GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEM

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

INDRUKKEN VAN DE GENERALE SYNODE.

Gewone copie.

Zoo men weet, is de synode deze week in voorts gezette vergadering weer saamgekomen. Al vreezen we, dat vanwege den aard der te behandelen kwesties, er niet zoo heel veel zal te schrijven zijn — er zijn immers allerlei vraagpunten, die personen raken — toch zullen we trachten, ook nu eenige indrukken van de vergadering te geven, als naar gewoonte. In verband hiermee zullen we onze gewone copie ook voor dit nummer moeten achterwege laten; we hopen den draad later te kunnen opnemen.

Opening en diversen.

Met een toespraak, die als gewoonlijk in welgekozen woorden de hoofdzaken aanstipte van wat in de algemeene belangstelling leeft, en die door haar voordracht aanstonds allen boeide, opende ds Schouten de voortgezette synode. Vóór het gebed werd gezongen: „Mijn beê, met opgeheven handen, klimm' voor uvr heilig aangezicht".

De presentielijst bood natuurlijk enkele mutaties. De afgevaardigden van over de oostergrens, die in de eerste reeks zittingen niet konden aanwezig zijn, hadden ditmaal gehoopt, wèl te kunnen vergaderen. Evenwel, — een visum voor zulk een vergadering in Nederland kon in Duitschland niet worden afgegeven. We zijn neutraal, en zeggen er dus maar niet meer van. Al aanstonds vroegen 43 punten de aandacht.

Zoo werd aanstonds meegedeeld, dat de synodale financiën versterking moesten hebben. Onder synodale financiën zijn natuurlijk niet bedoeld vergoedingen aan de leden der vergadering. Er loopt een aardig verhaal wat dat punt betreft: een geestig synodelid sprak eens een broeder, die meende, dat dominees e.d. te veel verdienden. Ja, zei het synodelid — 'twas in een periode, waarin de synode weken en weken duurde —: „v/e verdienen er tegenwoordig een heel tractement bij". Toen de ander verwonderd opkeek, en al wilde reageeren in afkeurenden zin, zei de leuke spreker: „ik zei wel, dat we het verdienen, maar we krijgen het daarom nog niet..." Onder synodale financiën vallen alleen andere fondsen: geld voor drukwerk, en met name vergaderingskosten. Geen wonder nu, dat in de gegeven omstandigheden de financiën extra voorziening behoeven. Want niet alleen zijn de zittingen van deze synode zelf in getale groot, maar ook hebben de synodale commissies zooveel buitengewonen arbeid te doen, dat aan vergaderingskosten zeer veel noodig is. Meer dan één zaak is buitengewoon moeilijk; de ingediende rapporten, die eerbied afdwingen door den er aan besteden arbeid, bewijzen het. Vandaar, dat de praeses in antwoord op enkele verzoeken om voor één punt — de zaak-ds Groossens van Soemba —

zoo «poedig mogelijk saam te komen, kon opmerken, dat aan dit verzoek reeds was voldaan: nauwelijks waren de voor deze zittingen vereischte rapporten gereed, of de synode kwam samen. Zelfs de verwikkelingen op internationaal gebied hebben niet tot uitstel geleid.

Overigens bleek al spoedig, dat de zware druk, die op ons leven ligt, ook in de vergadering zich liet gelden. Eén onderwerp, dat van de evacuatie in oorlogstijd, en van de daartoe vereischte kerkelijke bemoeiingen, moest in studie genomen worden. Ook was er een ministerieel schrijven ter tafel, gezonden aan de plaatselijke kerkeraden, nopens voorziening in de behoefte aan geestelijke verzorging ingeval van luchtaanvallen. Opwekkend is een en ander niet, maar — er is nog pas gebeden, ook om vertrouwen.

Van oorlogsgevaar tot de veldpredikers is maar één stap. Een brief van één dezer broeders werd aanleiding voor de opmerking, dat hun kerkrechtelijke positie zeer onzeker is. Een erkenning, die wel wat laat komt. Gevallen zijn bekend van een regeling hunner positie zoowel naar art. 12, als naar art. 13, als ook naar art. 14 der Kerkenordening. Een puzzle voor onze specialiteiten in het kerkrecht. Vele andere vragen komen trouwens op: stel, dat een veldprediker zou sneuvelen, of in den krijgsdienst voor den gewonen ambtelijken dienst ongeschikt zou worden, hoe moet dan de emeritaats-, de pensioenregeling etc. zijn? De vragen zullen onder de oogen worden gezien.

Oorlogstoestanden, nogmaals werden we er aan herinnerd, toen de moeilijkheden van de Gereformeerde Kerk van Londen ter sprake kwamen. Geregelde doopsen avondmaalsbediening bleek gedurende eenigen tijd niet te kunnen worden verzekerd; de consulent woont immers in Nederland, en kan niet steeds een visum krijgen in den oorlogstijd. Wat nu? zoo luidde de vraag der classis Den Haag, waartoe de kerk behoort, wier dienaar Londen's consulent is. Er zijn verscheiden mogelijkheden: men kon b.v. t ij d e 1 ij k den doop en het avondmaal aanvragen bij de Presbyteriaansche kerk te Londen, die misschien nog het dichtst bij ons staat; of ook — men kon een predikant dier kerk uitnoodigen voor de bediening van doop en avondmaal, incidenteel, tijdens den bestaanden noodtoestand, in de bijeenkomst der Gereformeerde Kerk hulpdienst te verleenen onder de auspiciën van den gereformeerden kerkeraad; of ook — men kon met vermijding van dezen of dergelijken uitweg tijdelijk een ouderling machtigen tot bediening der sacramenten. Welke van deze mogelijkheden de beste zou zijn ? De hoogleeraren in het kerkrecht zouden er eens over nadenken. Opgemerkt werd, dat invitatie van een presbyteriaansch predikant, of het vragen van onderdak bij de presbyteriaansche gemeente den schijn kon wekken, alsof de institueering zelve van de Gereformeerde Kerk in Londen op ietwat losse gronden ware geschied. Men heeft zich n.l. op het standpunt geplaatst, dat geen der in Londen aanwezige instituten in confessioneel opzicht zóó dicht bij óns stond, dat aansluiting bij zulk een reeds aanwezig instituut geoorloofd kon schijnen.

Ook hierover zal nog nader worden geraadpleegd.

Tucht over doopleden.

Hoe te handelen met ontrouwe doopleden? Twee moeilijkheden met name rezen bij de discussie. De eerste was deze: loopen we niet gevaar, te veel te regelen? Een vrij gedetailleerde regeling is voorgesteld, — maar is het niet beter als de synode zich beperkt tot de algemeene beginselen en voorts be- V7egingsruimte Iaat voor de kerkeraden?

De tweede is deze: in hoeverre moet en kan de kerkeraad nog ambtelijk zich bemoeien met doopleden, die te kennen gegeven hebben, zich aan de gemeenschap der kerk te onttrekken?

Ook deze aangelegenheid zal nog nader onder de oogen worden gezien.

Organisaties.

Bizondere belangstelling blijkt in de kerken te bestaan voor het vraagstuk der verhouding tusschen de kerk en allerlei organisatie, met name op sociaal terrein.

Met name op sociaal terrein, zeggen we, want ieder verstaat, dat de organisaties op allerlei gebied in de moeilijkheden betrokken zijn. Rapporteur over deze — voor afdoening verschoven — aangelegenheid was prof. Dijk.

De rapporteur gaf in korte trekken de jongste geschiedenis van de behandeling van dit onderwerp ter synode weer. Aan de synode was verzocht de beslissing van 1920 (Leeuwarden) nog eens nader te verduidelijken, vooral op dit punt: of behalve „werknemers" ook „werkgevers" tot christelijke organisatie geroepen zijn. Reeds was in de voorafgaande zittingenreeks der synode over deze aangelegenheid gedebatteerd; en het schijnt, dat niet overal begrepen is wat de positie over en weer was. Door den rapporteur werd de verzekering gegeven, dat onder degenen, die in eerster instantie aan het debat hadden deelgenomen, geen meeningsverschil was met betrekking tot de principiëele vraag van recht en noodzaak van christelijke organisatie. Evenmin — aldus de rapporteur — werd er door iemand betwijfeld, of niet middenstanders, boeren, tuinders, e.d. evenzeer als arbeiders een roeping hadden met betrekking tot de christelijke organisatie of het christelijk opzetten van het organisatieleven, ik weet niet precies wat de bedoeling is. Eveneens werd algemeen gevoeld, dat er in ons volksleven verschillende mogelijkheden van samenwerking voor behartiging van technische, cultureele, economi­ sche, repraesentatieve belangen e.d., verbanden, die nimmer op zij gezet konden worden. En evenmin, zoo verklaarde de rapporteur, was er eenig gebrek aan waardeering van de christelijk-sociale organisatie e.d. in het spel. Over zulke kwesties liep volgens den rapporteur de strijd niet.

Het liep er maar over of en inhoeverre en hoe de kerken zich met deze aangelegenheden kunnen inlaten. De neutrale vereenigingen zijn niet op één lijn te plaatsen. Er zijn organisaties ter behartiging van technische, economische, cultureele belangen, die met principiëele problemen geenerlei aanraking hebben, en andere, bij wie rechtstreeks beginselvragen aan de orde komen. In het eerste geval nu is samenwerking mogelijk, tenzij de „neutrale" organisatie tegen Gods Woord handelt.

Nu heeft de commissie, namens welke prof. Dijk rapporteerde, gestreefd naar een voorstel, dat als compromis bedoeld is (het woord is meer dan éénmaal gebruikt), waarin dus de onderscheiden stroomingen zich alle zonder onderscheid zouden kunnen vinden. Zoodoende was men tot conclusies gekomen, die algemeen gesteld waren, conclusies, die op principieel terrein bleven staan, die de kerk op eigen terrein lieten blijven en haar niet er toe verleidden, over te stappen op het sociale terrein. Zoo was men gekomen tot volgende conclusies (ik geef den tekst, zooals hij, door kleine wijziging, tenslotte aanvaard is):

De Generale Synode van de Gereformeerde Kerken besluit op de vragen van de broeders A. de Lange en A. Vingerling te Goes, en de broeders A. Stapelkamp c.s. uit te spreken:

I. dat elk lid van een der Gereformeerde Kerken geroepen is om niet alleen in zijn persoonlijk leven, maar ook in het leven der organisatie met name van die op sociaal terrein, de beginselen van het Woord Gtods te beüjden en daarnaar te leven;

n. dat derhalve hij (zij) niet mag behooren tot welke organisatie ook, die door haar beginsel of praktijk in strijd komt met hetgeen de Heilige Schrift duidelijk leert en gebiedt;

m. dat de Synode aan de eischen voor de ambtsdragers, zooals deze in het Nieuwe Testament gegeven zijn, geen nieuwe wenscht toe te voegen.

Over deze conclusies is nog een tijdlang gedebatteerd. Mij persoonlijk konden ze niet bizonder bekoren, en bij zijn antwoord liet de rapporteur uitkomen persoonlijk op hetzelfde standpunt te staan. Ze dragen duidelijk het karakter van een compromis. Hadden we wat meer tijd gehad, of genomen, dan zou misschien over een en ander nog nader te spreken zijn geweest. Persoonlijk meen ik, dat de conclusies, ofschoon ze natuurlijk algemeen gesteld moeten blijven, het onderscheid naar voren moesten brengen tusschen tweeërlei organisaties: a. zulke, waar principiëele kwesties rechtstreeks aan de orde komen; b. andere, die ter bereiking van haar speciale doel een principiëelen grondslag niet behoeven.

In het eerste geval is christelijke organisatie noodzakelijk, in het tweede zou ze zelfs verboden kunnen 1 zijn. Wij mogen geen scheiding vermijden, die God ons vanwege de zonde der ongeloovigen oplegt, doch ook geen samengang met anderen verstoren, als God dat samengaan ons oplegt, vanwege de verbondenheid der menschen in hun levensverbanden.

Hoe in bepaalde gevallen telkens weer zal te beslissen zijn, is natuurlijk niet aan te geven in een kerkelijke uitspraak.

Overigens is hetgeen besloten is toch van waarde. In de groote principiëele vraag is de eisch der gehoorzaamheid gesteld; zal daarmee gerekend worden, dan zal ook voor „werknemers", boeren, tuinders, etc, veler positie nader onder de oogen dienen gezien te worden.

Herderlijk schrijven.

Men herinnert zich hoe in de eerste reeks van zittingen der synode over de perspolemiek gesproken is. Een breed debat is toen gelukkig voorkomen, op voorstel van prof. Ridderbos, die opmerkte, dat met hetgeen toen werd voorgesteld, allen het eens konden zijn, maar dat, als men tot concrete détails zou komen in een breed opgezet debat, allicht verschil van meening openbaar zou komen, dat minder aangename discussies zou opleveren, met gevaar van nieuw misverstand. We hebben destijds onze ingenomenheid daarmee betuigd. Een debat over allerlei konkrete gevallen zou toch niet tot beslissingen kunnen leiden; en verwijten in een algemeen debat, zonder dat men tot solutie komen kan, maken de moeilijkheden en de afstanden alleen maar grooter.

Nu restte nog, volgens besluit der toenmalige vergadering, de vaststelling van een „herderlijk schrijven", dat van de synode zou uitgaan, en waarvan de tekst door het moderamen zou worden vastgesteld. Het moderamen heeft gemeend, zijn ontwerp van den tekst aan het oordeel der synode te moeten onderwerpen. Daartoe werd het in de vergadering voorgelezen door den assessor. Het luidt aldus:

De generale synode van Sneek aan de gereformeerde kerken.

De generale synode van de gereformeerde kerken, te Sneek samengekomen in voortgezette vergadering op IS April 1940 en volgende dagen, richt zich tot de gereformeerde kerken in Nederland enz. om haar met grooten ernst op te wekken tot bestrijding van een kwaad, dat ons kerkelijk leven in niet geringe mate schaadt, en, wanneer het ongehinderd voort zou woekeren, de broederlijke liefde zou krenken, de eenheid onder de zonen en dochteren van hetzelfde huis verstoren en den zegen van ons weren zou.

De S3Tiode doelt daarmede op het euvel der onbroederlijke perspolemieken, waarover klachten bij haar werden ingebraclit, welker gegrondheid zij helaas erkennen moest. Reeds op de generale synode van Amsterdam, in 1936 gehouden, werd, blijkens de acta, art. 151, over deze zaak gehandeld. De synode liet toen haar waarschuwende stem hooren, en „drong er bij allen die meenden polemiek te moeten voeren, of anderszins de gemeente in de pers voor te lichten, in den naam van Hem, die ons zoo uitnemend heeft liefgehad en zich tot in den dood heeft vernederd, op aan, dat zij in hun schrijven zoozeer de broederlijke liefde zouden laten uitschijnen, dat niemand daaraan met reden kon twijfelen; voorts, dat zij in al hun perswerk blijken zouden geven van biddend onderzoek en grondige studie, met name ook van het verleden, en, de waarheid boven alles dienende, in alles de geboden bescheidenheid, teederheid, voorzichtigheid en zelfbeheersching zouden betrachten".

Nu er over deze aangelegenheid opnieuw klachten bij de

generale synode ter tafel zijn gekomen, spreekt de synode van Sneek haar leedwezen uit over het feit, dat er geen genoegzaam gevolg is gegeven aan bovengenoemden wensch van de vorige synode, doch dat de perspolemieken weldra in ongetemperden vorm opnieuw zijn begonnen.

Niet alleen onderscheidene hooggeschatte broeders werden in deze polemieken betrokken, maar ook de generale synode zelve. Daarom heeft de synode van Sneek er mede haar afkeuring over uitgesproken, dat over de generale synode van Amsterdam somtijds geschreven is op een wijze, waardoor het vertrouwen in deze meerdere vergadering der kerken moest worden geschaad, en tot het trekken van onjuiste conclusies aanleiding werd gegeven.

Waar nu de synode eenerzijds overtuigd is van den gezegenden invloed, dien de kerkelijke pers door voorlichting, leiding, opwekking en vermaan kan uitoefenen op het kerkelijk leven in het algemeen, en op het geloofsleven der leden in het bijzonder, merkt zij met te grooter zorg en bekommering de verkeerde uitwerking op van publicaties, polemieken en critieken, die aan de bovengenoemde eischen niet voldoen.

De gevaren, die ons kerkelijk leven daardoor mogen niet onderschat worden. bedreigen,

Wanneer lezers zich met een sterk onlustgevoel, zelfs met droefheid en bezorgdheid afkeeren van dergelijk geschrijf, doch anderen het daarvoor opnemen, zouden er tegenstellingen geschapen kunnen worden, soms zelfs partijgroepeeringen gevormd, waardoor opbouwende arbeid met onvruchtbaarheid zou geslagen worden, en de eenheid zou verbroken worden, terwijl achterdocht en wantrouwen werden gevoed.

Hoe verderfelijk moet in het bijzonder de invloed van dit alles zijn op het ontvankelijk en gevoelig gemoed der jongeren onder ons, en op allen, wier oordeel nog niet voldoende is gerijpt.

Maar bovenal, hier wordt gezondigd tegen de duidelijke geboden onzes Gods; de Geest des Heeren wordt bedroefd, en er zou, als wij in dit kwaad gingen berusten, een ban in het leger kunnen komen.

De synode richt haar blik volstrekt niet naar ééne zijde, daar zij overtuigd is dat het bedoelde euvel zich bij meerderen tegelijk openbaart, zij 't al in verschillenden graad.

Hxn beroep op de goede trouw en den ijver, op de achtbaarheid en vroomheid der schrijvers mag hier niet gelden, daar gelet dient te worden op de uitwerking die hun woorden op de lezers moet hebben, en waardoor zij mede verantwoordelijk zijn.

Nu is het allerminst de bedoeling der synode elke vrijmoedige critiek of polemiek een domper op te willen zetten, noch tracht zij de vrije uiting van persoonlijke inzidhten of het aanvoeren van gegronde bezwaren aan banden te leggen, maar zij wenscht dat men zich voege naar de Schriftuurlijke regelen, waarop de synode van Amsterdam reeds wees.

Daarom roept de synode onze kerken en al haar leden met sterken nadruk op om van nu voortaan het bedoelde kwaad met inspanning van alle krachten te bestrijden, opdat allen die de pen voeren en voorlichting in de pers geven, in zelftucht goede voorbeelden der kudde mogen zijn.

Voorts dringt zij er bij alle broeders en zusters in onze kerken op aan, om op bovengenoemde gevaren nauwkeurig acht te geven, en deze, zoo ze zich opnieuw zouden voordoen, door persoonlijken invloed en door alle voegzame middelen te helpen bestrijden.

Moge een geest van oprechten broederzin in onze kerken kradhtig doorwerken, en ga daartoe onze voortdurende smeeking op tot den God aller genade, voor Wiens aangezicht wij ons in gemeenschappelijk schuldgevoel moeten verootmoedigen.

Dan zal ons tevens helder voor oogen staan onze dure roeping om samen in één leger te strijden voor de waarheid, en tegen de vijanden der gemeente van Christus, waardoor de eisch der broederlijke eenheid in het zoeken van het heil der kerk te ernstiger naar voren komt. Moge de een den ander uitnemender achten dan zichzelf, en daarvan ook in zijn persarbeid blijk geven.

Zij het onze innige bede, dat het liefdevuur niet wordt gedoofd, en zonen van hetzelfde huis ook als broeders samenwonen.

Dan kunnen vrede en aangename rust onze kerken verblijden; nijd of twist zal haar niet verkloeken, maar wij zullen gezamenlijk onze roeping betrachten: „bidt om den vrede van Jerusalem".

Daartoe beveelt de synode alle kerken en hare leden Gode en den Woorde Zijner genade.

Namens de synode voornoemd: Ds J. L. SCHOUTEN, praeses. Ds F. C. MEIJSTER, assessor. Dr G. KEIZER, 1ste scriba. Dr J. THIJS, 2de scriba.

Ook thans is men, misschien ook wel om het lace uur, getrouw gebleven aan het destijds aanvaarde voorstel van prof. Ridderbos, om n.l. niet in breede discussie te treden. Wel heeft prof. Greijdanus in het kort twee momenten onder de aandacht gebracht:

a. dat hij, evenals ter synode van 1936, toen voor het eerst over deze aangelegenheid gesproken werd, nog steeds van oordeel was, dat behalve de eisch om te staan naar den onderlingen vrede, ook de eisch tot het dienen van de waarheid diende te worden geëerbiedigd;

b. dat op één punt het voorgestelde herderlijke schrijven van het algemeene naar het bijzondere overstapte, n.l. waar gesproken wordt over critiek, uitgebracht op de Amsterdamsche synode. Naar prof. Greijdanus' oordeel zou naen dan dienen aan te geven, welke bepaalde kritiek op deze synode bedoeld was, en wat daarin onbillijk zou zijn geweest.

Ter vergadering gingen hier en daar stemmen op van instemming met het laatste punt, maar tot een discussie daarover kwam het verder niet. Wat het eerste punt betreft, wees de assessor er op, dat er toch uitdrukkelijk uitgesproken was, dat het „allerminst de bedoeling der synode" was, „elke vrijmoedige critiek of polemiek een domper op te (willen) zetten", en dat zij evenmin trachtte, „de vrije uiting van persoonlijke inzichten of het aanvoeren van gegronde bezwaren aan banden te leggen".

Inderdaad, nu dat in het stuk stond, kon men het als uitdrukking van het algemeen gevoelen verder wel aanvaarden. Had dat element ontbroken, het zou zéker bestrijding hebben ontmoet, want daarin ligt voor ons besef de hoofdzaak. Het zou trouwens ook de bevoegdheid van welk kerkelijk lichaam ook te buiten gaan, indien men het vrije woord, dat wegneming van onjuiste en wortelsohietende denkbeelden bedoelt, en daarvoor gronden aanbrengt, die ieder toetsen kan, te verbieden. En dat niet alleen: het zou niet slechts de bevoegdheid der kerkelijke vergaderingen te buiten gaan, doch ook tegen de roeping der kerk rechtstreeks ingaan. De strijd voor de waarheid dient de kerk ter harte te gaan.

Afgedacht dan ook van de waarde van tot het algemeene zich beperkende uitspraken, afgezien ook van haar practisch effect — de praeses der synode schreef reeds vóór de vergadering, te dien aanzien sceptisch gestemd te zijn — kunnen ook wij den inhoud van het stuk aanvaarden. Wij hebben meer dan . eens den vinger bij concrete punten gelegd en met name ten aanzien van enkele penvoerders in bepaalde uitlatingen het indienen van bezwaren nutteloos geacht, wijl een enkele opmerking beneden peil was. Laat ons hopen, dat de strijd voor de waarheid met aanwijzing van de gronden, die men ter zake dienende acht, overeenkomstig den goeden regel zal verder gaan, en dat noch de valsche beweging, noch de valsche inertie (bewegingstraagheid) van het vleesch ons parten spele. Dan verwachten we voor onze kerken, die aan het onder de oogen zien van ingebrachte bedenkingen in confessioneel opzicht, voorloopig zich nog niet mogen onttrekken, goede vrucht ook van deze herinnering aan wat onder ons communis opinio is.

MISVERSTAND.

In ons nummer van 12 Jan. j.l. schreven we, naar aanleiding van een bewering van het „Jongelingsblad", dat de classis Drachten — in de bekende kwestie —• kerkrechtelijk onjuist gehandeld heeft, en dat ik „ook uit de kringen der bondsleiding dit ronduit had hooren verklaren".

Dat was 12 Jan. Op 12 April sprak ik den bondsvoorzitter, die de vrees uitte, dat men zou gaan denken, dat hier door mij geput zou zijn uit particuliere mededeelingen, in mijn tegenwoordigheid door hem gedaan in besloten kring.

De voorzitter van den bond had niet tot 12 April behoeven te wachten, om mij dit te zeggen. Want natuurlijk is er van een putten uit dergelijke gesprekken geen sprake geweest.

Men behoeft dus noch den bondsvoorzitter, noch mij te verwijten, dat we ons boekje te buiten zijn gegaan.

Overigens moet me nog iets van het hart. In dezelfde week, waarin ik het bovengemelde schreef, heeft de bondsvoorzitter, schrijvende in „De Standaard", beweerd, dat in de geschiedenis van ons blad, ook wat aangaat de laatste redactiewijziging, „paleisrevoluties" zouden zijn opgetreden. Ik heb mijn bezwaar daartegen niet particulier op 12 April, maar publiek in ons nummer van 19 Jan. bekend gemaakt. Mijn bezwaar was: a. dat de schrijver in „De Standaard" hier móest geput hebben uit particuliere, en dan eenzijdige „informaties"; want over de geschiedenis der laatste en voorlaatste redactiewijziging is, niet op mijn verzoek, nimmer iets publiek gemaakt van officiëele zijde. De schrijver — prof. Dijk — moet dus gesteund hebben op wat hem in particulier gesprek was meegedeeld. Bovendien: b. het bericht was onwaar; paleisrevoluties zijn er niet geweest.

We hebben z o o d r a prof. Dijk zich rechtstreeks tot ons wendde, het misverstand dadelijk weggenomen; we hopen, dat hij het nu e i n d e 1 ij k ook eens doet, en ons antwoord geeft op wat we 19 Jan. opmerkten, aan zijn adres. Anders zou hij de gelegenheid tot verder broederlijk persverkeer bemoeilijken. We zullen alsnog uitzien. Ik kan nog opmerken, dat mijn stukje over die „paleisrevoluties" door mij geplaatst is, nadat ik uitdrukkelijk van onzen uitgever, die heel de historie heeft meegemaakt, bewilliging en medewerking had verzocht en verkregen. Als prof. Dijk mij zonder antwoord laat, dan laat hij den Heer L. Smit, Firma Oosterbaan & Le Cointre, eveneens zonder antwoord. Diens weg was inzake de redactiewijziging even eerlijk als de mijne, naar ik meen.

K. S.

DE GEZINNEN VAN ONZE GEMOBILISEERDEN.

Eén onzer lezers, gemobiliseerd, schrijft aan onze redactie het volgende:

Sinds den aanvang der mobilisatie, en buitendien de maanden April, Mei en Juni 1939, ben ik onder de wapenen.

Het vaderland riep, en vroeg een zwaar offer, dat ik met liefde bracht.

Thuis liet ik achter een liefhebbende vrouw en drie kleine kinderen. Wie zou haar, die gansch geen famüie in de omgeving heeft, met raad en daad ter zijde staan, haar de in deze dagen zoo noodige geestelijke en moreele steun geven? En wie zou haar de toch ook noodige afleiding bezorgen?

Het spreekt vanzelf, dat mijn gedachten gingen naar den kring der broeders en zusters der Kerk. Die zouden dat, uit kracht der Christelijke naastenliefde, v/el doen.

Hoezeer ben ik hierin teleurgesteld. Al de maanden die ik nu weg ben, ver van huis, is mijn echtgenoote alleen geweest. Van dag tot dag, avond aan avond. Nimmer bezocht men haar.

Ja, eenmaal, op een Vrijdagavond te 9.30 uur, onaangediend kwamen twee ouderlingen op huisbezoek. Natuurüjk werden ze niet ontvangen en kwamen sindsdien niet meer terug.

Al die maanden kon mijn echtgenoote nimmer ter kerke. (In dezen tijd!)

Men heeft mijn gezin eenvoudig aan zijn lot overgelaten, zonder belangstelling of liefdevolle zorg. Ziet ge, dit stemt mij bitter. Dat ik U dit schrijf heeft het volgende doel. Ik weet, dat mijn geval niet op zichzelf staat. Dat is erg.

Men hoort en leest op allerlei wijze over geestelijke en andere zorg voor de gemobiliseerden.

Dit is noodig en nuttig. Maar dit gedaan zijnde, dient men dit te bedenken.

meeren- De gemobiliseerden hebben voor het deel hun gezinnen moeten achterlaten.

En daar zijn hun gedachten en zorgen. Ik red me wel. Maar mijn gezin? Wat men aan mijn gezin doet, geestelijk en moreel, doet men aan mij. En heeft voor mij veel meer waarde, dan vele der andere, goed bedoelde, zaken voor m ij gedaan.

Daarom vraag ik U dit. Zoudt U in een uwer nummers nog eens willen wijze op deze dingen? Op de zorg voor de gemobiliseerde „g e z i n n e n". Vooral voor de zusters der gemeenten, en oudere meisjes ligt hier een taak der Christelijke naastenliefde.

Onder „zorg" dus te verstaan: geestelijke en moreele steun, afleiding der huismoeders die niet weg kunnen.

Ja en ook bij ziekte — moeilijke kinderen, die het vaderlijk gezag missen — boodschappen doen en boven alles de kerkgang.

Opdat de Geref. huisvaders, opgeroepen voor ons aller land in werkelijkheid hun gezinnen, naar den mensch, veilig weten te midden der gemeente! Vooral van hen, die hun vaders niet behoefden te missen!

Tot zoover de briefschrijver. Natuurlijk kunnen we in geen enkel opzicht ons een oordeel aanmatigen over wat volgens schrijver al of niet geschied is van de zijde der plaatselijke kerk. Vermoedelijk hebben de ouderlingen, die om half tien kwamen, al een zwaren avond achter den rug gehad; er wordt van hen in bijna alle plaatsen ontzaglijk veel gevraagd. Was het verantwoord, hen niet te ontvangen? Het „natuurlijk" in den brief kan ik niet onderschrijven.

Ons daarom strikt beperkende tot den algemeenen kant van het vraagstuk, ondersteunen we graag den wensch van onzen correspondent, dat men zooveel mogelijk het leed gemeenschappelijk drage. Het is waar: niet alleen de gemobiliseerden, doch niet het minst ook hun gezinnen lijden onder den druk van dezen tijd.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEM

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1940

De Reformatie | 8 Pagina's