GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een kerk in oorlogstijdi. O

De eerste jaren van haar bestaan heeft de stad Batavia het allerminst gemakkelijk gehad. Van den SOsten Mei 1619, den dag van de stichting, tot den 24sten October 1629, toen de troepen van den soenan van Mataram het beleg opbraken, dus ruim 10 jaren achtereen, verkeerde de jonge nederzetting feitelijk onafgebroken in gevaar. Men kon elk oogenblik een aanval verwachten.

Bantammers, Javanen, Engelschen en wellicht ook Spanjaarden en Portugeezen zouden gaarne elke kans benutten om de pas gebouwde stad te overrompelen en van den aardbodem te doen verdwijnen. Met recht kon Coen schrijven: „We zitten hier fijn met de vijandschap van de gansche wereld op den hals", maar hij voegde er meteen aan toe: „nochtans hebben wij wel couragie".

Die moed kon in 't geheel niet zijn oorsprong vinden in de versterking van de stad of de grootte van het garnizoen. Batavia was toen nog niet een stad, die, zooals nu, Amsterdam naar de kroon steekt, maar een kleine, onaanzienlijke, op nog primitieve wijze versterkte nederzetting.

Een kasteel, eenige straten en grachten, één plein met een soort van stadhuis, enkele honderden huizen, bijna alle nog van hout, en dat alles omgeven door halfvoltooide muren en wallen en enkele blokhuizen van klapperstammen, ziedaar in enkele lijnen een schets van Batavia voor ruim drie eeuwen. «

En wat het garnizoen betreft, dit bedroeg in den regel slechts een 500 man, terwijl er meermalen gebrek was aan wapens en munitie.

In 1629 werd, om het nog beter te illustreeren, de stad maandenlang belegerd door de troepen van soenan Ageng van Mataram. Het aantal vijanden wordt op 100.000 geschat, waaronder vele ruiters.

Ook de tanks ontbraken niet in den vorm van olifanten, terwijl de belegeraars bovendien beschikten over verscheidene kanonnen, waarbij 24 ponders, de dikke Bertha's dier dagen.

En in de stad had men slechts 530 soldaten en nog enkele honderden burgers, die ook het zwaard konden hanteeren. Munitie was er veel te weinig, zoodat het handjevol strijders in het „fort" Hollandia den vijand moest bestoken met niet nader aan te duiden pottenbakkersmaaksel en deszelfs inhoud, waarom heden ten dage gesproken wordt van de heilige urnen van Batavia.

Maar wanneer men zou meenen, dat er in die eerste tien jaren aan niets anders dan de moeilijke omstandigheden en de middelen tot afweer van den vijand gedacht werd, dan heeft men het absoluut mis.

Er heerschte in de stad een groote bedrijvigheid, Het was al leven, wat men er aantrof. Groote ondernemingen v/erden er voorbereid, geweldige plannen ontworpen.

Ook op kerkelijk gebied. Men kende de woorden: „wegens de tijdsomstandigheden" niet en zou om een voorbeeld te noemen, er niet aan gedacht hebben zelfs, een synode uit te stellen of te verplaatsen.

Wanneer men de resolution van den Kerkeraad van deze eerste tien jaren naleest, dan is er geen spoor van vrees of aarzeling te ontdekken.

Hoewel het meermalen leek, dat de stad het geen v/eek zou uithouden, werd er zoo geregeld gewerkt, alsof het bestaan van Batavia voor eeuwen verzekerd was. Men wrijft zich soms de oogen uit over de nuchtere mededeetingen en besluiten in zulke gevaarvolle tijden en vraagt zich af: Was dat nu overmoed of een zekere onverschilügheid?

Ik heb al de besluiten gedurende de meest critieke jaren nagelezen en vond over die moeilijke omstandigheden feitelijk niets. Zoo wordt ged.urend.e het beleg door de Javanen, waarover ik hier boven het een en ander schreef, niets in de kerkeraa, dsyers, lagen medegedeeld, dat verband houdt met den dreigenden ondergang dan alleen dit: De praeses stelt voor off het oorbaer waere in regardt van den tegenwoordighen tyt, dat ons de Javanen wederomme belegeren, een ghemeene biddach te celebreren ende is sulcx eendrachtel. goet gevonden. Danckaert ende Sr. Gunst sullen daer over den Ed. Hr G.nael (= den G. G. Coen) aanspreecken.

We mogen veronderstellen, dat dit verzoek aan de Hooge Regeering in goede aarde is gevallen. Ds Heurnius schreef er trouwens ook over naar het vaderland en weet in dien brief alle ellende toe aan de zonden van Batavia, v/aarom een bede- en boetedag diende gehouden te worden.

Behalve dezen biddag met tijdpreek is in geen enkel opzicht afwijking van de gewone orde te bespeuren.

Ik moge dat nader illustreeren door een aantal besluiten en besprekingen over te nemen uit den tijd van den „staat van beleg".

Op Sondach toecomende salt Avontmael des Heeren affgecondicht ende op Maendach de visite vande ledematen aengevanghen werden.

Alsoo bijt versterven van Sr. Gunst saliger een nieuwen ouderlingh nootsaeckel. dient vercoren, is goet gevonden dat een yder tegen de naeste sessie sich bedenke, wie daertoe bequamelycxt sonde moghen gestatueert werden.

De huysverouwe van Capiteyn Vermeer versoeckt van de Diaconie tot leeninge 50 rijksdaalders. Ende in regart van haer roeckeloos leven ende groote nalatichheit vant gehoor van Godes Woort is haer sulcx ontseijt.

Adriaen Vifoutersz. Draeck sal ontboden werden voor de vergaderinghe voor de uijtdeyhnghe des H. Avontmaels om te vermanen oveir syne begaene faute.

Capiteyn Voghel ende Dirck Jemminck sullen, beijde mede ontboden worden om over beijder begaene fauten te vermaejien, ende haer te hereenighen.

Grietgen, trompetters claecht over de onbeleefde ende onre.ede]icke bejegening van haer man, haer wert geantwoord, dat sij het noch een wedjnich soude insien (aanzien) ende haer ondertusschen draegen als een eerlicke. ende godtvreesende vrouwe toekomt, opdat ten haeren aensien geen dachten gehoort mochten werden.

Jan Maertensz. Lanschot van Leyden, borgher deser stede sieck te bedde liggende, ende ghene middelen van leven by sich hebbende, versoeckt aen de Diakonie eenige subsidie. Ende is hem soo langhe (hij) sieck is, maentlycks geleyt 4 rijksdaalders.

Lysbeth Adriaensz. weduwe wijlen Jacques Ie Clark verschijnt voor de vergaderinghe, pretenderende trouwe van schipper Adriaen de Coster, seggende dat hij haer op een gouden ringe nevens interative beloften hadde gegeven, ende 't selve met attestatie van twee gelooffwaerdige getuygen bewijsen. Partijen gehoort synde is goet gevonden op donderdach toecomende haere getuygen voor de vergaderinge te recoleren.

Jan Westhof comparerende is aengemaent de hoofdsom die hij op renten genomen heeft aende Diaconie te betalen.

Martge Alberts, huysvrouwe van een constap. (constabels) maet van tschip Batavia, dat aen zuydtlandt (Australië) schipbreuck heeft geleden, versoeckt met hapr kindeken in hare armoede onderstandt. Haer sjna thien rijksdaalders toegeleidt.

De praeses zal den Hr Raemburch aanspreecken om ordre te stellen op des naemiddachs predicatie int stadthuys.

Mayken S^isanna wordt toegeleyt 6 rijksdaalders tot het msiken van een huysken, omme daarin te wonen, dewijl bij haer groote naerstichheit wordt gevonden endp de Kerk goede dienst door haer arbeidt geschiet, daer sy gebeden leert aen de Inlantsche natie.

Op Maendach toekomende sal de rekeninghe vande diaconie opgenomen worden.

Uitvoerig is de zaak van Catelina Charles behandeld. Zij was in 1621 met Jan van Bacchum getrouwd, die naar Indië was vertrokken.

Naderhand had zij bericht ontvangen, dat haar man overleden was en spoedig daarop trad zij nu in het huwelijk met Jan Albertsz van Haarlem. Het paar reisde naar Indië, waar Catelina tot haar schrik ontdekte, dat haar eerste man nog in leven was.

Uitvoerig werd in de meest critieke dagen tijdens het beleg deze puzzle besproken door een commissie uit den Kerkeraad en enkele leden van de Justitie. • Deze heeren „hebben naer rijpe deliberatie ende alles I wel overwooglien, tvvelck ter materie dienstich was, I geconcludeert ende goedtgevonden, dat Jan van Bacchum sijnde de eerste man sich weder tot de vrouwe vervoughen sal, ende de tweede man Jan Albertsz daer af desiderere.

Ende is het noodich geacht, dat het van den eerwaerden Kerckenraedt (als dienende tot meerder aensien) haer aangeseyt wierde".

Ik deed slechts een greep uit de vele fiesluiten en mededeelingen van het resolutiënboek. En ik wijs er nog eens op, dat al deze dingen gebeurden in een belegerde stad.

Men wist niet, of de stad het nog een week zou uithouden, of de kerk den volgenden rustdag nog zou kunnen vieren. Nochtans ging alles zijn gewone gang.

He avondmaal werd gevierd.

Huisbezoek werd verricht.

De diaconie deed handreiking en leende geld uit (zij was ook anti-woekerbureau).

De predikanten kregen opdracht, ontrouwe kerkgangers te vermanen en anderen het avondmaal te ontzeggen.

De zieken werden bezocht en vertroost.

Krankenbezoekers werden geëxamineerd en uitgezonden.

Men corre^ondeerde met de classes Amsterdam, Middelburg en Enkhuizen over de uitzending van — niet twistzieke! — predikanten èn over alletlei kwesties als de doop aan geadopteerde kinderen.

De kerkeraad behandelde en beantwoordde rapporten van Suratte, Solor, Ambon en vele andere buitenposten.

VergcJIjieidene huweüjkskwesties werden in een paar maanden tijds behandeld.

Besluiten vielen er over de prediking in het Maleisch. Heitmius wilde bovendien in het Chineesch en Portugeesch het Evangeüe brengen. Hij stelde daart9e reeds een soort Nederlandsch-Chineesch-Latijnsch woordenboek samen.

Men praatte over kerkbouw en de stichting van scholen (en deed het ook!), men ontwierp maatregelen tot bevordering van de Zondagsrust en tot het tegengaan van drinken, dobbelen en vloeken.

En dat alles, terwijl de stad haar ondergang nabij scheen.

Nog eens: was dat overmoed of een onderschatten van het gevaar?

Ik durf hier met alle beslistheid ontkennend op te antwoorden.

Dit alles geschiedde in en door het geloof. Er was heel wat schorrimorrie onder de Indische ga, sten, daar waren velen onder, die een toevlucht in de koloniën zochten, „omdat zij benauwd waren, een schuldeischer hadden of omdat hun ziel bitterlijk bedroef^ was", maar de kern bestond uit kerels, die durfden en geloofden.

Een Coen, die met vier schepen het rijk China d^ch.t te kunnen veroveren!

Hulsebos, die aÜe bewoners van den Archijpel den Heere Christo Jesu door Zijn EuangeUum' wilde winnen!

Heurnius, arts en predikant, die rusteloos ijverde voor strenge handhaving der tucht, de zelfstandigheid van de kerk en uitbreiding van hët Koninkrijk Gods onder aUe Oostersche volken!

Carpentier, die een groote school, een seminarium, een weeshuis, een hospitaal en allerlei andere inrichtingen wilde bouwen, wat hem voor een deel ook is gelukt!

Block, die het Nederlandsch als voertaal wenschte in heel den Archipel, om zoodoende gemakkelijk het Evangelie te kunnen verbreiden!

Ik noem er maar enkele, maar zij waren het type van de onversaagde geloovige pionie r s, die de leiding hadden.

En zij lieten zich in geen enkel opzicht van de: wijs brengen door gevaren van buiten. Zij kenden niet, zooals ik reeds opmerkte, de vaak zoo verfoeilijke zinsnede: „wegens de tijdsomstandigheden ....", die meermalen een voorwendsel is voor laksheid 'of kleinmoedigheid.

Zij delibereerden over yier of zes rijksdaalders steun aan een weduwe, terwijl 100.000 man de stad belegerden!

En juist omdat zij zulke kerels waren en geen menschen van het type „och wat geeft het? " is Batavia behouden gebleven en uitgegroeid tot de tweede stad van het Koninkrijk en heeft zich het werk van Heurnius en Hulsebos ontwikkeld, zobals'zij het zelf nooit hadden kunnen hopen.

Zij waren getrouw in het groote èn in het kleine, getrouw onder alle omstandigheden, tot in het aangezicht van den dood.

Zij bezaten een couragie, die wij ons nauwelijks kunnen voorstellen en een geloof, dat bergen verzette.

Een kerk in oorlogstijd!

Elke lezer voelt de overeenkomst met onzen tijd.

De Kerk van onzen tijd zal zeker niet verkeerd doen te letten op het gedrag van de jonge Kerk van Batavia in de jaren 1620—1629, die zich door geen oorlog of wat dan ook van de wijs liet brengen, maar rustig voort arbeidde, als was er geen wolkjen aan den hemel.

Ik wil geen kwaad van tijdpreeken zeggen, maar stel me toch voor, dat de stoere Heurnius het bij één gelaten zal hebben en den volgenden rustdag met gloed heeft gepreekt over den tekst: Want mij is een groote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders.

De Kerk van tegenwoordig plaatse ook tegenover , .wegens de tijdsomstandigheden" de woorden: Voortvaren, juist nü!


1) Het volgende artikel werd geschreven door den heer A. Algra, leeraar aan de Chr. H.B.S. te Batavia, thans met verlof in ons land. Op „de Leeuwarder meeting" der friesche jongelingen sprak de heer Algra over de wonderlijke geloofsenergie van de gereformeerde kerk te Batavia in de benarde jaren 1619—1629. Op verzoek werkte hij die zeer 'belangwekkende lezing om tot een artikel voor ons blad. We zijn overtuigd, dat onze lezers er met groote belangstelling kennis van zullen nemen. — Red.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juni 1940

De Reformatie | 8 Pagina's