoogleeraren aan de V.U. promoveeren.

Prof. dr J. Ridderbos wilde op den door prof. Kuyper gewezen weg thans niet in gaan. Spr. herinnerde aan zijn pogingen om te trachten een weg te vinden waardoor men tot een oplossing komen kan.

Het is een belangrijke zaak, die thans aan de orde komt en juist een Gen. Synode is de plaats om er over te spreken, want wij belijden, dat God Zijn Geest haar niet onthouden zal. Spr, wilde waarschuwen voor vleeschelijke factoren. We moeten samen bidden en werken om Gods wil te kennen. Dan komt er bereidheid om naar elkanders argumenten te luisteren en die te verdragen. Men meene niet, dat men met 2 lectoren klaar is. Noodwendig moeten er dan meerderen komen en zoo gaan we met de Theol. School een geheel nieuwen weg op. En dan mogen de kerken wel bidden: Heere leer mij Uwen weg. Want de verantwoordelijkheid wordt zeer groot. De Theol. School is nooit over de tong gegaan en aan de rechtzinnigheid barer hoogleeraren is nimmer getwijfeld. Dat komt door haar beperktheid. Zal dat alles veranderen, dan mag het bevel Gods wel duidelijk voor ons staan. Spr. wees op de dissertaties en de verantwoordelijkheid daarvoor. Prof. Schilder heeft evenals spr. een fijnen neus als het gaat over het onderscheid tusschen kerk en wetenschap. Daarom moest hij naast spr. gaan staan als het over deze dingen gaat. Als hij msiar lang genoeg over deze zaken nadenkt zal hij het ook doen.

Spr. is dankbaar, dat hij aan het jus promovendi niet heeft meegewerkt als hij zoo eens terugziet op het verleden. We moeten de kerkelijke begrenzing kennen. De stelling „alles of niets" vindt spr. niet erg gereformeerd. Het is niet de roeping der Kerk om alle mogelijkheden uit te sluiten. Terwille van de School en de Kerken moet spr. het jus promovendi afwijzen. Zij, die er voor pleiten zijn natuurlijk volkomen overtuigd, maar toch op een dwaalweg, jagend naar een verkeerd ideaal. Als prof. Greijdanus meent, dat het jus promovendi noodzakelijk is, dan vat spr. niet dat er nooit een voorstel is gekomen, dat het wenschelijk is, dat de candidaten allen met de studie voortgaan tot het doctoraal examen. Zouden de kerken dat aannemen, dan zou spr.'s verzet tegen het promotierecht gebroken zijn. Maar de voorstanders komen niet met zulk een voorstel, want zij weten wel, dat de kerken dat niet willen. AI wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Spr. vat het minderheidsvoorstel niet, want in Arnhem is uitgesproken, dat men elkander niet overstemmen wilde. En nu zeggen de tegenstanders: dan maar zonder genoegzame eenparigheid. Maar de broeders willen ons toch niet overstemmen?

Ook bij de vaderen was geen eenstemmigheid. Juist het Beding is gedaan terwille van een bepaald gedeelte van toen. Is het niet billijk, dat van de andere zijde ook gezegd wordt: wij hebben dit gekregen en willen ook geen streep verder gaan.

Prof. dr K. D ij k heeft na het betoog van prof. Ridderbos niet veel meer te zeggen. Maar hij kan toch niet zwijgen. Er zijn er, die meenen, dat de tegenstanders minder liefde hebben voor Kampen en spr. wilde dit met nadruk zeggen. Spr. heeft in 1930 het jus promovendi bestreden en men wist, toen hij benoemd werd in Kampen, hoe hij over de zaak dacht.

Spr. zou voorzichtig willen zijn met het beroep op het gereformeerde volk. Er zijn er ook velen, die nog staan op het standpunt van 1914.

Spr. wilde in Arnhem gaarne een principiëele beslissing en was met die afwezigheid van genoemde eenparigheid niet zoo ingenomen. Maar er waren er, die thans aan de zijde van de minderheid staan, die spr. overreed hebben daarmede mee te gaan. Is er nu iets veranderd? Hoe kan ds Duursema, die in 1930 meeging met die afwezige genoegzame eenparigheid, thans het minderheidsvoorstel verdedigen?

Spr. heeft drie principiëele bezwaren tegen het jus promovendi. Men denke niet, dat in 1885 allen voor het promotierecht waren. Prof. Schilder is ook bij dit jaar blijven staan. Maar wat heeft de Synode met het voorstel van curatoren toen gedaan? Zij verwierp het met 26 tegen 14 stemmen.

Men moet het Beding zien in het licht van de beslissingen van de Synode van 1885 en wat daarna is gebeurd. In 1892 wordt in geen enkel stuk gesproken van het doctoraal, maar van een kweekschool tot opleiding voor den dienst des Woords. Men kan het Beding van 1892 slechts verstaan in het licht van de debatten van de Synode van 1893.

Als Kampen het jus promovendi kreeg zou zij toch het doctoraal examen willen hebben overeenkomstig het Academisch statuut? Wat ds Duursema zeide over de volledige opleiding is een krasse bewering. Wat zijn de kerken verarmd! Want van de 700 kerken zijn er een 80-tal verarmd. Spr. betwist op grond van zijn ambtelijke ervaring, dat niet-gedoctoreerde predikanten achter staan bij hun gedoctoreerde collega's. Spr. heeft nog wel een heel verlanglijstje voor Kampen. Maar het gaat om wat voor de opleiding noodzakelijk is. De kerken kunnen de verantwoordelijkheid voor het doctoraal examen niet dragen. Spr. heeft als curator ervaren, dat er tal van klachten inkwamen over proefschriften en stellingen. Daarom waarschuwt spr. hier ernstig en noemt als recent voorbeeld het oordeel van dr J. van Lonkhuyzen over het proefschrift van dr M. Bouwman. Hier liggen gevaren voor den band tusschen School en Kerken.

Tenslotte ontwikkelde spr. practische bezwaren. Bij een doctoraat moeten er zeker 3 hoogleeraren bijkomen. Mogen we dat vragen afgezien van dezen tijd? Als het er komt moet het er goed komen en spr. heeft ernstige bezwaren tegen het opleggen van zulke lasten. Mogen de kerken aan de hoogleeraren de meerdere lasten aan het doctoraat verbonden opleggen? Spr. betwist dat, waarom hij de Synode ernstig ontried om de minderheidsconclusie aan te nemen.

Ouderling M. Knol is niet overtuigd van de noodzakelijkheid van een zesden hoogleeraar, waarom hij van oordeel is, dat geen meerdere lasten aan de kerken mogen worden opgelegd.

Prof. dr D. N a u t a zag van het woord af.

Prof, dr G, C h, A a 1 d e r s wilde als lid van de rapporteerende commissie zijn prae-advies ook in de Synode neerleggen. Met prof. Schilder oordeelt spr., dat we het uitgangspunt nemen moeten in een billijke en rechtvaardige uitlegging van het Beding. Men kan geen oogenblik staande houden, dat het jus promovendi behoort tot de opleiding tot den dienst des Woords. Er zijn meerdere dingen, die nuttig en wenschelijk zijn voor de opleiding tot het ambt. Maar de opleiding moet beantwoorden aan den norm door de kerken zelf gesteld. Gaat men tot de instelling van het doctoraat over dan maakt men van de Theol. School iets heel anders en stelt het Beding automatisch buiten werking. Dan . maakt men er een duplicaat der V.U. van en zeggen met name de meer zakelijke gereformeerden, dat het een ongemotiveerde weelde is om twee opleidingsinrichtingen in stand te houden. Nu kan men zeggen, dat de instandhouding van Kampen een eisch is van broedertrouw, die meerdere uitgaven rechtvaardigt. Het wil spr. voorkomen, dat zij, di^ de opvatting „Voor de Kerk door de Kerk" huldigen tegen het doctoraat in Kampen moeten zijn, want zij willen het eigen karakter der Theol. School handhaven.

Spr. behoort niet tot hen, die deze opvatting huldigen, maar zou zich verzetten tegen een voorstel tot opheffing der Theol. School.

Zoo moeten zij, die thans voor het doctoraat ijveren, ook het gevoelen ontzien, van die daarvoor niet gevoelen. Spr. beval de meerderheidsconclusie warm aan.

Prof. dr G. M. den Hartogh behoort tot hen, die na ernstige studie en biddend overleg van oordeel zijn, dat er wel practische, maar geen principiëele bezwaren bestaan tegen het verleenen van het doctoraat. Spr. respecteert het gevoelen van hen, die meenen, dat het zoo niet is. Hij is ook van oordeel, dat er een weg te vinden is om aan de wenschen zoowel als aan de bezwaren tegemoet te komen. Spr. verstond zich met ds den Houting, dr Kraan, ds Popma en ds Jonkhof en bracht het volgende advies uit:

„De Generale Synode:

in het midden latende de vraag, of de bestaande bezwaren tegen de zorg door en namens de kerken voor de gelegenheid tot doctoraal-studie en promotie aan de Theologische Hoogeschool te Kampen, gegrond zijn,

draagt aan de te benoemen curatoren op om, zonder verplichtingen in den vorm van financiëelen steun of van toezicht aan te gaan, een welwillende houding aan te nemen ten opzichte van een eventueel gebruik door het college van de hoogleeraren aan de Theologische Hoogeschool van hun wetenschappelijke bevoegdheid om leiding te geven aan de doctorale studiën en om den graad van doctor te verleenen."

Dr G. Keizer is dankbaar voor het voorstel van Drenthe en de gevoerde debatten.

Spr. zou gaarne zien, dat een weg gevonden werd om allen te bevredigen en hoewel zijn stem nog niet definitief bepaald hebbend, oordeelde spr., dat het voorstel- Den Hartogh ernstige overweging verdient.

Prof. dr V. Hepp wilde, waar er ook grenzen zijn ta.v. het intreden van vermoeidheid, niet alles zeggen wat hij op het hart had.

Terecht is men bij de debatten uitgegaan van het Beding van 1892, waaraan ook Rutgers Sr zich gebonden achtte. Zoolang er een groep menschen is, die van deze Theol. School voorstander zijn, moet men haar handhaven.

Spr. is altijd voorstander van die School geweest en zag in eenheidspogingen van Kampen en Amsterdam geen heil.

Met groote trouw moet voor het karakter van de Theol. School gewaakt, anders staan we voor een annuleering van het Beding en dat zal zeker geen rust en vrede brengen.

Ook ten aanzien van het zooeven ingediende voorstel

10 past voorzichtigheid. Spr. was in 1911 een voorstander

van ineenschakeling. De V.U. verleent de grootst mogelijke faciliteiten aan de candidaten van Kampen, naar spr. met een voorbeeld illustreerde. Men stelle het niet voor of de overgang van Kampen naar Amsterdam zoo groot is. Met nadruk sprak spr. de bewering tegen alsof bij de V.U. verzet is tegen het doctoraat aan Kampen.

Ouderling J. M a n n i, de laatste spreker, wilde als onderteekenaar van de minderheidsconclusie er op wijzen, dat men de genoegzame eenparigheid niet steeds als argument moet aanvoeren. Spr. acht die eerder afwezig bij curatoren en hoogleeraren dan bij de kerken. Men weet al vooruit, dat dit argument wordt aangevoerd en dat weerhoudt van het doen van voorstellen.

De Theol. Hoogeschool heeft van de kerken de wetenschap toevertrouwd gekregen en uit haar karakter vloeit het doctoraat voort. Het beste is voor haar niet te goed. De voorstanders vragen om hun rechten en spr. wilde de minderheidsconclusie met nadruk bij de Synode aanbevelen.

Dr H. K a a j a n beantwoordde hierna met een enkel woord de gemaakte opmerkingen.

De commissie heeft zich op het standpunt van 1930 gesteld en dat is een wijs standpunt.

De afwezigheid van de genoegzame eenparigheid is vandaag duidelijk gedemonstreerd tot in het college van de Kamper hoogleeraren toe. De beslissing van 1930 is toch biddend en met algemeene stemmen genomen. Spr. wees op het standpunt van dr A. Kuyper inzake de Technische Hoogeschool en zette uiteen, dat het promotierecht aan Delft z.i. is gegeven louter om practische redenen. Spr. beriep zich ook op Voetius, die ontkende, dat de geïnstitueerde kerk het recht zou hebben een theol. faculteit te stichten. En het doctoraat aan Kampen maakt haar tot een theol. faculteit. Ook op Brummelkamp beriep spr. zich. Het Beding moet inderdaad gehandhaafd. De wetenschap moet ook niet gaan heerschen over de kerk. Het doctoraat is een schending van het Beding.

Het doctoraat zal schatten gelds kosten en we zijn reeds verarmd en dat zal in de toekomst nog erger worden. Spr. beval de meerderheidscommissie warm bij de Synode aan, juist uit liefde tot de School en als kind der Scheiding. Laat men in dezen tijd geen sprong in het duister doen. De Commissie heeft zich over het ingediende voorstel nog niet kunnen beraden.

De Voorzitter stelde voor een tweede ronde met een sterke beperking. Laten twee voorstanders van het meerderheidsrapport en twee van het minderheidsrapport het woord voeren en laten die uit den kring der Theol. School worden gekozen. Spr. stelde voor de hoogleeraren Greijdanus, Schilder, Ridderbos en Dijk. Dan kunnen die tevens praeadvies uitbrengen over het voorstel-Den Hartogh.

Dr A. D. R. Polman heeft daartegen bezwaar, want hij wilde met dr D. J. de Groot ook een voorstel indienen.

De Voorzitter schakelde het voorstel-Den Hartogh daarop uit.

Ds W. H. den Houting wilde liever rantsoeneering van den spreektijd minus de vier hoogleeraren.

Prof. dr K. Schilder wilde het voorstel-Den Hartogh volle kans geven.

Prof. dr K. D ij k heeft bezwaar tegen beperking tot vier sprekers en is van oordeel, dat het voorstel-Den Hartogh rustig moet bezien worden, ook door het curatorium.

Dr A. D. R. Polman diende daarop een voorstel in met advies van prof. dr H? H. Kuyper om inzake het promotierecht geen beslissing te nemen en curatoren op te dragen om over het voorstel-Den Hartogh volgende Synode van advies te dienen.

Ds T. J. H a g e n diende daarop met ds H. d e B r u y n een voorstel in om te komen tot eenheid van opleiding en daarover door een commissie in 1942 de Synode van advies te doen dienen.

De Voorzitter verdaagde de Synode tot half acht.

De Avondzitting.

De Voorzitter deed na opening der zitting mededeeling van een vierde voorstel, ingediend door dr W. A. V. Es en ds L. P. Krijger, met advies van prof. dr H. H. Kuyper, opdragend aan het curatorium, om te zoeken naar een weg om candidaten van de Theol. School den weg te openen om aan de Vrije Universiteit onder eigen hoogleeraren te kunnen promoveeren en met de V.U. terzake overleg te plegen en volgende Synode van advies te dienen.

Dr V. E s lichtte zijn voorstel toe. Evenzoo ds d e n Houting het voorstel door hem van pi-of. den Hartogh overgenomen en met de leden Kraan, Popma, Jonkhof, ingediend.

Ook dr Polman en ds T. J. Hagen gaven op hun voorstel eveneens een nadere toelichting.

Hierna werden algemeene beschouwingen gehouden. Tien sprekers gaven zich op, die elk zes minuten ontvingen, n.l. Ouderling J. V e r w o e r d, ds D. S c h e e 1 e, prof. dr K. Schilder, prof. dr J. Ridderbos, ds N. D u u r s e m a, ds H. M e ij e r i n g, prof. dr K. Dijk, dr W. A. v. Es, prof. dr D. Nauta en de P r a e s e s.

Ouderling Verwoerd betuigde namens 13 ouderlingen, Borkent, v. d. Born, v. Commenee, Dijkstra, W. Hummelen, Knol, v. d. Meer, Schmal, Verwoerd, Warnaar, v. Woerden en v. Wijk, instemming met het vooi-stel-Polman.

Ds D. S c h e e 1 e en prof. dr K. Schilder betuigden adhaesie met het voorstel-Den Houting c.s., waarbij laatstgenoemde als bezwaar tegen het voorstel-Hagen noemde, dat het debat een heel nieuw element indraagt met onoverzienbare consequenties. Ditzelfde bezwaar geldt ook t.a.v. het voorstel-Es—Krijger. Het voorstel- Den Houting c.s. voldoet het meest aan 1936.

Prof. dr J. Ridderbos is mild gestemd t.a.v. al de voorstellen, wijl ze bedoelen de Synode uit de impasse te helpen. Spr. geeft het voorstel-Hagen de meeste kans. Spr. is voor het voorstel-Polman.

Ds Duursema en ds Meijering betuigden adhaesie aan het voorstel-Den Houting c.s.

Prof. D ij k wil den weg op van het voorstel-Polman. Dr V. E s sprak ten gunste van het voorstel-Hagen. De P r a e s e s wees er op, dat het voorstel-Hagen mooi lijkt, maar ons van de wijs brengt. Spr. voelt voor het

voorstel-Polman. Stemmingen.

Het voorstel-Hagen komt als van meest verstrekkenden aard het eerst in stemming en werd met 36 tegen 13 stemmen verworpen.

De Voorzitter wilde nu het voorstel-Polman in stemming brengen, waartegen ds den Houting en prof. dr Hartogh bezwaar maakten. Met 27 tegen 22 stemmen sprak de Synode uit, dat het voorstel- Polman—de Groot nu het verstrekkendste is, waarop het in stemming kwam.

Het werd aangenomen met 27 tegen 22 stemmen en luidt als volgt:

„De Synode neme in de zaak van het promotierecht geen beslissing, maar drage het curatorium op om met de hoogleeraren der Theol. Hoogeschool de mogelijkheden aangewezen in het voorstel-Den Hartogh, overgenomen door ds den Houting c.s., en in het praeadvies van prof. .dr H. H. Kuyper, subs, andere mogelijkheden, nader in studie te nemen en daarover op de volgende Synode van advies te dienen."

Meerderheids- en minderheids-conclusies waren hiermede tevens van de baan.

De behandeling van deze zaak, die een vollen dag van intens debat gevergd heeft, had hiermede een einde.

Overvloed van werk en werkkrachten.

Ds C. M a k rapporteerde hierna over verzoeken en missives van de Part. Synode van Zeeland, de classis Zierlkzee, den kerkeraad van Tornaard en br. J. Steenhuis te Heemstede in betrekking tot het comité „Ovei'vloed van werk en werkkrachten". Adressanten willen dit werk in kerkelijke banen zien geleid.

Na eenige discussie vereenigde de Synode zich met de volgende conclusies:

1. om het Comité „Overvloed van werk en werkkrachten in de Geref. Kerken", hartelijk dank te zeggen voor al zijn arbeid en deze steunactie wederom den kerken aan te bevelen;

2. in antwoord op de gestelde vragen te berichten aan de Part. Synode van Zeeland, aan de classis Zierikzee, aan den kerkeraad van Ternaard en aan br. J. Steenhuis te Heemstede, dat de Synode in overeenstemming met het rapport terzake te Amsterdam uitgebracht (bijl. 36), geen genoegzame redenen kan vinden ona deze crisishulpactie in kerkelijke banen te leiden.

Oecumenische Synode.

Prof. dr G. C h. A a 1 d e r s rapporteerde vervolgens over de Oecumenische Synode.

De commissie bood de Synode de volgende conclusies aan:

„De Synode:

kennis genomen hebbende van het rapport der commissie door haar benoemd om haar te dienen van praeadvies inzake de oecumenische synode (Art. 21 der Acta);

overwegende, dat door het uitbreken van den oorlog het bijeen komen van zulk een synode binnen afzienbaren tijd, naar alle waarschijnlijkheid niet mogelijk zal zijn;

besluit het desbetreffende rapport ter nadere overweging te stellen in handen van de door haar te benoemen deputaten voor de correspondentie met buitenlandsche kerken, en deze op te dragen aan de e.k. generale synode bepaalde voorstellen ter zake aan te bieden."

Aan de discussie namen deel prof. dr K. Schilder, ds N. Duursema, ds J. L. Schouten en dr A. D. R. Polman, waarna de conclusies werden aangenomen.

Diaconalia.

Prof. dr G. M. den Hartogh rapporteerde hierna over een verzoek van den kerkeraad van Wolvega om een uitspraak te doen over een meeningsverschil met een anderen kerkeraad over de diaconale verzorging van een hulpbehoevend gezin. De commissie overwoog, dat hier niet aanwezig is een zaak, die in de mindere vergaderingen niet is kunnen afgehandeld worden, en dat het evenmin geldt een zaak, die tot de kerken dezer meerdere vergadering in 't gemeen behoort, waarom op grond van art. 13 K.O. aan het verzoek van den kerkeraad niet voldaan moet worden.

Aan de discussie namen deel ds den Houting, ds Hagen, ouderling W a r n a a r en prof. dr D ij k. Na repliek van den rapporteur werd de conclusie, onder verwijzing naar het rapport, vastgesteld.

Prof. Grosheide wilde aan het eind der zitting gaarne de vraag stellen of het moderamen zich eens bezinnen wil over het karakter der Synodale rapporten. Zal geschieden.

Na eenige discussie besloot de Synode Dinsdagmiddag om 2 uur weer te vergaderen.

Hierna sluiting met dankgebed door den assessor.

Een nadere verklaring.

In ons overzicht van de 15e zitting werd naar aanleiding van een opmerking van dr W. A. v. Es medegedeeld, dat hij „de zaak van den persarbeid der hoogleeraren" wilde ter spi'ake brengen. Dit is geen nauwkeurige weergave; immers, het voorgelezen curatorenverslag sprak van „persdebatten", naar aanleiding waarvan „met betrokkenen" gehandeld werd. Ieder weet, dat deze „betrokkenen" ook buiten den kring der hoogleeraren en ook buiten den kring der Theologische Hoogeschool te vinden zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKNIEUWS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1939

De Reformatie | 8 Pagina's