GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ned. Chr. Persbureau.

Op de 'hem eigene manier '(d. w. z. veel Terzetsgeschreeuw maar - weinig zakelijkheidswol) trekt de directeur van ihet N. G. P., dr v. d. Vaart Smit, tegen ons blad te velde. Hij' beweert, „dat we persé den naam van zijn anoniemen berichtgever willen weten en tiaarom schreven". Dat is een 'vergissing; we drongen alleen maar op publicatie aan, omdat dr v. d. V. 6. plus corre^ond'ent daardoor bewijzen konden, dat hun zaak zuiver stond. Ons eigenlijk doel was: te zorgen, dat ds Veldkamp in Friesch Kerkblad, officieel persverzorger der synode, en de onbekende schrijver niet in herhaling zullen vallen. We gelooven ook door onze publicaties in deze richting iets goeds voor synode len synodeleden, met name voor de door het N. G. P.buUetin beleedigd© synodeleden, bereikt te hebben.

Verder hebben we dr v. d. V. S. thans niets te zeggen. We bèbben nog wel iets voor 'hem, betreffende den afloop onzer correspondentie met onze „vertrouvfbare bron". Hij kan precies den inhoud ervan gepubliceerd krijgen. Maar ik bedank er voor, den heer v. ti. V. S. de leiding te geven. Ik heb mijn bezwaren tegen hem: een on-ware beschuldiging uit zijn eigen pen, en voorts verspreiding van voor anderen, en mijzelf beleedigend nieuws (beschuldiging van wat dr v. Es in ander verband eens noemde „geestelijcke achterhoudinghe", en - wat ik noem: onoprechtheid in "'t spreken over den 6en hoogleeraar), en dit alles door een ongenoemid synodelid, die zich schuil blijft houden, nu reeds zooveel -weken. We beginnen bij bet begin, en slaan dr v. d. V. S. (die mij de fout van ds Veldkamp aanrekent, doch ds V.'s naam verzwijgt) bet volgende voor :

Noem gijl uw zegsman, dan noem ik den mijne; neem over, letterlijk of niet letterlijk, maar in elk geval - waarheidsgetrouw, wat tegen uw eigen of Üe door u doorgegeven on-ware beweringen door mij als één der belangbebbenden is ingebracht, en ik deel mee, - wat het resultaat is van mijn correspondentie met mijn zegsman, tegen - wien u-werzijds bezwaar is ingebracht, en houd voorts maar op met allerlei geschrijf, als ge niet van plan zijt, eerlijk terug te nemen, wat naar ieder nu reeds controleeren kan, onwaar is geweest in de stukken, die 'van uw Bureau zijn uitgegaan. En probeer niet langer, over mijn „'B" mij aan 't spreken te krijgen, als ge over uw eigen „A" het zwijgen bewaart. Wie zelf geen A - wil zeggen, moet niet een ander sommeeren, om B te zeggen: hij moet een toontje lager zingen.

De heer Algra vervolgt zijn beschouwing, en nïerkt in „Leeu-w. Kb." op:

In de beschouwing, door „een der vooraanstaande leden van de Generale Synode" anonym door bemiddeling van het N.C.P. rondgezonden, lezen wij over den zesden hoogleeraar o.a., dat een der curatoren van Kampen vond, „dat men de zaak maar moest uitstellen tot tijd en wijle, dat V.U. en Kamper school meen gesmolten waren, en geen dubbel stel hoogleeraren voor dezelfde vakken meer noodig was". Zulk

een opmerking lijkt ons vreemd. Want zij beteekent, dat men de belangen en de positie van Kampen laat afhangen van, zoo niet beheerschen door het feit, dat er in ons land ook een

Calvinistische Vrije Universiteit bestaat. „Van" ineensmelting is o.i. maar een enkele, en mèt ineensmelting is niemand werkelijk „gediend". Het halfslachtige ding, dat men door ineensmelting zou krijgen, ware niemand tot vreugde. Bovendien, waar zou men dAn blijven moeten met al die principiëele vertoogen over het promotierecht? Als het recht tot promoveeren alleen aan een onvermengd-universitaire instelling toegestaan is, hoe zou het dan vallen binnen het bereik van een uit ineensmelting van kerkelijke hoogeschool en vereenigingsfaculteit verkregen amphibie? Maar we lezen den heer Algra weer:

Het leggen van zulk een verband is niet juist. De Theologische Hoogeschool is een eigen inrichting der Kerken. De Vrije Universiteit is geen kerkelijke inrichting, kan en mag dat ook niet zijn. Het staat aan onze Kerken vrij, te bepalen, dat de candidaatsbul van eenige Gereformeerde Universiteit op dezelfde wijze wordt geaccepteerd als een dergelijke bul van de Kamperschool.

De Kerken zijn daarbij niet beperkt tot de V.U. Zij hebben volkomen de vrijheid, om dat ook te doen in het belang van candidaten van andere Hoogescholen of Universiteiten.

Maar nooit mag men de zaak zoo stellen, alsof de Gereformeerde Kerken, of ook de leden der Gereformeerde Kerken „zitten" met twee opleidingen, en dat men moet hopen, dat die twee opleidingen zullen samensmelten. En nog veel minder gaat het aan, te betoogen, dat een benoeming van een hoogleeraar te Kampen maar moet wachten, tot beide inrichtingen zijn samengesmolten.

Reeds hierom, omdat zulk een samensmelting onmogelijk is. Men kan de Theologische Hoogeschool te Kampen opheffen. De V.U. kan ook de Theologische faculteit opheffen. Maar het is onmoge- 1 ij k, dat een kerkelijke Theologische Hoogeschool zou samensmelten met een faculteit van een nietkerkelijke Universiteit.

Alle spreken in die richting is overbodig en schadelijk. Met name schadelijk voor de Vrije Universiteit. Op een Synode der Gereformeerde Kerken mag men niet spreken over „onze" V.U. Die V.U. is van een

vereeniging, waar Kerkelijk Gereformeerden lid' van kunnen zijn, maar evenzeer Christelijk Gereformeerden en Hervormden, die de Geref. belijdenis onderschrijven. Het is een gedeeltelijke mislukking van de V.U., dat practisch bijna alleen de leden der Geref. Kerken die Universiteit als hun zaak beschouwen.

En wanneer men op de Generale Synode der Gereformeerde Kerken spreekt van samensmelting en zelfs voorstellen in die richting doet, dan miskent men daarmee het ware karakter van de Vrije Universiteit

En omgekeerd, wat Kampen noodig heeft, mag niet worden behandeld in verband met de V.U. Er zijn wel vergelijkingen gemaakt tusschen het aantal Theologische professoren te Kampen en te Amsterdam, om zoo de wenschelijkheid van den zesden hoogleeraar te bepleiten, maar dergelijke vergelijkingen hebben slechts betrekkelijke waarde.

Dat vindt ondergeteekende ook; wijl ze slechts betrekkelijke waarde hebben, heeft hij die vergelijking slechts als toe-gift gegeven. Maar wijl ze waarde hebben (omdat, zie boven, de gereformeerde kerken toch zoowat alleen voor de theol. fac. v. d. V.U. te zorgen hebben, en ze billijk moeten blijven, vooral tegenover haar eigen Hoogeschool), hield ik ze toch niet achterwege.

De heer Algra vervolgt:

Slechts in het voorbijgaan merken we op, hoe wonderlijk het is, dat een curator van Kampen mee een fonds voor een zesden hoogleeraar beheert, en tegelijk verklaart, dat men zoo'n hoogleeraar niet moet benoemen, maar moet wachten, tot Kampen en de V.U. zijn ineengesmolten.

Een bewijs, dat deze curator wel tegen het curatorium publiek durft ingaan.

Tenslotte:

In dit verband nu achten wij het niet tactisch, dat de hoogleeraren van een vrije, niet-Kerkelijke Universiteit zich op de Synode zoo in het voorste gelid scharen van de strijders tegen den zesden hoogleeraar en tegen het promotie-recht.

Ten onrechte ontkent Dr Polman dat feit.

Hij tracht die ontkenning te staven met de opmerking, dat over z ij n voorstellen de hoogleeraren van de V.U. niet hebben gesproken.

Maar volgens het verslag in het „Friesch Kerkblad" is zijn voorstel ingediend met advies van Prof. H. H. Kuyper. Doch dat is bijzaak. Het gaat er niet om, wat zij over het voorstel-Polman hebben gezegd, maar wat zij opmerkten over het promotierecht. En nie-' mand kan ontkennen, dat Prof. Kuyper zich daartegen in het bijzonder heeft geweerd.

Wij lezen in het verslag van het „Friesch Kerkblad" o.a., dat hij er aan herinnerde, dat zijn vader in „De Standaard" God had gedankt, dat het promotierecht was afgewezen.

. Dat slaat waarschijnlijk op de driestar: „Bijtijds ontsnapt", een driestar, waarvan wij uit piëteit voor Dr A. Kuyper Sr onlangs dringend hebben verzocht, haar buiten de discussie te houden. Die driestar heeft indertijd veel pijn gedaan.

De professoren van de V.U. werken door hun actie ter Synode tegen het promotierecht en tegen den zesden hoogleeraar in de hand, dat de menschen dezelfde fout maken, die de curator van Kampen maakte, waarover we hierboven spraken.

Zij gaan redeneeren: die van Amsterdam staan in die en die stelling, als de zaak van Kampen aan de orde is. En dat schaadt de positie van de V.U. Want men wekt den s c h ij n, dat de basis van de V.U. in feite nog smaller is dan de Geref. Kerken en beperkt tot het geslacht van '86.

De b r e e d e positie van de V.U. wordt daarbij uit het oog verloren en de gedachte in de hand gewerkt, dat „wij " d.w.z. de Geref. Kerken, twee opleidingen hebben, die zich tegen elkaar roeren. Dat mag niet. De Geref. Kerken hebben maar één inrichting, die te Kampen.

De heer Algra is nog niet uitgesproken; we hopeta hem nogmaals te hooren.

Te kwader ure nit elkaar.

„De Wekker" (chr. geref.) schrijft over de mooie boekjes van ds v. d. Vegt inzake het verbond:

In den laatsten tijd is 'zoowel van de zijde der Gereformeerde Kerken — het boek van prof. Aalders — als van die der Gereformeerde Gemeenten — haar uitspraak over verbond, opgericht alleen met uitverkorenen — een leer voorgestaan, die den toets Jder Schrift en der Gereformeerde belijdenis niet kon doorstaan. Reeds heeft Ds Woelderink in zijn 'boek over het Doopsformulier een duidelijke uiteenzetting gegeven van den zuiveren grondtoon, die de Gereformeerde vertondsleer doortrilt, en thans komt D's v. d. Vegt in dit viertal boekjes ons verblijden met een rustige en korte duidelijke uiteenzetting, van deze allergewiohtigste punten in het gereformeerd belijden.

Hij laat Galvijn telkens spreken en houdt goed vast, dat wij in het verbond der genade altijd op tweeërlei manier van kinderen Gods kunnen spreken. Als Ds v. d. Vegt er op wijst, dat ook in de Ohr. Geref. Kerk dit wel eens vergeten is, zal ik hem dat niet tegenspreken, maar 'hij vergete niet, dat actie wel eens te sterke reactie heeft opgeroepen, en hij bedenke tevens, dat de Ohr. Geref. Kerk steeds de lijn van Galvijn heeft getrokken en juist daarom haar positie moest bepalen tegen de uitspraken der Gereformeerde Kerken en der Geref. gemeenten.

Toch lijkt bet mij toe, dat boekjes, als bier bet licht mogen zien, er op wijzen, dat er ook in de Gereformeerde Kerken iets aan bet kenteren is, dat wij niet anders, dan met groote belangstelling zullen blijven gadeslaan.

Wanneer deze lijn meer wordt doorgetrokken, en wanneer op dit zoo besliss-eind punt als bet verbond der genade al meer helderheid komt, d.w.z. al meer de taal der Heilige Schrift wordt gebruikt en ver-

staan, wanneer al minder de speculatieve methode 'van 'het straikke dorre den'ken wordt gevolgd, zal de tijd tunnen komen, dat twee kerken, idie ter kwader

Ik haal dit aan, niet om zout te leggen bij wat mij toch wel een slakje dunkt („het strakke dorre denken"), maar om den vinger te leggen bij tweeërlei:

a. de erkenning, dat ook in de Chr. Geref. Kerk de lijn wel eens scheef getrokken werd;

b. de laatste woorden van het citaat.

O, het gaat langzaam. Maar ik gelóóf, dat het gaat. Ik geloof, dat we, dank zij vooral de pers, dichter bij elkaar komen, en struikelblokken althans zien aangepakt.

Een „daadlooze droom".

We lezen in „De Waarheids vriend":

Het leven een „daadlooze-'dr o o m"?

Er dreigt een gevaar, betoogt de beer W. J. Hemmes, de directeur van de Federatie van Diaconieën, in eeni artikel: „Kerk en werk", dat bet leven bij velen gaat gelijken op een „daadlooze-droom". Men „droomt" op versobillende manier, jongeren en ouderen, en zoo komt er dan ten slotte niets van bet actieve werk als christeru terecht. Kerk en werk S'öbij'nen dan niet meer bij elkaar te 'hooren.

„Zie ik goed", aldus We beer Hemmes, „dan bedreigen bet jonge opgewekte geestelijke leven nu ook alweer gevaren. Ik denk bierbij aan wat ik zou willen noemen de leeringen uit de „psycbo-analytisöbe sobool", die zoo langzamerhand reeds tot „bet groote pid)liek" zijn döorgedrong'en. Een mensc'b moet 'ziöbzelf — zoo leert men — door en door leeren kennen, zijn 'zieleleven binnenste buiten durven keeren. AJle ervaring'en in z'n leven en alle beweegredenen om tot iets te komen, hebben diepere oorzaken. Men moet die opsporen, registreeren, men moet tot zicbzelf inkeeren, daardoor veel met ziobzelf bezig zijn enz. enz.

Natuurlijk bebben al ideze dingen op zichzelf groote beteekenis en waarde. Wie zou bet ontkennen. Maar deze analyse, dit onderzoek, vaaik met sexueelen of erotiscben inslag, door half — of geheel onbevoegden beoefend, richt in veler zieleleiven groote schade aan. 't Leidt dikwijls tot een minderwaardigiheidsgevoel, waarmee men dan nog dweept.

Mijn ervaring ig — aldus de 'heer Hemmes — dat dit „gepeuter aan de ziel" '(deze psycbo-analyse) aan menigöen meer 'kwaad dan goed gedaan beeft. Men wordt zoo ontzettend voorzichtig en scrupuleus „welke 'motieven liggen aan een daad, aan een actie eigenlijk ten grondslag", dat mien niet tot de daad, tot de actie meer komt, maar bet leven laat verglijdien, als een „daadlooze droom". Men kiest vo'or ide passieve levensbouding, omdat men meent dat dit dan nog „'t minst gevaarlijk" is, althans schijnt te zijn.

Naast dit gevaar, dat uit de psycho-analytiscbe sobool komt, wordt dan verder gewezlen op een ander gevaar, dat ('zouden we kunnen zeggen) uit de BartbiaansChe school komt,

„Een ander geivaar is er nog", aldus de heer Hemmes. „Er wordt in dezen tijd veel gesproken over „de verkondiging", Ide verkondiging des Woords; daarin ligt alles begrepen — zegt men. De daad is dan bijzaak geworden. Alles ligt onder het oordeel —• zegt men; en God is het alleen, die werkt. Wie zijn wij, menseben, dat wij in dit leven (dat eschatologisch gezien, moet worden) en in deze maatschappij iets ten goede zouden kunnen uitrichten. Laat bet alles maar aan God over —• zegt men; wij weten immers toch niet wat Gods wil is, wat goed en kwaad is; God werkt in bet 'veitorgene, en wij weten niet boe; 'eni dan isi ons ijveren zelfs gevaarlijik en al dat werken van de n^enscben zonde, want bet leidt tot zelfoverschatting en eigenwaan; bet is niets anders dan 'hoogmoed, waarbij de menscb denkt of zegt: ik wil als God 'zijn.

„Hier worden", zegt de 'beer Hemmes, „dingen naar voren gebraöht, die izeer zeker in deze tijidan, die voor bet „christelijk volksideel" aardig succesvol zijn, wel eens 'gezegd moeten worden. Maar een zekere eenzijdigheid valt 'hierbij' toch ook niet te ontkennen. Het is goed eraan 'herinnerd te worden, dat al onze arbeid op kerkelijk en maatschappelijk gebied in zichzelf geen waarde beeft, maar bet is todh gevaarlijk op dezen éénen kant van de waarheid allen nadruk te leggen of al te sterk den nadruk te leggen. Wat zin zou bet leiven dan nog hebben voor 'den obrist-geloovige? Er komt op die manier een zekere minachting vo'or alles; en gezien de raenischelijke natuur, vrees ik, dat men straks beel mooi en dierbaar 'bet Woord verkondigt en beluistert, maar dat het christelijk leven in zijn vollen omvang er bij in bet gedrang komt.

Het leven majg niet worden een „daadlooze-

droom"! Zoo goed als bet m'oet zijn „de rank in diem Wijnstok", zoo goed moet het ook zijn een actief christelijk leven met een heilige taak 'Voor jongeren en ouderen. Als voorbeelden worden terec'bt genoemd mannen als Heldring en Pierson, waarnaast nog wel 'honderd andere nam'en zouden te noemen zijn in verband met velerlei werk in Gods Koninkrijk. D'e Kerk, de Zending, het werk der barmhartigheid, de maatschappij, de Staat, de Sobool — het roept alles niet om „daadlooze droomers", imaar om arbeiders in Gods Wijngaard, die wijd en zijd zich uitstrekt hier en in Indië en overal.

In Gods belofte: „Mijn genade is u genoeg, Mijn kraobt wordt in uwe zwakheid vervuld", ligt een zoo rijke vertroosting voor 'ben, die geen kracht 'hebben, en die 'God als Zijn medearbeiders gebruiken wil.

Katholiek-christelijke K. C. Jongeren. jeugdorganisatie

Naar aanleiding van het feit, dat van gereformeerde zijde een algemeen christelijk jeugdcongres (vrijzinnigen, Barthianen e.d. bij gereformeerden etc.) werd afgewezen, merkte ds Th. Kuipers in „Het Kerkblad van de Geref. Kerken in N.O.I." op, dat negatie altijd de gemakkelijkste weg was, maar dat men dan maar eens moest zeggen hoe het wel moest.

Nu is dit vraagstuk al herhaaldelijk besproken, en het recht of onrecht van dezen eisch eveneens. We gaan er dus thans maar niet op in. Een treffende bizonderheid evenwel is het, dat tegelijkertijd ds H. C. van den Brink in het „Kerkblad" van het z.g. H.V. zich bezighield met het vraagstuk der algemeen-christelijke jeugdorganisatie. Schr. merkt op:

Het is zeer goed verstaanbaar, dat onze jongeren zich onttrokken aan en niet aansloten bij een gereformeerde jongelingsvereeniging of dito jongedochtersvereeniging, noch bij de Bonden dezer vereenigingen, daar duidelijk gebleken was, dat voor hen, komende uit een kring van „dwaalgeesten en ketters", door velen gehouden voor „ongeloovigen", in het illustre gezelschap van „echt-gereformeerden en ware geloovigen" geen plaats was. Eveneens bestonden bezwaren om zich te voegen bij vereenigingen van het Nederlandsch Jongelingsverbond.

Er moet dus een nieuwe organisatie komen. Die is in wording en ze wordt gezocht in eigen kerkelijk verband. Waarom ik me daarmede niet vereenigen kan, heb ik uit principiëele en practische overwegingen trachten aan te toonen, natuurlijk in het belang èn van onze jongeren zelf èn van onze kerkengroep.

Maar hoe moet het dan? 'kWil mijn gedachten hierover in kort bestek doen kennen door een schema te geven van een organisatie, welke mij voor oogen staat.

Dit schema ziet er dan aldus uit:

Naam. Katholiek-christelijke jeugdorganisatie (K.C.J., de leden kunnen zich noemen K.C.-Jongeren).

Grondslag. De Heilige Schrift of Gods Woord.

Doelstelling. Voorbereiding voor het belijden en beleven van het persoonlijk geloof in den Christus der Schriften in gezin, kerk en maatschappij.

Lidmaatschap. Voor allen, die instemmen met grondslag en doel, ongeacht tot welke kerk zij behooren.

Organisatie. A. plaatselijk, vergaderingen (eventueel ook clubs voor speciale doeleinden) tot verkrijging en verdieping van kennis en inzicht omtrent centrale geloofswaarheden, kerkelijke, sociale en politieke vraagstukken; samenkomsten voor ontspanning (ook clubs voor speciale dingen).

B. Kringen van eenige naburige plaatsen, samenkomsten tot onderlinge kennismaking en gemeenschap; eventueel ook conferenties.

C. L a n d e 1 ij k, algemeene vergaderingen van gelijke strekking als de kring-vergaderingen en bespreking van algemeene, gemeenschappelijke zaken en belangen; eventueel ook conferenties.

Leiding. Plaatselijk door een bestuur, gekozen uit en door de leden, zoo noodig een voorzitter buiten de leden.

Kring door een bestuur, waarvoor elke plaatselijke vereeniging één van haar bestuursleden aanwijst.

Landelijk door een bestuur, waarvoor elk kringbestuur één zijner leden aanwijst.

Voorlichting uit studieboeken, gekozen volgens deskundig advies, door bevoegde sprekers op vergaderingen.

Het spreekt wel vanzelf, dat bij deze organisatie niet zijn ingesloten jongeren, die in eigen plaatselijke kerk allerlei zeer gewaardeerde diensten bewijzen; evenmin zij, die medewerken bij den arbeid voor Evangelisatie en Zending.

Het spijt ons wel, dat ds Van den Brink dit schrijft. We hebben hem pas nog aangehaald, en lieten uitkomen, dat we ons verblijdden over enkele uitlatingen, waarin hij protesteerde tegen wat vlak naast hem gebeurde. Thans blijkt, dat de afstand toch nog grooter is dan we dachten. Men lette maar eens op den grondslag; die is de H. Schrift, niet eens als Gods Woord, maar: de H. Schrift o f Gods Woord. Alle vrijzinnigen, ethischen, Roomschen, Barthianen, enz. enz. kunnen daar hun handteekening onder zetten; althans wanneer ze, hetgeen gebruikelijk is, het woord „grondslag" niet al te serieus nemen. Zoodra zulk een „grondslag" eenmaal zou zijn aanvaard, zou men binnen de organisatie zich niets meer aantrekken van de toelichting, die ds Van den Brink geeft in dezer voege:

In den aangegeven grondslag plaatst het woordje „of" niet voor een keuze, het een of het ander. Integendeel. De uitdrukking houdt een geloofsbelijdenis in. De Heilige Schrift is Gods Woord, t.w. het geopenbaarde, beschreven Woord Gods.

Als grondslag zouden ook kunnen dienen twee der drie oecumenische confessies, de apostolische en die van Nicea. Doch vóór de gekozen formule pleit Ie. dat Gods Woord boven alle confessies staat en er zoowel de bron als de toetssteen van is; 2e. dat in genoemde confessies uitdrukkingen voorkomen, zwaar om te verstaan; 3e. dat de asmgegeven grondslag duidelijk scheiding maakt tusschen positief en verwaterd christendom; en 4e. dat er van geldt: kort en krachtig.

Ieder lid neemt behalve de belijdenis, welke de grondslag bevat, z'n eigen kerkelijke belijdenis mede. Daardoor wordt de samenleving niet verarmd, maar verrijkt. Wel kan het aanleiding geven tot wrijving van gedachten, doch die behoeft geen verdeeldheid en verwijdering te brengen, maar kan veeleer leiden tot verinniging en verdieping der onderlinge gemeenschap, der eenheid in Christus en van het inzicht in de alzijdige Zelfopenbaring Gods. Ook tot opwassen in de kennis en de genade van onzen Heere Jezus Christus. Want de verschillen in gevoelen en belijden, rond en open geuit, geven volop gelegenheid om zich te oefenen in gehoorzaamheid aan het apostolisch vermaan: „verdraagt elkander in de liefde".

Ik denk maar weer aan Paulus in Philippi, zie ons nummer van onlangs over de Buchmanbeweging.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's