GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De beteekenis van ’t kerkelijk belijden voor het wijsgeerig denken. 2.

Het zal nu duidelijk zijn, dat ik me met de opvattingen van Prof. Dooyewera^d •— aangenomen, dat de secretaris me daarvan een getrouw beeld gaf — onmogelijk vereenigen kan. Prof. D. wil er niet van weten, dat kerkelijke organen bevoegd zouden zijn een bindend oordeel uit te spreken over de voorwetenschappelijke grondslagen o.a. van de wijsbegeerte. Ik daarentegen wil met hand en tand die bevoegdheid der kerk vasthouden en verdedigen. Aan de kerk zijn de woorden des levens toevertrouwd, ze heeft dus het getuigenis van Jezus Christus te verkondigen en te handhaven ook t.a.v. de wijsbegeerte. Zij heeft het Woord te belijden, en ze - moet dat doen met gezag. Daarom is haar belijdenis bindend ook t.a.v. de voorwetenschappelijke grondslagen van het wijsgeerig denken. Het Woord is toch immers bindend, en alle wijsbegeerte is todh reUgieiis bepaald? Ik wil er niet van weten, dat de kerkeüjke belijdenis slechts bindende macht zou hebben binnen de kerk, en niet dasirbuiten. Niet b.v. op het terrein van vakwetenschap en wijsbegeerte. Want de grondslagen van heel het leven zijn religieus bepaald; de prolegomena i°) — in den zin dien we hier aan dat woord hechten — de prolegomena zijn altijd geloofskwesties; en daarom raken die prolegomena altijd de kerk als verkondigster van goede boodschap, als moeder der geloovigen, die waakt voor ïiun zielen. Ze heeft hier te belijden, en die belijdenis biadt uitteraard. Daarom wil ik er niet van weten, dat de kerk niet het recht zou hebben hier een bindend oordeel te spreken.

Doch van iets anders wü ik ook niet weten: dat de kerk, wanneer ze belijdenis zegt te doen en wanneer ze die biadend oplegt aan al haajr leden, en wanneer ze die leden dus bindt op het terrein van vakwetenschap en wijsbegeerte in de prolegomena, — dat die kerk haar grens zou overschrijden, door te „belijden" waar God niet spreekt en door te „binden", waar Hij zijn touwen niet om ons werpt.

M.a.w. de behjdenis der kerk isaltijden overal bindend, zoolang het is bel ij den van het Woord en binden met het Woord. Waar de kerk evenwel die grens vergeet en das in den trant der scholastiek een gesloten theologische constructie vanuit de verborgen dingen fomauleeren en als uitspraak des geloofs bindend opleggen gaat, waar ze haar eigen denkinhouden uitgeeft voor spreek inhouden Gods, en dus zichzelf en haar woorden meer macht toekent dan den Woorde Godfs, daar binden haar uitsprtuken niemand en nergens en geen moment. Ze binden dan niet in de wijsgeerige prolegomena en e v e n m i n in de prediking of bij den doopvont. Als de kerk dan toch een binding oplegt en met macht handhaaft, dan slaat ze de geloofsgemeenschap stuk, en tast ze daarmee automatisch aan alle samenlevingsverbanden die op dien grondslag zijn gelegd. De grens voor de kerk ligt niet hier, dat ze niets te zeggen heeft over de voorwetenschappelijke grondslagen hier bedoeld, die men dan maar haastig tot „niet-kerkelijke" zaken stempelt; want ze heeft aïtijd het 'woord te behjden, en dus met het gezag van Clïristus af te kondigen zijn evangelie en zijn wet als grondslagen, en als het moet die ook met de tucht te handbaven. Door deze tucht houdt ze de kerk gezond, en bewijst ze een evangeüschen verlossingsdienst aan elke vereeniging op confessioneelen grondslag.

Indien dus de formuletjes der laatste jaren, inclusief ihet gemaskerde van 1946, werkehjk behjdenis zijn, en de banvonnissen metterdaad naar den wil van Christus zijn, dan heeft de synode der Gereformeerde kerken ook de V.C.W. een groeten dienst bewezen, door de grondslagen veilig te stellen. Is echter die synode gekomen en voortgegaan op den weg der hiërarchische scholastiek, dan heeft ze daarmee de geloofsgemeenschap verwoest en zoo ook automatisch de V.C.W. in haar voorondersteUingen en in baar grondslag aangetast.

Doch als men dan ook tengevolge van kerkeüjke besluiten moeihjkheden ziet komen voor een vereeniging als deze, dan moet men geen oplossing zoeken ia den trant van Prof. D., door te zeggen, dat kerkelijke besluiten niet bindend zijn t.a.v. niet-kerkelijke zaken als wijsgeerige prolegomena, doch zoo, dat men handhaaft: kerkehjke belijdenissen zijn bindend altijd en overal, ook in de V.C.W.; kerkelijke scholastiek daarentegen is nooit bindend, hier niet en evenmin in de kerk zelf. Zegt Prof. D., dat een fout door kerke^ lijke organen t.a.v. de kerkelijke belijdenis begaan, hem niet belet op ander dan kerkelijk terrein den ouden koers te blijven volgen, dan heb ik ook daartegen be2: waar. Omdat hij ditmaal te weinig zegt. Hij had moeten zeggen: die fouten beletten ons nergens den ouden koers te blijven volgen, ook niet in d e k e r k. Spreekt ze uit boven of spreekt ze in tegen het Woord, dan binden die uitspraken nergens, ook niet binnen de kerk.

M.i. worden de opvattingen van Prof. D. pas begrijpelijk uit de kerkelijke situatie. Hij als één van de prominente figuren uit dezen kring zou zich, dunkt me, nooit hebben laten verleiden tot een dergelijke aantasting van art. 2 der statuten, als daar niet de kerkelijke crisis was geweest. Prof. D. ziet nu de V.C.W. in gevaar komen, door de fatale kerkelijke besluiten. Hij ziet in dat de samenwerking hier bedreigd wordt nu het samenwonen in de kerk is verstoord'. Nu zoekt hij een uitweg, en meent die hierin gevonden te hebben, dat hij poneert: de kerkelijke belijdenis bindt me hier niet, dus ook niet een fout in dat kerkeUjk belijden. Daarop wil ik antwoorden: het kerkelijk belijden bindt u" overal, ook hier; fouten in het kerkelijk belijden binden u, noch iemand anders; fouten binden nergens, hier niet, ook in de kerk niet.

U mag zich ook in de kerk daaraan niet binden, U had zich moeten vrijmaken. U had daarmee de kerk bewaard, U had automatiseh daarmee ook den grondslag der V.C.W. gered. Maar nu komt U met een oplossing, waarbij U de leer der kerk en de binding daaraan beperkt tot de kerk zelf, daarmee de wijsbegeerte onttrekkend aan het gezag der belijdenis, en daarmee deze gansche vereeniging saeculariseerend; een oplossing, waarbij U tevens de dwaalleer der kerk binnen de kerk zelf bindend verklaart, daarmee ook de kerk onttrekkend aan het gezag der belijdenis, en daarmee de kerk saeciüariseerend. Uw oplossing is fimest voor kerk en vereeniging beide. De eenige oplossing was, dat U zich in de kerk had vrijgemaakt, en daartoe anderen had opgewekt; U had. dan vanzelf den grondslag der vereeniging gehandhaafd en daarmee de vereeniging zelf gered.

Eigenlijk ben ik nu al volop bezig met de concrete situatie der kerk, die een heel concreet effect gaat krijgen voor deze vereeniging. Ik mag dat nog even uitwerken?

Slechts enkele maanden na de oprichting van deze vereeniging' kwam de onweersbui opzetten, die ais ze zich ontladen ging, ook dit verband zou treffen. Dat was van stonde aan duidehjk. Ieder van onze leden zat sinds den zomer van '36 in de verdachtenbank. 'k Betwijfel alleen of ieder zich dat voldoende bewust is geweest, 't Gevaar van '36 zat toch niet hierin, dat de synode, toen ze tot een kerkelijk onderzoek van de dusgenaamde „leergesohillen" besloot, daaronder ook opnam een aantal punten, waarover de wijsbegeerte der wetsidee onderzoekingen publiceerde — dusi themata als: „hart en ziel", „anihupostatos" 11) en „gemeene gratie". Want niemand kan ontkennen, dat al de genoemde kwesties de kerk moeten interesseeren, juist omdat zij pilaar en vastigheid der v/aarheid is. Sommigen hebben blijkbaar wel gemeend, dat het gevaarhjke voor ons hierin bestond, dat de kerk zich bemoeide met „onze" themata; doch toen de uitspraken van '42 nogal bleken „mee te va.llen", achtten ze ook aanstonds het gevaar bezworen. Doch

het gevaarlijke zat ia iets anders: niet in de „punten" die men als „leergeschillen" kwam aandienen, doch in het feit vaji zoodanig kerkeUjk onderzoek zelve. Prof. Schilder zag het gevaar direct heel scherp, toen hij sprak van een spannen van de kerkehjke paarden voor den wetenschappelijken wagen. Welke menschen daarop zaten — Schilderianen of VoUenhovianen —, en welke artikelen ze daarop vervoerden — het verbond dan wel de gemeene gratie — deed minder ter zake. Maar dat voor den v/etenschappelijken wagen kerkelijke paarden werden gespannen, 'dat was de groote bedreiging. M.a.w. de kerken kv/amen in het vaarwater der scholastiek. En dat was het gevaar voor de kerk, maar evenzeer voor de vereeniging van Calvinistische wijsbegeerte, juist omdat ze Calvinistisch, d.w.z. antischolastisch, was. Het deed er toen niet meer toe, of bepaalde wijsgeerige themata tenslotte zonder al te veel kleerscheuren uit de kerkelijke rechtszalen zouden tevoorschijn komen; de groote vraag was of de kerk in die rechtszalen waarhjk kerk zou bhjven; de groote vraag was of ze daar als maatstaf het Woord zou hanteeren, dan wel een gesloten systeem der scholastiek, en of ze slechts het gezag van het Woord dan wel haai" eigen gezag zou laten gelden.

En de uitslag kennen we allen maar al te goed. De kerk is niet gekomen met het Woord, doch met een gesloten systeem, redeneerend uit de verborgen dingen. En de kerk heeft deze scholastiek doorgezet en met macht gehandhaafd in de hiërarchische idtwerpihg van duizenden. Ze eerbiedigt in theorie noch In practijk het gezag van het Woord boven dat van kerkehjke vergaderingen ; ze verkradht art. 31 K. O. en colporteert de meening dat ook besluiten die tegen het Woord ingaan in een normale kerkelijke samenleving moeten worden uitgevoerd, inplaats dat ze die hiërarchie vervloekt en bestrijdt. We behoeven lüer niet in te gaan op incidenten die zich plaatselijk hier en daar hebben afgespeeld, al behoeven we de beteekenis daarvan evenmin te onderschatten: ze zijn soms van dien aard, dat de uitgeworpenen alle respect voor de uitwerpenden hebben verloren.

Maar wat ons allen raakt, is dit: er zijn broeders, leden ook van deze vereeniging, uitgeworpen om de leer, al heeft men dat ook vaak verdoezeld door het voor te stellen als een kwestie van orde. De bewijzen zijn er te over, dat de synodocraten de eenigheid der leer in gevaar achtten, en binding vroegen aan de leer-uitspraken uit dien hoofde; de bewijzen zijn er, dat ze toen die binding geweigerd werd publiek de beschuldiging hebben geuit van trouwbreuk, wegens geknoei met het onderteekeningsfonnuher; de bewijzen zijn er, dat in officieele stukken ronduit werd verklaard, dat de oppositie een beschouwing tot heerschappij poogde te brengen, welke nimmer in de Gereformeerde kerken een rechtmatige plaats heeft gehad. Dat beteekent, dat kerkelijke instanties tallooze malen hebben uitgesproken, dat de vrijgemaakten niet op de basis der drie formulieren staan; _ en wie dat in de k e r k zegt en handhaaft moet het hier durven herhalen en onomwonden zeggen dat menschen als ik trouwbreuk hebben gepleegd ten aanzien van art. 2 statuten en daarom royement eischen.


10) De inleidende hoofdstukken. Redactie.

11) Dit woord wordt vaak vertaald door: „onpersoonlijk”; de kwestie zelf hangt samen met de vraag of Christus een „onpersoonlijke” menschelijke natuur heeft. Redactie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's