GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het praeadvies verhaspelt Chamierus.

Het Praeadvies (dr Ridderbos, dr Grosheide, dr Polman e.a.) heeft in zijn door dr Polman bewerkt historisch gedeelte . zich beziggehouden óók met Chamierus, een oud theoloog, scherp en geharnast bestrijder van de Roomsche Kerk en theologie. Het hecht juist aan Chamierus' oordeel groote waarde, want Chamierus moet zoo ongeveer als krooligetuige optreden ten gunste van de synodale praeadvlseurs van 1944. Het haalt Chamierus' werk „Panstratiae Catholicae" tom IV (De Sacramentis, Genevae, 1624) aan. Volgens dr Polman c.s. zou daaruit te bewijzen zijn, wat immers het Praeadvies zoo graag bewezen wil zien, dat nl. naar de algemeene exegese uit de dagen van Chamierus de bekende tekst 1 Cor. 7 : 14 NIET zon zien op een „uitwendige" verbondsheiligheld, MAAR op de uitdelging der vervloeking van nature en de vernieuwing des levens in de wedergeboorte. Men weet, wat 1 Cor. 7 : 14 zegt: uw kinderen zijn heilig. Onze lezers weten, dat het Praeadvies met zijn hierboven weergegeven bewering zeer bizonder steun zoekt te bieden- aan zijn stoute stelling, dat de eerste doopvraag uitgaat van de gedachte, dat dt principieele wedergeboorte reeds- vóór den doop tot het verleden behoorend geacht moet worden.

Het Praeadvies zal wel het oog hebben op bl. 266 en V. In de omgeving van die passage wordt de vraag besproken, of de dcop absoluut noodzakelijk is, om zalig te worden. De Roomschen zeggen: ja. D-. Gereformeerden: neen: ook zonder gedoopt te zijn kan men ingaan tot de zaligheid.

Dat in dit debat 1 Cor. 7 : 14 ter sprake komt, zal niemand verbazen. De Roomschen leeren: dè kinderen worden- heilig door het uiterlijke waterbad, dat immers de genade meebrengt. Conclusie: zonder doop worden ze niet zalig. De Gereformeerden daarentegen houden vol: weineen, ook zonder gedoopt te wezen ïijn de kinderen al heilig. Ze zijn het krachtens het verbond. De vraag is evenwel, wat voor heiligheid hier bedoeld wordt.

En dan passeeren allerlei theorieën de revue.

Kunnen de kinderen heilig geboren worden? Tapperus, Roomsch hoogleeraar zegt: neen, dat kan niet. Maar Chamierus houdt staande: het kan wèl. Dat 't wel , KAN, wil hij aannemelijk maken met een beroep op Jacob, Jeremia, Johannes den Dooper.

Naar de gewone probleemstelling dier dagen i) worden dan allerlei mogelijkheden onder de oogen gezien, betreffende de beteekenis van de „heiligheid" der kinderen; zoo b.v. of soms die heiligheid alleen maar in ceremonieelen zin bedoeld zou zijn. En meer van zulke l^weSties worden opgeworpen. •

Wat echter Chamierus' eigen meening betreft: volgens hem neemt het verbond de kinderen aanstonds in zich op. ^

Het verbond!

Maar tevoren had Chamierus reeds duidelijk gemaakt, dat hij in betrekking tot het bondeling-zijn anders oordeelt dan de huidige synodocraten. In het meerendeel der Joden — aan wie dezelfde beloften als aan ons gedaan zijn — had God geen behagen (1 Cor. 10). Is zoo iets onder het Nieuwe Testament spms uitgesloten? Allerminst. Want van den doop geldt zoo goed als van de besnijdenis, dat zoowel boozen als goeden God tot God hebben, — het Praeadvies hoore.

Ja, het luistere scherp. Want, zoo gaat Chamierus onverstoord verder, als soms de een of andere sofist mocht meenen, dat dit laatste wèl zoo was onder het Oude Testament, maar niet meer onder het Nieuwe, dan vergeet die man iets zeer belangrijks. Namelijk dit: wat Rom. 9 aanteekent betreffende ontrouwe kinderen van Abraham (in het tijdperk der besnijdenis) geldt blijkens 1 Cor. 10 óók voor óns in het tijdperk van den doop.

We wilden wel, dat de synodale praeadvlseurs van de overzijde eens naar dit woord luisterden. Hier is niet maar een. los daarheengeworpen woord van Chamierus; want'de Roomschen van zijn tijd plachten de periode van het Oude Testament (toen de heilige Roomsche moederkerk nog- niet bestond) steeds naar beneden te drukken, en die van het Nieuwe Testament (toen „hun" „moederkerk" er was) te verheffen ten koste van het Oude. 2) Om andere redenen doen de synodoe'ratische praeadvlseurs van '42—'44 dat ook. Evenals dr J. Thijs en dr G. Ch. Aalders. Chamierus moet er echter niets van weten; en het is juist uit verzet tegen de Roomschen geweest, dat men in de oude dogmatieken steeds lezen kan, dat de substantie van het verbond onder het Oude Testament dezelfde was als onder het Nieuwe.

Natuurlijk is Chamierus, net zoo mlin als één van ons, zoo dwaas, te beweren, dat nu God in gelijken ïin (aeque) de God is van die gehoorzame èn van die ongehoorzame kinderen. Zulke nonsens ons of een ander in de schoenen te schuiven komt alleen den lieden in den zin, die gevangen zitten in het net van de ongelukkige dilemmatiek der sypodalisten-theolo-

gie; een theologie, die, gelijk elke met valsche dilemmatiek werkende beschouwing, permanente reactietheologie is. Maar al wijst Chamierus de hersenschimmige bewering af, als zou God ieders God in denzelfden zin zijn, niettemin houdt hij vol, dat iri het verbond God de God is zoowel van ongehoorzame als van gehoorzame kinderen, en tevens, dat het onderscheid tusschen gehoorzame en ongehoorzame kinderen Gods niet zóó mag worden voorgesteld, als zou het wèl tot voor het Oude, maar niet voor het Nieuwe Testament kenmerkend zijn. Het is er in beide bedeelingen.

Ja maar, de beloften xlan? Ook over de beloften hadden in - Chamierus tijd de Gereformeerden een zwaren strijd te voeren met de Roomschen 3), die in hun hierboven reeds gememoreerde theorie van het minderwaardige Oude Testament beweerd hadden, dat men bij de ouden de sacramenteele beloften wel zonder geloof in vervulling kan zien gaan; dat kon huns inziens alleen maar niet in het Nieuwe, nu die heilige moederkerk er was met haar wonderbare krachten en privileges.

Ook in dezen nu trekt Chamierus tegenover de Roomschen (en onbedoeld ook tegen de huidige synodocraten) de goede lijn. Er zijn volgens hem tweeërlei beloften. Sommige beloften raken den persoon zelf, die het sacramentstéeken ontvangt; andere evenwel strekken zich ook verder uit. Zoo raakt de aan Abraham geschonken belofte van geloofsgerechtigheid of van een zaad, zoo menigvuldig als de sterren des hemels, den persoon Abraham zelf, gelijk ook in ons geval de belofte van geloofsgerechtigheid ons zelf raakt. We hebben daarin dus een belofte van de eerste soort te zien. Maar er is b.v. óók een belofte, dat de Christus komen zal.' Dat gaat zeker gebeuren, en gaat buiten een bepaalden persoon, die het sacrament ontvangt, om i). Het is dus een belofte van de tweede soort. Welnu, dan komt Chamierus tot de conclusie, dat beloften van de EERSTE groep niet kunnen vervuld worden zonder geloof van den ontvanger van het sacrament, doch dat die van de TWEEDE soort wel degelijk in vervulling gaan ook zonder geloof van den man, die het teeken van de besnijdenis ontvangt. Niet elke belofte vereischt om vervuld te worden het geloof van hem die het teeken ontvangt, maar dat is wèl het geval met die beloften, die In den ontvanger zelf moeten worden vervuld. En dat gold ook reeds onder het Oude Testament.

Ook hier is Chamierus dus wars van heel de „theologie" van het Praeadvies en van de candidatenbanners. van 1942-'44. Zijns inziens toch vereischt d© vervulling van de belofte óók der geloofsgerechtigheid (let wel: der GELOOFS-gerechtigheid) zelf ook weer geloof! Anders wordt deze geloofs-gerechtigheid niet de onze. Maar het Praeadvies vindt dat Remonstrantsch: het geloof is immers een gave van God? En alle trouwe volgelingen nemen de onbeholpen constructie over, en, vermenigvuldigen, al kwaadspre- Kende, het aantal der fictieve Remonstranten, doordat zij al even min als hun voorgangers weten wat van ouds gereformeerd geweest is. Zij blijven geboeid staan kijken naar 't plekje, waar Kuyper de spade in den grond stak, en staan daardoor permanent met den rug jjaar de oudere gereformeerden toe gekeerd. Ze hebben er niets van gehoord, dat de oude gereformeerden tusschen kategorische en voorwaardelgke beloften onderscheidden, en het ontgaat hun, dat ook Chamierus als nummer zóó-en-zóó-veel uit die dagen al weer den regenboog aanhaalt als een teeken van een kategorische belofte (dat de aarde niet door water doch door vuur zal vergaan), zulks. in tegenstelling met de besnijdenis en den doop als teekenen van voorwaardelijke beloften, in zooverre zij den persoon zelf betreffen, die het sacrament ontvangt.

We mogen dus veilig zeggen, dat hetgeen tot nu toe van Chamierus aangehaald werd, zich te weer stelt tegen het praeadvies der kerkverscheurders van 1942-'44. En het is al vast ontdekkend, dat op dezelfde bladzü (266), als waar het Praeadvies wel bedoeld zal hebben heen te wijzen (ik lees 266 inplaats van 166), de heiligheid der kinderen als verbondsheiligheid wordt gekarakteriseerd. Het Praeadvies nu wil, evenaK z'n geestelijke grootvader dr A. Kuyper, in de voorrede op drs Kramer's dissertatie, dat leerbegrip der verbondsheiligheid wegwerken uit de gereformeerde theologie. Met Kramer heeft "het Praeadvies veel gewerkt. Maar het boek zit vol fouten.

Maar Kuyper klaagde in zijn voorwoord .voor de tendenz-dissertatie van zijn evengenoemden leerling dat weliswaar de overgroote meerderheid destijds een zekere verbondsheiligheid aannam als bedoeld in 1 Cor. 7 : 14, doch dat men zelf niet wist, wat daaronder nu eigenlijk wel te verstaan was.

Een pijl, die jjzat", volgens veler oordeel. Ofschoon zoo'n pijl ook af te schieten zou zijn tegen de huidige synodocraten met hun permanente onzekerheid.

Maar — zou ook Chamierus onder dat vonnis vallen?

Het is er verre van daan. détails. Hij treedt immers in

Om te beginnen verklaart hij, dat de heiligheid der kinderen „absoluut" is. Dat wil zeggen: die heiligheid hebben de kinderen niet van een ander. In 1 Cor. 7 : 14 spreekt Paulus over een ongeloovige huwelijkspartij, die door de geloovige „geheiligd" wordt. Daar is dus de „heiligheid" niet absoluut, ^och ze staat in betrekking tot den ander, ze is er in verband met de andere huwelijkspartij. De kinderen evenwel zijn heilig, ze zijn het zelf.

Nu komt de vraag: is die heiligheid der kinderen „burgerlijk" of politiek? Ceremonieel? Of soms religieus? Eerstgenoemde mogelijkheid laten we rusten. De tweede ook. Maar de derde, de religieuze hgiligheid, hoe staat het daarmede? De religieuze heiligheid wordt — aldus Chamierus - ^ zoo genoemd naar de christelijke religie. Maar er is weer verschil van gevoelen onder degenen, die aan religieuze heiligheid gedacht willen hebben. Sommigen hunner denken aan toekomstige heiligheid. Anderen aan tegenwoordige. Onder degenen, die de heiligheid der kinderen als tegenwoordig, als reeds aanwezig zien, loopen de gevoelens dan nog weer uiteen. Eén opinie wordt gedeeld door Vasquez; dien laten we rusten. Een andere meening is van Salmero, één van de vaders der ezuïeten-orde. Diens meening wordt aldus saamgevat:

„Wat voor heiligheid het is, die toekomt aan kinderen, welke uit christelijke ouders geboren zijn, daarop antwoorden wij, dat zij niets anders is, dan dat de kinderen behooren tot Gods kerk, even goed, als waren ze geboren uit ouders, die beide geloovig waren, precies zóó, als eertijds van de kinderen der Joden, wijl ze nakomelingen van Abraham waren, gezegd werd, dat ze in Gods verbond begrepen waren, omdat God aan Abraham beloofd heeft, dat Hij niet alleen zijn God, doch óók de God van zijn zaad wilde wezen".

Wat dunkt u? Is het niet, alsof ge hier de eertijds bezwaarden, thans vrijgemaakten hoort spreken?

Absolute heiligheid?

Ja zeker. Geen theoretisch-afgeleide, en geconstrueerde.

Aanwezige Heiligheid? ^"

Ja zeker. Maar geen wedergeboorte. ''

Aan den doop voorafgaande heiligheid? Ja zeker, want juist daarmee kon meft zich de Roomschen van het lijf houden.

Maar dit alles is alleen saam te vatten in den positieven naam: verbondsheiligheid.

En als men nu enkele regels verder en ook nog weer later Chamierus hoort verzekeren, dat de meeming van Salmero ook die van Calvijn is, en dat zij de eenige is, die tenslotte overblijft, ja, dat ze niet alleen de opinie van Calvijn, „doch ook die „van al de onzen" is, " dan

Ja, dan staat een gewoon mensch toch even beteuterd te kijken. Beteuterd, omdat hij dat Praeadvies toch niet in staat geacht had, de dingen zóó grandioos precies op hun kop te zetten: Het Praeadvies zegt tot de kerkeraden en tot gansch het gereformeerde volk (want ónze stukken, hoewel officieel, worden verdonkeremaand, doch dit gehaspel, hoewel „officieel" officieus, wordt toch „officieus" officieel gemaakt): Chamierus, o kerkeraden, steunt als kroongetuige onze opvatting: geen verbondsheiligheid doch inwendige, aanwezige genade!

Weg met dien candidaat daar: hij is onwaardig Gods Kerk te dienen. Weg met wie ons weerspreekt: hij is de afsnijding waardig. Chamierus zou, ware hij nog in leven, het „vonnis" onderteekenen, hij, met de wolk der getuigen. Hartelijk dank, o Polman, o Grosheide, o Ridderbos, repliceert de synodale schare.

Maar

Maar als de broeders-applausgevers nu eens Chamierus zelf gelezen hadden, en dan een beetje serieuzer dan dr A. D. R. Polman c.s., dan zouden ze begrepen hebben, dat het precies andersom staat, dan hun door de heeren Polman-Ridderbos etc. verteld is. Dat Chamierus precies tegenover de „synode" staat. Ja zelfs, dat hij verklaart: mijn exegese a la Salmero-Calvijn is algemeen: al de onzen denken er zóó over. Het Praeadvies beweerde, dat uit Chamierus de algemeenheid vai^ de synodale exegese te bewijzen was. Chamierus zelf intusschen verklaart: zóó als ik het hier stel, zóó zien het, behalve Calvijn, ook: Martyr, Beza, Aretius, Piscator. De jezuïet-van-naam (Salmero) staat dezen keer naast Calvijn.

Intusschen heeft dr Polman blijkens krantenverslagen gepoogd, zich in eenigszins daverende woorden van deze eenvoudige waarheden af te maken. We zullen daarom hemi en in hem zijn collega's en zijn „synode" in een volgend artikeltje nog eens aan het

jasje dienen te trekken.

K S.


1) Zie o.a. Bellarminus, Disp. de Contz. 1619, 251,

a, s qq. (contra Martyr b.v.).

2) B. v. Bellarminus, III, 159, a (t. III lib. II, cap. XIII).

3) Zie ook Bellarminus, 169, d, 170.

«) Hier corrigeert hij Bellarminus' de onderscheiden nivelleerende opmerkingen van III, 170. Natuurlijk liep door déze kwestie de andere heen: wat is eigenlijk een- sacrament: Luther, zoo zegt Bellarminus, noemde ook den regenboog een sacrament, en wat de regenboog .belooft, gaat in vervulling, ook* zonder dat de aanschouwer gelooft. Zie daarover weer Ursinus

(door ons reeds aangehaald). •

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's