GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEW EERSTE „PROEVE".

We spraken verleden week over de oprichting van de nieuwe „corporatieve perskamer", en den „Raad van Voorlichting", die daartoe leiden moest.

Sindsdien kregen we een proeve van de werkwijze van dit lichaam onder de oogen; het was een zending, bestemd voor de redacties van onderscheiden bladen. Gelijkluidend natuurlijk.

Ik heb me er zeer over verwonderd, dat Nederlanders, zonder dwang (dat stond in de circulaire er immers duidelijk bij? ) met zulke producten, en vooral met zulke „voorlichtingsmethoden" ons aan boord durven komen. Brutaal, of naïef in hooge mate.

Twee dingen vielen me op.

Allereerst, dat er tweeërlei papieren in de enveloppe zaten, die men aan een kerkelijk orgaan zond. Eén „vertrouwelijk", èn één voor publicatie bestemd gedeelte.

In dat „vertrouwelijke" deel stond iets te lezen ovei wat de commissie zoo al voor verzoeken had te doen. Waarom zoo vertrouwelijk? Mag het kerkvolk niet weten, wat men met zijn redacties voor heeft? Hoe men ze inspinnen wil in het totalitaire net?

We vertrouwen, dat onze kerkelijke pers, die met nederlandsehe initiatiefnemers niets te maken heeft, zoolang we onder ons huidig staatsbestel leven, geenerlei contact met deze heeren zoeken zal, en geen enkelen stap in hun richting zal doen. Zelfannexatie verschilt niet veel van zelfmoord. Men annexeert zich nooit voor zichzelf alleen; we hebben ook onze komende generatie, ook onze lezers te bewaren, zoolang het kan.

Het tweede wat me trof, was een artikel, dat de pers, ook de kerkelijke, ter plaatsing werd aangeboden! Als de redacties daaraan voldeden, zouden binnenkort alle kerkbodes ongeveer gelijkluidend zijn, behoudens enkele locale of regionale détails. Afgedacht daarvan, — o die inhoud! Volksuniversitaire philosophie van den kouden grond, en een „moraal" van comme ga. Het fraaiste was dit: in den aanhef van het vriendelijk en beleefd aangeboden persartikel stond een volzinnetje over „thomistische" wijsbegeerte. „Thomas" is de theoloog-filosoof, dien de roomsehe kerk zoozeer hoogschat, en veelszins volgt. Wat de schrijver van het aangeboden artikel betoogde, werd dan „gegrond" — in dat ééne zinnetje — op de thomistische wijsbegeerte!

Nu laat ik daar, dat de korte karakteriseering der „thomistische wijsbegeerte", gelijk dit daar z'n propagandadienst doen moest, voor kenners van Thomas een vermakelijke ondeskundige frase was, meer niet. Wat ernstiger was is dit: aan den rand stond aangeteekend, dat dat zinnetje voor „katholieke" (!) bladen was. Protestantsche konden het dus beter overslaan

Voorloopig toonen deze heeren geen begrip, noch van roomsehe, noch van calvinistische wetenschap. Dat zij het volk onmondig houden, is duidelijk, want als een beschouwing op thomistischen grondslag rust, dan b 1 ij f t dit feit bestaan, onverschillig of men het ronduit zégt, dan wel verzwijgt. In werkelijkheid rustte het artikeltje dan ook niet op eenigen thomistischen grondslag, noch op protestantschen (calvinistischen), doch op nationaal-socialistischen. Thomas werd er alleen maar bij gehaald, om als lokspijs voor roomschen te dienen. Voor Protestanten heeft de vogelaar een andere fluit. Maar dat men niet alleen het volk onmondig zou houden, doch ook dit zoo openlijk zou zéggen aan zijn de pen voerende leiders, d a t is meer, dan ik had verwacht. Zoolang Nederland nog ruggegraat heeft, zal dit gesjacher niet baten. Noch onze gereformeerde persmenschen, noch de overgroote meerderheid der hervormde, zal er in loopen, tenzij ik me te zeer vergis.

Overigens is de betrekkelijke openhartigheid der heeren ontdekkend. We kregen een kijkje in den g e 1 ij k - schakeUngskeuken. Wordt zóó de spijze in nationaalsocialistische bladen bereid? Wij wisten het allang; we kunnen het nu óók nog met de stukken bewijzen.

De duitsche autoriteiten, met wie deze heeren verklaren in relatie te willen treden, mogen weten, dat wij nederlanders, in overgroote meerderheid, deze praestaties van zulke volksgenooten met een glimlach bekijken.

Intusschen, ik zeg dit waarlijk niet, om onze menschen te laten „brullen van het lachen". Bewaren wij den vollen ernst. Want er behoeft maar weinig te veranderen, of de heeren, die zich thans zoo leelijk in de kaart heten kijken, krijgen meer beteekenis, dan zij op grond van intellectueele en nederlandschhistorische praestaties, blijken te verdienen.

En daarom schrijf ik er over. Ons volk moet wakker blijven; en onze lezers, die ik bizonder dank voor hun brieven van de laatste weken, zullen verstaan, dat wij in ons volksleven nu reeds gedurende eenige weken feiteUjk in doleantie zijn. Bij een doleantie behóóren „doleerende" getuigenissen.

Teekenen der tijden: ik schrijf dit stukje op het perron te Leeuwarden. De luidspreker, nooit eerder daar aangetroffen, zendt allemaal duitsch proza over het publiek uit. Hier werkte eens dr H. H. Kuyper en dr W. A. van Es. Er is veel gebeurd sindsdien. Elke dag één rukje, zoo zal uw gehjkschakelingsverdérf u overkomen als een gewapend man! Zijt nuchteren en wakende!

„WETTELIJKE OVERHEID".

la ons vorig nummer brachten we de door sommigen geuite meening ter sprake, als zou de „wettelijke overheid" in het bezette deel van het nederlandsehe rijksgebied de vijandige zijn, d.w.z. volgens den feitehjken toestand, die ontstaan is na den duitschen overval-zonder-oorlogsverklaring en na de dienaangaande afgelegde verklaring van minister Van Klef f ens: de duitsche. Wij noemen haar „de vijandige", niet om eenigen boozen lust aan te wakkeren, maar omdat de feiten alsmede de verdragen duidelijk spreken. De feiten: wij zijn met Duitschland in oorlog gekomen, en de vrede is nog niet geteekend, al heeft hier het leger gecapituleerd. De verdragen: art. 45 b.v. van het bekende verdrag zegt: „het is verboden de bevolking van een bezet gebied te noodzaken trouw te zweren aan de vijandelijke mogendheid". Op dezen tekst, welks terminologie ons bindt, is wel meer gewezen.

Sinds we ons vorig artikel schreven, kwam ons onder de oogen een artikel van dr J. W. Noteboom in „Antirevolutionaire Staatkunde", 16e jrg., Mei—Juni 1940, handelende over „Rechtstoestand van het bezet gebied volgens internationaal recht".

Dr Noteboom stelt, aan de hand van het door ons reeds gereleveerde reglement o.m. het volgende vast: a. Staat in dit reglement, dat het bezet gebied zich feitelijk onder het gezag van het vijandelijke leger bevindt, dan wordt met „gezag" „hier niet bedoeld rechtsbevoegdheid, doch feitelijke macht".

b. „Vast staat, dat het internationale recht de regeling van de rechten en verplichtingen niet vastknoopt aan eenige juridische bevoegdheid van den occupator" (den bezetter, K. S.), „doch aan het feit der bezetting zonder meer."

c. „De souvereiniteit — d.w.z. het hoogste gezag in juridischen zin — bUjft berusten bij den oorspronkeUjken Staat; de uitoefening van de hoogste macht is echter — zij het ook onder belangrijke beperkingen — tijdelijk in handen van den bezetter."

d. „De grondgedachte" der getroffen regeling „is, dat de occupator" (bezetter, K. S.) „bij het uitoefenen van het staatsgezag niet optreedt als gemachtigde van het wettig gezag, doch krachtens rechtsbevoegdheid volgens eigen nationaal recht."

e. „De rechtspraak kan blijven geschieden in naam van den wettigen souverein, aangezien de souvereiniteit over het bezette gebied niet verloren gaat."

f. „Naast de normale wetgeving, administratie en rechtspleging der wettige Overheid kan dus, voor zoover noodzakelijk, treden een buitengewone van den occupator (bezetter), welke als uitzondering binnen enge grenzen besloten is."

Tot zoover dr Noteboom.

Hier en daar brachten wij spatiëering aan.

Wat dr Noteboom in de aangehaalde uitspraken opmerkt, lijkt ons te bevestigen wat wij verleden week reeds hebben opgemerkt, dat n.l. o.i. de wettelijke overheid ook in het bezette gebied van den staat der Nederlanden de nederlandsehe is. De duitsche macht is ten aanzien van ons zóó gebonden door verdragen, welke zelve slechts door medewerking onzer wettelijke overheid konden afgesloten worden, dat én tijdens de onderteekening van dit verdrag èn bij de ten uitvoerlegging van het overeengekomene, alleen daarin de goede trouw bewezen worden kan, dat men, in overeenstemming met den tekst der bepalingen, de wettelijke overheid onderscheidt van de bestuursmacht van den bezetter. Als wij het hoofd buigen voor de opgelegde maatregelen van de dragers van het militaire gezag van „de vijandelijke mogendheid", die een stuk van ons gebied bezette, dan buigen wij het hoofd voor het gezag van haar, die haar handteekening plaatste onder het door dr Noteboom en ons aangehaalde verdrag: Koningin Wilhelmina. En als wij ons blijven bukken, ook al heeft de andere mede-onderteekenende macht (de duitsche) een gehjkwaardig en voorafgaand verdrag niet gehouden, (de bepaling n.l. van: geen oorlog zonder voorafgaand ultimatum, of zoo), dan bukken wij eigenlijk, m è t onze wettelijke overheid, voor God, die ook in de feiten van de overweldiging tot ons komt, en daarna weer voor onze eigen overheid, die de wapens strekte, en ons, burgerbevolking, steeds verbood, ze te hanteeren.

K. S.

„CENTRALISATIE".

De bladen bevatten volgend relaas:

CENTRALISATIE IN HET CULTUREËLE LEVEN.

Omzendbrief van het A.N.V.

„Onder de bijzondere omstandigheden, waarin ons land thans verkeert, dringt zich zeer sterk de overtuiging op den voorgrond, dat de kracht en de energie, waarmee het cultureele leven wordt voortgestuwd, niet mogen verflauwen. Integendeel, meer dan ooit moet het streven om het peil onzer cultuur hoog te houden en het hier aanwezige cultuurbezit in stand te houden, worden gesteund en aangemoedigd."

Aldus schrijft het dagel^ksch bestuur van het Alg. Ned. Verbond in een omzendbrief aan alle vereenigingen en particuhere instellingen op cultureel gebied. Het bestuur vervolgt:

„Ten einde dit streven in nieuwe banen te leiden, voelen wij het als een eerste noodzakelijkheid, eenheid te brengen in de tallooze uitingen, die op dit gebied in Nederland bestaan en organisatorisch verband te leggen tusschen de vele groote en kleine vereenigingen en instellingen, die met een bepaald, meer of minder beperkt doel voor oogen, in den opbouw van het geesteUjk bewustzijn van ons volk bijdragen.

Met andere woorden: wij moeten aan deze verbrokkeling een einde maken en alle los van elkaar werkende krachten samenbrengen in een gezonde centrale organisatie, van waaruit het geheele cultuurstreven kan worden geleid en bevorderd. De verschillende vereenigingen moeten hun zelfstandigheid behouden, maar sluiten zich aan bij een te stichten „Landelijke Centrale voor Nederlandsehe Cultuur".

Wij noodigen U uit een afgevaardigde te zenden naar de oprichtingsvergadering, die zal gehouden worden op Donderdag 27 Juni a.s., om 2 uur n.m., in het Jaarbeursgebouw te Utrecht."

We hopen, dat van de zijde der waarUjk nederlandsehe en vooral der belijdende christelijke kringen van onze burgers een krachtig verzet openbaar worden zal, óók tegen dit streven. En vooral, dat men niet zal bukken voor de allicht bij meer dan één nog al „werkzame" herinnering aan het feit, dat de militaire macht van den duitschen staat vlak in de buurt is.

Vergis ik me niet, dan zijn er heel wat broeders

(Zie vervolg op blz. 302.)

en volksgenooten, die, als ook hun actieve medewerking voor zulke gelijkschakelings- of „centralisatie"-plannen gevraagd wordt, zich laten intimideeren. Ik zeg dit zonder eenige hooggevoelendheid; wie dicht bij het vuur staat, heeft het gemakkelijker dan wie nog op een afstand er van vertoeft, — zoo lang het duurt. Ook vergeet ik niet, dat men soms den menschen, die over voorgestelde wijzigingen in ons volksbestand, en over het al-of-niet meedoen met gelijkschakelingsmaatregelen te beslissen hebben voor wat hun eigen organisatie betreft, dikwijls zeer weinig tijd laat. Ze worden vaak overrompeld: de gewone methode van bestuurders, die niet samenwerken, en van oneerlijke broeders, volks- of andere - genooten. Op korten termijn beslissingen te moeten nemen, die, hoe dan ook uitvallende, van verdragende beteekenis zijn, valt niet mee; men kan zich licht vergissen. In de beoordeeling van personen dient men daarmee te rekenen.

Toch houden we onze ernstige waarschuwing vol. Als nederlander s ons aan boord komen met gelijksohakelingsmaatregelen, dan moge men voor zichzelf denken : ze zullen wel staan onder duitschen invloed, en ze zullen wel meer ons willen pressen, dan mèt ons werkelijk overleggen, — toch is het beter niet op vermoedens af te gaan, doch op de feiten, en daarom ronduit tot zulke nederlanders te zeggen: dank u wel, we doen niet mee. Indien de bezettende overmacht ons een of anderen maatregel autoritair opleggen wil, dan moet men maar wachten tot zij zelf rechtstreeks haar gewapende hand op ons legt, en rechtstreeks ons aanspreekt. Men kan dan weten waar men aan toe is. Ons volk kan dan eveneens weten, wat het van de duitsche militaire macht te wachten heeft. Voor het klaar doorzien der situatie en voor het onderkennen der principiëele bedoeUngen van den staat, die over onze grenzen is gekomen, is het beter, dat niemand als vrijwillige handeling aandient wat door hem in het wezen der zaak v/ordt aangezien voor opgelegden, indirecten dwang. Men maakt het aan on-nederlandsch voelende medeburgers, en men maakt het den duitschen autoriteiten — stel, dat ze denzelfden kant uit zouden willen gestuurd zien — al te gemakkelijk, indien men zonder uiterste noodzaak zelf gaat doen, wat de vreemdeling wil of ondersteld wordt te willen. God weet. Hij alleen weet, hoeveel er voor vele jaren bedorven wordt, doordat men „ja" zei tot nederlanders, die in den geest van bepaalde uitheemsche ideologieën spreken, zonder te wachten op het moment, dat de duitschers ons zouden dwingen. In al zulke gevallen heeft ons volk niet het scherp-bewuste, wakker-houdende gevoel, te moeten bukken voor vreemden dwang en voor vreemde leer; terwijl — mogelijk meer uit vrees dan uit kracht van een onafwendbaren loop der dingen, de leidende instanties, die onder zekere pressie ja zeggen, voor zichzelf toch wèl het ongezellige gevoel hebben, te bukken voor vreemde macht en leer en praxis. Gevolg is, dat tusschen het volk en déze leiders een zekere afstand komt, die moeilijk te overbruggen zal zijn. En dit niet alleen. Een tweede gevolg is, dat men voor wat de werkelijke wil van den bezetter is, de oogen van het volk gesloten laat. Dat kwaad is nog schadelijker dan het eerste. Geloofsvervolging, móet ze Inderdaad komen, dient ook duidelijk te b 1 ij k e n te zijn wat ze is. Het bloed der martelaren, maar niet het angstzweet der martelaren-ten-halve is het zaad der kerk. En de beneveling van den geest der de laatste marteling voorkomen willende halve martelaren, heeft nog nimmer den dienst van het zaad der kerk aan haar gedaan. Als men onder zekeren (misschien wel met juiste vermoedens werkenden) angst, dat achter de gelijkschakelingsvoorstellen doende nederlanders de gewapende duitschers wel eens konden staan, schoorvoetend toegeeft, heeft men zijn recht verspeeld. Men heeft dan immers voor zijn leven lang de vraag onbeantwoord te laten: u hebt toch vrijwillig gehandeld? en als nederlander onder nederlanders? Maar als men de duitsche autoriteiten zelf laat spreken, d a n kan men altijd den rechtsbodem betreden; de eenige manier, om rechtschapen met hen om te gaan, is uit te gaan van de stelUng, dat zij met ons (overeenkomstig § 43 Verdag 1907) behoudens volstrekte verhindering de in het land geldende wetten zullen eerbiedigen. Nu, niemand der duitsche bezettingsmacht zal willen beweren, dat de positie van Duitschland zoo zwak is, dat zij volstrek f verhinderd zijn, de wetten heusch te eerbiedigen, die minister Seyss Inquart verklaarde te willen eerbiedigen. Een volk, dat de kust van den Atlantischen Oceaan beheerscht, is niet zwak, en dus niet zoo gauw volstrekt verhinderd.

Ik geloof dan ook, dat b.v. de N.S.B.-ers, denk maar aan hun samenkomst in Lunteren, in feite de duitsche autoriteiten zeer onbeleefd behandelen. Zij hebben op zóó ontstellende wijze laten merken, dat ze niet gelooven.aan den ernst der bezettende mogendheid in het eerbiedigen van die wetten, dat ik niet graag in hun schoenen zou staan. Was 't niet kras, dat de heer Mussert, staande op nederlandschen, hoewel bezetten bodem, en onderdaan zijnde van Koningin Wilhelmina, en roepende om justitioneele handelingen naar het door deze Koningin gestelde en door Duitschland behoudens volstrekte verhindering geëerbiedigde recht, durfde uitroepen, dat hij een staatsrecht aan de laars lapte, een staatsrecht, in overeenstemming waarmee de duitsche minister Seyss Inquart plechtige verklaringen aflegde? Ik versta niet, hoe de volgelingen van den heer Mussert aan al die benzine gekomen zijn. Ik versta nog minder, hoe ze zóó onrust-stokend hebben durven optreden, nog wel onder het uitwaaien van de duitsche vlag, die symbool o.m. van de handhaving der orde ad interim in Nederland wil zijn.

Om naar ons uitgangspunt terug te keeren, — de omzendbrief van het A.N.V. moge niemand op een dwaalspoor leiden. Ook niet door het daarin gebruikte woord „cultuur". Onze lezers, voorzoover ze onze vroegere jaargangen hebben gevolgd, weten wel, dat hier onder , , cultuur" een grootheid verstaan wordt, waaronder niet alleen wetenschap (!), en niet slechts kunst, doch ook religie wordt begrepen. Een schema, dat o.m. op den duitschen wijsgeer Hegel teruggaat, den man, wiens denkbeelden voor de kerk en de geloovige wetenschap (inclusief staatsleer) ten eenenmale verwoestend zijn. Een schema ook, dat door de N.S.B, is gevolgd, als men b.v. naast een sociaal-economische „Kamer", óók een „cultuurkamer" wilde ingericht zien, met insluiting van „kunst, religie en v/etenschap".

En zouden wij nu zoo maar ons hoofd in een door nederlanders ons voorgehouden strik leggen? Daarvoor beware ons God. Wij willen geen organisatorisch verband leggen tusschen vereenigingen, die anti-christelijk zijn, en onze eigen jeugdvereenigingen, onze sociale organisaties of politieke organisaties. Zijn soms de Staten-Generaal afgeschaft? Weineen, hun bijeenkomsten zijn alleen maar opgeschort. Hoe kan men dan kunstmatig samenvoegen, wat naar geldend staatsrecht niet anders dan apart kan staan? De heer Mussert moge het geldende recht, dat hem tot veel in staat stelde, „aan zijn laars lappen", — wij doen aan deze revolutionaire taal niet mee, — wij zijn voor ge z a g s - eerbiediging, en hebben zoo'n stil vermoeden, dat de heer Mussert zelf daar óók wel vóór zou zijn, indien hij eens heelemaal zijn zin kreeg. Of is soms „legaliteit" heden goed, en morgen een dwaasheid?

We hebben hierboven onze jeugdvereenigingen genoemd. Krachtens haar beginsel kunnen ze niet zich in een centralisatie- of gelijkschakelingsverband laten incorporeeren in één organisatie, ook al zou deze (voorloopig) zich als „ f e der a tief" aandienen: federatief, zoolang het duurt! Tenslotte komt „federatief" van een latijnsch v/oord, dat verbond beteekent (foedus). Federatief verband blijft toch altijd verbondsverband. En wat voor verbond(sgrondslag) kan er zijn voor Jeruzalem èn Athene, voor Christus èn Antichrist, voor God èn Belial?

Trouwens, de „centraliseerende" cultuurvereeniging bedenke ten aanzien van onze jeugdorganisaties, dat deze in nauw verband met de kerk staan. Het kerkelijk toezicht met name ligt al jaren en jaren vast; het is, gelukkig, geen nood-uitvinding van dezen tijd. Dat kerkelijk toezicht is een bepaald verband, en blijkens de confessioneele bepaaldheid van dit toezicht is dat verband zeer sterk. Sterker, dan ooit een z.g. „federatie" op niet-confessioneelen, niet-principiëelen grondslag ooit leggen kan.

We zijn voor dat verband tusschen onze jeugdorganisaties en de kerk dan ook altijd dankbaar geweest, doch thans dankbaarder dan ooit. Want van de kerk zal de duitsche bezettingsmacht af blijven, gelet op de daarvan sprekende rechtsbepalingen, door ons aangehaald.

Conclusie: niet verlegen worden; onze eigen principes blijven volgen; niet vragen naar „de gevolgen"; bij nederlandsche vrijages niet denken aan duitsche harnassen onder het satijnen kleed der tot de vrijage allerminzaamst inviteerende instanties-vanvolksgenooten; maar kort en krachtig neen zeggen. En liever — ik denk aan Adolphus Venator van verleden week — afgescheiden worden als de onvervalschte straffe wijn, dien sommigen niet lusten, dan den gereformeerden wijn vervalschen met bedorven water, opgevischt met het emmertje van eenige in troebel water visschende „volksgenooten", die geen geloofsgenooten zijn, helaas.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's