GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Klooster en Diergaarde.

„Kerk en Wereld" (vrijzinnig) schrijft:

De Deense denker Kierkegaard, die waarlijk het Christendom niet aan de wereld verried, heeft gezegd: Er zijn twee wegen tegenover elkaar: de weg naar het klooster en de weg naar de Diergaarde.

De weg naar het klooster is de weg van het onverdeelde leven met God, zonder onderbreking: het is een hartstochteUjke, maar vermetele poging om boven de menselijke begrensdheid uit te komen voor altijd.

De weg naar de Diergaarde — de bekende ontspanningsplaats in Kopenhagen — is de weg naar het betrekkelijke. En als we die gaan, is dat een bewijs van onze deemoed, van onze ootmoedige erkenning onzer onmacht om in deze tijdelijke wereld onafgebroken het leven der eeuwigheid te leven.

Kierkegaard kiest als Christen — en ik doe het ook — de weg naar de Diergaarde, d.i. de weg naar de wereld. Want ik weet het •— zo schreef ook Prof. Roessingh eens: „Christen zijn en in de wereld staan, die twee botsen tegen elkaar, en toch: geen plaats om Christen te zijn, dan juist in die wereld, midden erin, met hart en ziel en tegelijk zich bewust, dat de ziel haar veilige woonstee heeft ver boven en achter de wereld".

Ik weet niet, de hoeveelste verdunning van Kierkegaard dat is.

Maar toch is 't citaatje voldoende om tot nadenken te brengen over de wonderlijke redeneering van den koning, die zeide: mijn onderdaan te zijn en mijn rijksgebied te bewonen, die twee botsen tegen elkaar.

Problemen van de Hervormde Kerk.

In „Kerk en Wereld" (vrijzinnig) schrijft K. A. Beversluis over het jongste rapport „Kerkopbouw", dat de bedoeling heeft, dienstbaar te zijn aan de verbetering der toestanden in de Hervormde Kerk. We kunnen het artikel niet gemakkelijk verknippen; het geeft trouwens wel eenige kardinale punten aan:

Met enige spanning hebben wij uitgezien naar de verschijning van dit jongste Kerkopbouw-rapport. Sub rosa hadden wij gehoord, dat het zo'n belangrijk rapport was. Misschien, dat daardoor onze verwachting wat hooggespannen was, maar hoe het zij, het is ons tegengevallen. Niet, dat er niet zeer vele goede dingen in zijn geschreven, maar daarnaast staat zoveel, waarbij men in gedachte vraagtekens plaatst, dat men toch wel het gevoel heeft, dat de vrees te zeer te raken aan de traditionele verering van Belijdenis en Catechismus, hier den rapporteurs parten heeft gespeeld en hen in hun critiek te voorzichtig, in hun waardering te gul heeft doen zijn. Zij formuleren hun beschouwingen aan de hand van een 4-tal vragen: 1. Wat zegt de Heilige Schrift over de Belijdenis? 2. Wat zeggen de Belijdenisgeschriften omtrent de Heilige Schrift? 3. Hoe heeft men in de reformatorische tijd de Belijdenisgeschriften gezien? 4. Welke kerkelijke betekenis moet aan de BeUjdenisgeschriften worden toegekend? In een 5e hoofdstuk wordt dan nog behandeld de kwestie van handhaving en hernieuwing der belijdenis.

Ten aanzien van de eerste vraag merkt het rapport op, dat in de Heilige Schrift te vinden is: de belijdenis van schuld, de belijdenis van Jezus den Christus, de belijdenis van den Naam des Heeren. Daaromheen worden aangetroffen vaste lijnen van waarheidsbelijdenis. De brief aan de Romeinen is te beschouwen als „een overgang van het Evangelie naar een uitgewerkte belijdenis der Kerk". Een over­

gang tot de behjdenis, nog geen belijdenis zelve dus. De beantwoording van de 2e vraag, wat de belijdenisgeschriften omtrent de Heilige Schrift zeggen verzuimt onder de ogen te zien de vraag hoe de Belijdenis de Bijbel gebruikt. Of zij juist is in haar „bewijsplaatsen", of zij de Bijbel recht laat wedervaren of dat niet de bijbelse gegevens eenzijdig gebruikt en getrokken worden naar een bepaald dogmatisch schema. Een vraag, die naar ons voorkomt van principiële beslissing is, wanneer wij ons oordeel over de Belijdenis moeten opmaken. Doet de Belijdenis in allen dele aan de Bijbel recht?

Een vraagteken kan geplaatst worden bij de uitlating, dat de opvatting van de woorden: „dewijl zq ook het bewijs daarvan bij zichzelven hebben, gemerkt de blinden tasten kunnen, dat de dingen, die daarin voorzegd zijn geschieden" als betekenende, dat de Bijbel een boek met voorspellingen is, waarvan iemand zonder meer kan zien, dat ze uitkomen, „misverstand" zou zijn. Dit getuigt meer van het verlangen om de Belijdenis te ontzien dan om te lezen wat er staat.

Het rapport meent, dat de uitdrukking: „zonder enige twflfeling geloven al wat daarin begrepen is", betekent „geestelijke dingen". Maar, als we verder in het rapport lezen, behoren tot deze dingen blijkbaar ook historische feiten uit het levensverhaal van Jezus en gaat het daarbij niet om de geesteUjke zin en waarde van deze feiten, maar om het geloven van de historiciteit van het feit zelve. Hij toch, die deze feiten als feiten betwijfelt, ook al gelooft hij in de geestelijke dingen in deze feiten geopenbaard, plaatst zich buiten de belijdenis en volgens de stellers van dit rapport buiten de kerk. Volgens de opstellers is het geloof „geen verstandelijke functie, welke ons opgelegd wordt, noch het aanvaarden van een stel waarheden, dat ons opgedrongen wordt, maar een aanvaarden der openbaring Gods, waarvan Jezus Christus het geheel eenige middelpunt is". Wij kunnen het eens zijn met deze omschrijving van geloof en toch een vraagteken plaatsen of dit ook de enige voorsteUing van geloof in de Belijdenis is. En wat het centrale der christologie betreft. Kan niet de vraag gesteld worden of niet de praedestinatie het Christologisch dogma aantast?

Het sterkst is het rapport bij de beantwoording der derde vraag, hoe men in de reformatorische tijd de belijdenisgeschriften heeft gezien, n.l. dat de Confessie, „als richtsnoer van geloof en leven de Heilige Schrift, met name het Evangelie, vooraan stelt als met primair godsdienstig gezag bekleed". Er is een band tussen Belijdenis en Belijdenisgeschrift, maar er bestaat ook een afstand tussen die beide. Actueel is de vierde vraag naar de kerkelijke betekenis, die aan de Belijdenisgeschriften moet worden toegekend. In dit hoofdstuk komt m.i. tot

uiting de zwakheid van een standpunt, dat enerzijds de absolute autoriteit van de Bijbel in letterlijke zin niet handhaven kan, maar toch een zekere objectieve autoriteit in de Bijbel zoekt. In de term „Gods Woord", meent men deze autoriteit te hebben gegrepen. Is „het onwankelbare Woord Gods, tot ons komende in de Heilige Schriften", niet een subjectief inzicht in de Gtodsopenbaring ? Het rapport spreekt van „afgeleid uit het bronnenland der Heilige Schrift". Is deze afleiding geen subjectiviteit?

Wij aanvaarden gaarne dit geestelijke standpunt ten aanzien van de Godsopenbaring in de Bijbel, maar des te sterker ten aanzien van de neerslag daarvan in welke belijdenis ook. Geen enkele be- Ujdenisformule heeft als formule autoritair gezag, maar alleen voor zover het betreft de geestelijke waarheid, die in deze formule is neergelegd. Daarom verschillen wij principieel van de schrijvers als zij menen, dat de term „geest en hoofdzaak" een „vervluchtiging" der belijdenis betekenen zou. Het is juist een verdieping, daar het wijst van de letter naar de geest. Het zonder meer verplichtend stellen van b.v. de eerste bevestigingsvraag zou betekenen de triomf van de formule. Ook al bevat deze formule wat voor ons waarheid is, dan binden wij ons niet aan de formule, maar aan de in die formule vervatte Waarheid, de Geest. De rapporteurs hebben niet de consequentie getrokken van hun zo goed geformuleerd beginsel: „Instemming met een belijdenisgeschrift" (of met een belijdenisformule) „is nog geen belijdenis".

In het hoofdstuk over handhaving én hernieuwing der belijdenis wordt er terecht op gewezen, dat wij ernstige gravamina kunnen laten gelden. Toch ook hier verzwakken de opstellers hun critiek door de m.i. niet verantwoorde uitlating, dat „juist op hoofdpunten in aantrekkelijke vorm geloofswaarheden zijn vertolkt". Een der hoofdpunten der Belijdenis is de Anselmiaanse satisfactie. Is die aantrekkelijk van vorm, vertolkt zij in haar Rooms sacramentele achtergrond geloofswaarheid? Een der hoofdpunten is de praedestinatie; is de leer der reprobatie een aantrekkelijke vorm waarin de geloofswaarheid van het sola gratia is vertolkt?

Volgens de rapporteurs zal de belijdende kerk zich te weren hebben tegen „zeker modem gnosticisme, dat de historiciteit van Jezus loochent of van weinig betekenis acht". Ook, zo vragen wij, als de loochening dezer historiciteit geschieden zou op onweerlegbare wetenschappelijke gronden? Die zijn er niet? Toegegeven, maar is het uitgesloten, dat zij er nimmer zullen zijn ? M.a.w. is hier niet een onzuiverheid door dergelijke vraagpunten te beslissen met een uitspraak der kerk? "

Dit rapport wekt de schijn van een soort compromis te zijn, draagt althans de fouten van een compromis. De Belijdenis is in de vorm, waarin zij gegeven is, ook voor de samenstellers van dit rapport niet meer te aanvaarden. Zij zoeken nu naar „hoofdpunten". Op deze wijze schijnt het, dat zij de Belijdenis als zodanig kunnen blijven waarderen. In werkelijkheid waarderen zij in de belijdenisgeschriften wat zij er zelf in menen te moeten lezen als de hoofdzaak. Of deze methode aan de belijdenisgeschriften recht doet, en recht doet aan de Waarheid, is echter de vraag.

Natuurlijk zijn wij het met den schrijver zelf niet eens. We wilden slechts doen zien, hoe weinig een compromis helpt, 't Mag niet, maar ook kan het niet de moeilijkheden oplossen. Men zal moeten kiezen of deelen. Een beetje minder praten over „die" Entscheidung, die toch maar een fantasieproduct is, evenals elk mathematisch punt, en een beetje meer wèrkeUjke Entscheidungen.

Toen en nu.

De Heer H. Algra schrijft in „Leeuw. Kb." (classicaal):

Ook in 1795 was ons land bezet gebied, maar toen waren het Fransche troepen.

Dat was niet het grootste verschil.

Toen werd de vreemdeling met gejuich binnengehaald door een deel van ons volk en als bevrijder begroet. Wij weten het allen: mèt de Franschen danste men om den vrijheidsboom.

Ook een groot aantal predikanten deed er aan mee. Niet aan het dansen, maar wel aan de geestdrift over de komst van de Franschen.

Zij deden daarvan blijken door het houden eener deftige aanspraak.

De dominee van Rottevalle b.v. was op vele plaatsen de feestredenaar, als in het eerste jaar der Bataafsche vrijheid weer ergens een plechtigheid plaats had.

De dominee van Boksum, Jelgersma, werd een der leiders van het nieuwe bewind en die van Bozum sprak op zijn ouden dag nog met veel vuur en ontroering, waarbij de tranen niet ontbraken, over het jonge geluk, dat hij mocht aanschouwen.

In andere plaatsen was de predikant een aanhanger van Oranje.

Zoo was de kerk verdeeld.

Nu is dat gelukkig anders.

Nergens zijn in onze kerken predikanten te vinden, die zich hartelijk verheugen over de nederlaag en de bezetting van ons land gaan beschouwen als een bevrijding.

Overal doen zij wat hun plicht is.

Ons volk sterken en troosten in de beproeving, het oproepen tot trouw en ernst, voorgaan in den gebede voor onze wettige overheid en voor ons volk.

In dat opzicht is het nu beter dan toen.

Van al onze dienstdoende predikanten geloof ik wat hier verzekerd wordt.

Bombardement van de wijk.

Uit het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur":

Onder bovenstaand opschrift publiceert „Hervormd Nederland" een artikel, waaraan wij het volgende ontleenen:

„De eenige tastbare herinnering, die een Rotterdamsch kerkvoogd van de Groote Kerk bewaard heeft, is een halfverkoolde snipper uit een bijbel. Op die snipper staat: Draagt elkanders lasten.

De Rotterdammers zijn begonnen aan den wederopbouw van alle werk, overig Nederland moet meehelpen, den last te dragen. De Hervormden hebben eindeloos veel verloren — kerken, wijkgebouwen, Emmahuis, kerkekantoor, particulier bezit — maar zonder uitzondering hebben zij één ding gered: hun energie en hun hoofd vol plannen voor den wederopbouw.

Hoe zal 't gaan met de kerkelijke inkomsten? 't Lijkt er somber uit te zien: honderdduizend menschen zijn uit hun huis in de binnenstad verdreven. Na het bombardement ontdekten sonmiige predikanten, dat zij geen wijkbewoner over hadden. Er zijn wijken, waar van de honderd straten er twee zijn overgebleven. Met wijkwerk zullen zij voorloopig niet overbelast zijn. Geen nood: er is ander werk. Een der predikanten, die alles had verloren, belt op over nieuwe plannen. Hij kan zelf niet komen, want het eenige paar schoenen, dat hij droeg tijdens zijn vlucht, wordt verzoold; maar zijn plannen kan hij ook telefonisch uiteen zetten.

Een der Rotterdamsche kerkvoogden, één van die ruige Maaskanters, maar die niet kan spreken over het verlies van „zijn" Groote kerk zonder dat zijn gezicht van pijn vertrekt, liet ons zijn herinnering aan den brand van Rotterdam zien. Het was een half verkoolde papiersnipper, weggewaaid met den wind. Er zijn maar enkele woorden leesbaar: zij luiden: „Draagt elkanders lasten en vervult..." De rest is verschroeid, maar men kent het vervolg: „alzoo de wet van Christus"."

Twee kinderen.

In het „Algemeen Weekblad" schrijft dr A. Hijmans o.m.:

Fahlbeck noemt het wel merkwaardig, dat de nieuw-malthusianisten zich er nooit rekenschap van geven tot welke gevolgen voor het volksbestaan het door hen bepleite twee-kinderstelsel moet leiden, het is duidelijk, dat er geen gevaarlijker volkszede bestaat dan het twee- en zelfs dan een drie-kinderstelsel; hij noemt het kort en bondig nationale zelfmoord.

Voorts:

Na een berekening, waarin hij de gegevens zoo gunstig mogelijk stelt, komt Fahlbeck tot de volgende conclusie: het twee-kinderstelsel bewerkt een jaarlijksehe vermindering van ongeveer 9 "/QO der bevolking, waardoor deze reeds na 77 jaren gehalveerd zou zijn enz.; na anderhalve eeuw zou de bevolking dus tot op één vierde gereduceerd zijn. Nu is sinds Fahlbeck's berekening de gemiddelde levensduur aanmerkelijk gestegen, waardoor het proces der getalsreductie vertraagd wordt; maar de strekking blijft dezelfde en is duidelijk, bovendien ging hij uit van te gunstig gestelde gegevens.

Eindelijk:

Wanneer wij uitgaan van 1000 menschen, in dit geval Duitschers, dan zou deze volksgroep bij algemeene aanvaarding van het twee-kinderstelsel van generatie op generatie als volgt teruggaan: van 1000 op 621, op 386, op 240, enz. Na vijf generatie-wisselingen, dus na 150 jaren, zouden er van de oorspronkelijke groep van 1000 menschen nog slechts 92 over zijn en na nogmaals 150 jaren, in totaal dus na 300 jaren, nog slechts 8. Dit beteekent, dat het Duitsche volk bij algemeene toepassing van het tweekinderstelsel in ongeveer 300 jaren zoo goed als uitgestorven — „ausgeboren" zegt Burgdörfer — zou zijn.

En men bedenke, dat onze groote steden aan dit type beantwoorden of het zeer nabij komen.

Vergis ik me niet, dan is de ineenstorting van Frankrijk o.m. door een fransch volksleider zelf verklaard, o.m. uit den achteruitgang van de geboorten.

Nationale zelfmoord.

Sommigen vergeten, dat er, werd hun voorbeeld gevolgd, ook kerkelijke zelfmoord zou worden bedoeld.

IMerkwaardige uitlating van „Het Volk":

De Oog-en-Oor-schrijver van het „Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur" merkt op:

Het is, dunkt mij, niet te laat ons rekenschap te geven van de houding der bevolking, ook in de meest bedreigde of zelfs geteisterde deelen van ons land.

Een journalist in de hoofdstad zou zichzelf niet zijn als hij, tijdens de menigvuldige alarmsignalen die tusschen de beslissende dagen van 10 en 15 dezer de menschen waarschuwden, zijn neus niet buiten de deur gestoken had om te trachten althans iets waar te nemen van de reactie zijner medeburgers.

Hij merkte niet alleen geen paniek, — hoewel op een nabijgelegen vliegveld een aanval van geduchte bommenwerpers ondernomen scheen —, hij merkte alleen rust, kalmte, waardigheid. En, laat ons eerlijk erkennen, bij sommigen iets als een indolentie, die misschien nog gefingeerd was bovendien

Maar wat het diepste trof, was de kalmte, waarvan gewag wordt gemaakt in de langzamerhand loskomende verslagen over de houding der geëvacueerden (een fraai woord voor een trieste zaak) en die der gastvrijheid in de plaatsen, waar zij werden ondergebracht.

Alle bladen hebben daarvan, beknopt of uitvoerig, melding gemaakt. Maar ik kan de verleiding niet weerstaan het vet gedrukte slot van een desbetreffend verslag uit „Het Volk" te citeeren, dat aldus luidt:

„Het zijn moeilijke, spannende dagen geweest, waarin alles aankwam op het moreel van het publiek.

305. Dit liet niets te wenschen over.. Plaatselijke figuren, die gezag over hun menschen hadden, droegen er alles toe bij om de geest hoog te houden. Ik denk bijv. aan de predikanten die mee-evacuëerden en op Pinkster-Zondag reeds een preekbeurt hielden in de kerk van het vluchtoord. Daarbij hebben zich treffende tooneelen voorgedaan. Men voelde zich niet verlaten. De saamhoorigheid was tot een verblijdende hoogte opgevoerd."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's