GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAN „OORZAKEN EN REDENEN", II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN „OORZAKEN EN REDENEN", II.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

8. Maakte een en ander de samenwerking reeds uitermate moeilijk, nog grooter werd ons bezwaar tegen den gang vaa zaken toen de Commissie welbewust weigerde de dezerzijds begeerde opklaring van de situatie alsmede de vraag, of niet de volgende brochures (reeds aangekondigd) de samenwerking nog meer bemoeilijken zouden tot 'n punt van behandeling te maken. Wij spraken reeds over de missives van Utrecht en Ermelo en memoreerden ook wat reeds in de eerste vergadering over de daarin tot uiting gebrachte wensèhen dezerzijds gezegd was. De Commissie wist, dat Prof. Schilder na verschijning van brochure 4 (inzake Algemeene Genade) zijn positie in de Commisie nog nader wilde overwegen, en dat hij ook aan zijn mede-subcommissielid daarvan bericht gedaan had met afschrift aan den Voorzitter. Zij wist ook, dat in de vergadering der voortgezette Synode daarover mededeeling was gedaan. Ondanks dit alles heeft zij na deze voortgezette Synode beslist, niet te kunnen ingaan op de door ondergeteekenden ingebrachte bezwaren.

Onzerzijds is (kleine redactioneele variaties daargelaten) schriftelijk «voorgesteld, dat de Commissie zou uitspreken dat de publicatie van geschriften waarin het eene Conamissielid een of meer der andere leden op de bekende wijze beschuldigde, den gang der besprekingen ernstig bemoeilijkte, en dat daarom in het belang van den goeden gang van haar werkzaamheden zoodanige publicatie achterwege diende te blijven. De meerderheid evenwel sprak uit dat de Commisie geen andere bevoegdheid had, dan uitvoering te geven aan de opdracht haar door de Synode verleend.

Wij blijven ops nog steeds afvragen of een Synodale Commissie niet bevoegd is uit te spreken dat bepaalde handelingen van haar eigen leden (het betrof immers geen buitenstaanders) haar eigen werk bemoeilijkte. Ons voorstel hield geen enkele veroordeeling in van den inhoud der brochures. Het besluit waarin zelfs deze zachte uitspraak, die alléén nog maar voor de toekomst voorzieningen wilde treffen, geen genade vinden kon betreuren w^j dan ook ten zéérste.

9. Intusschen zou zelfs op dit punt het conflict nog niet uitgebroken zijn.

Dit geschiedde eerst door de wijze vfaaxop Prof. Hepp reageerde op het dooi; Prof. Schilder, geuite verlangen tot samenspreking.

Tot recht verstand van een en ander zij hier, behalve wat reeds gezegd is, nog meegedeeld, dat in de vergadering der voortgezette Synode van April 1938 ook Prof. Schilder zich bereid heeft verklaard, tegemoet te komen aan een voorslag van den praeses, om van verdere discussies in de Synodale samenkomst af te zien. Prof. Schildei; zeide evenwel, zich alleen dan in dien voorslag te kunnen vinden, indien hij ten overstaan der Synode Prof. Hepp de vraag mocht stellen, of deze bereid was tot een samenspreking met degenen die in zijn brochures beschuldigd waren of nog zouden worden. Deze vraag is dan ook toen aan Prof. IJepp gesteld. De verdere gang van zaken der Synode is vermeld in den brief, dien.Prof. Schilder dadelijk na de voortgezette Synode richtte tot Prof. Hepp, en die daarom hier wordt opgenomen:

7 April 1937.

Geachte Collega,

U zult zich herinneren, dat ik gister, naar aanleiding van het feit, dat U in een zitting der Synode over onze persoonlijke verhouding sprak, mijnerzijds U de vraag stelde, of U-bereid was een samenspreking binnenskamers te hebben met de personen, die in Uw brochure worden bestreden; ik noemde de H. H, Dooyeweerd, VoUenhoven, Janse, De Graaf, Schilder en degenen, die voor bestrijding in' Uw volgende brochures in aanmerking zouden komen. Ik verbond daaraan de gedachte, dat U na zulk een samenspreking geheel zelfstandig zoudt kunnen beslissen over de vraag, of U de brochure zoudt voortzetten, ja dan neen; eventueel zou dit de behandeling in de Coomiissie, U bekend, vergemakkelijken, voof wat het door mij ingediende voorstel betreft. U antwoordde toen, dat er dan wel wat veel personen zouden moeten samenkomen; de voorzitter der Synode. achtte een gesprek tusschen U en mij wenschelijk, ik merkte op, daartegen bezwaar te hebben, omdat het den verkeerden indruk zou wekken of versterken, als ware een geding tusschen U en mij aanwezig, terwijl de kwestie veel meer personen raakt dan U en mij. Daarop merkte de voorzitter op, dat we dan eerst samen konden spreken, en dan vervolgens in dat onderhoud van U en mij de vraag konden behandelen, of een gesprek óók met de anderen gewenscht zou worden. U hebt — met mijn instemming — opgemerkt, dat de Synode daarbuiten zou staan, en hebt, bij het uiteengaan der vergadering, mij nog meegedeeld, dat een persoonlijk onderhoud in den eersten tijd niet mogelijk zou zijn, maar later wel zou kunnen worden vastgesteld, voor wat den datum betreft.

De vraag nu, of ik met U persoonlijk spreken zal zonder aanwezigheid der anderen, die door U bestreden worden, kan voor mij vandaag evenmin als gister worden losgemaakt van de kwestie der brochures. Gaarne wil ik met U spreken, zooals ik dat indertijd ook beoogde, toen ik in de eerste commissie-vergadering voorstelde, dat U en ik subcommissie voor de kerkkwestie zouden worden, hetgeen U niet begeerde. Maar ik wil dat persoonMjk onderhoud van ons tweeën niet laten gaan over de vraag, of Uw brochures zullen worden voortgezet. Die brochures als serie raken vela menschen. Wel hebt U ook mij erdoor geraakt, maar voorzoover daarmee persoonlijke kwesties gemoeid zijn, kunnen deze beter worden behandeld als ik precies weet, wat U tegen mij zult hebben gepubliceerd. Een ijersoonlijk onderhoud tusschen U en mij kan geschieden, zoodra ik weet, wat U publiek tegen mij zult hebben ingebracht in deze reeks, en het geheel kan overzien. Natuurlijk is het U bekend, dat ik deze brochurenreeks veroordeel, maaf als één der gecritiseerden wil ik me niet van de anderen isoleeren in' een gesprek over de al-of-niet-voortzetting der reeks..

Ik blijf dus bereid tot een samenspreking met de andere gegadigden mee, en eveneens tot een persoonlijk onderhoud. De datum van dit laatste kan echter worden vastgesteld, óf na beëindiging der reeks, óf op elk ander tijdstip, waarop U eventueel mocht besloten hebben, de reeks te staken. Zou zulk een besluit komen vóór de aangevraagde vergadering der commissie, dan zou U mij dit verblijden; zoo neen, dan moet ik daarin berusten.

Hoogachtend, Uw dw.

w. g. K. SCHILDER.

Op dezen brief kwam geenerlei antwoord in; later werd als reden voor dit niet antwoorden opgegeven, dat de brief „niet in vragenden vorm. was gesteld"!

Hierna kwam op 3 Juni 1938, den Vrijdag voor Pinkster weer een commissievergadering. Nadat de commissie het hierboven onder 8 vermelde besluit genomen had, deelde prof. Schilder in die vergadering mede thans met Prof. Hepp in correspondentie te 'willen treden, zulks om te bereiken dat de periode van afwachten nu eindehjk zou kunnen worden afgesloten.

Het antwoord van Prof. Hepp. luidde, dat in de eerste maand Prof. Hepp wegens bijzondere omstandigheden, samenhangende met een om gezondheidsredenen voorgenomen verblijf buitenshuis, geen brieven kon ontvangen of beantwoorden. Waar 't vertrek van Prof. Hepp op den volgenden Dinsdag was bepaald, vroeg Prof. Schilder hem, of dan misschien 'n brief, op dien zelfden Vr^dag door hem geschreven, alsnog zou kunnen worden beantwoord voor of op den eerstkomenden Dinsdag. Ook hierop luidde het antwoord ontkennend; , de te treffen voorbereidingen voor de periode der afwezigheid werden als oorzaak dezer onmacht aangegeven.

Niet zonder eenige verwondering vernamen ondergeteekenden de reden van Prof. Hepp's onvermogen tot het lezen en beantwoorden van brieven voor het minst in dé periode 3 Juni-3 Juli 1938. Deze verwondering werd echter tot verbazing, toen bleek dat in diezelfde periode Prof. Hepp in zijn persarbeid op zeer recente gebeurtenissen reageerde. Althans daarover verheugd, schreef Prof. Schilder aan Prof. Hepp als volgt:

28 Juni 1938.

Geachte Collega,

U zult zich herinneren dat op de voorlaatste vergadering der Commissie inzake meeningsverschillen door den voorzitter beloofd is, dat tegen eind April de vergadering zou worden gehouden die over mijn voorstel beslissen zou. Direct is toen gezegd, dat met het oog op de vacantie van één der leden (ik meen van Uzelf) het ook goed zou zijn wanneer de vergadering werd bepaald op uiterlijk begin Mei.

Omdat er echter van het uitschrijven eener vergadering omstreeks dien tijd niets kwam, richtte ils, mij tot den voorzitter met de vraag, wanneer de vergadering nu zou komen; en eenigen tijd later werd ze uitgeschreven en gehouden op den Vrijdag voor Pinksteren (3 Juni).

Op dien dag hebt U gezegd, in de eerste maand geen brief te kunnen ontvangen noch te kunnen beantwoorden. Toen ik' daarop vroeg of U een brief, door mij denzelfden dag nog te schrijven, zou kunnen beantwoorden voor den volgenden Dinsdag (7 Jimi), was Uw antwoord ook ontkennend. Thans zie ik in „Credo" van 24 Juni dat U nota genomen hebt van een artikel van mij uit „De Reformatie" van 17 Juni j.l. U hebt niet alleen dit stuk gelezen, maar het ook van een onderschrift voorzien, waaruit tot mijn blijdschap blijkt dat U ter plaatse waar U thans vertoeft zoowel tijdig lezen als schrijven kunt.

Dit geeft mij vrijmoedigheid U te vragen, of U een brief van mij thans zoudt kunnen beantwoorden. Hebt. U geen gelegenheid voor een uitvoerigen brief dan kan ik ook volstaan met' een vraag raijnerzijds in eerste instantie waarop het door U te geven antwoord korter kan zijn dan bovenbedoeld onderschrift in „Credo". Van Uw antwoord op deze korte 'vraag zou het dan afhangen, of breedere correspondentie al of niet wenschelijk is; in geval dit zoo zal zijn kan ik daarmede nog wel eenigen tijd wachten. Ik schrijf U dit teneinde ook mijnerzijds de afwikkeling der loopend de zaken te bespoedigen.

Het lijkt mij het meest gewenscht, dezen brief te adresseeren volgens de opgave door U zulf gedaan in het nummer van „Credo" van 17 Juni j.l.

Hoogachtend, Uw dw.

w. g. K. SCHILDER.

Ook op dezen brief volgde geenerlei antwoord,

Daarom zond Prof. Schilder d.d. 6 Juli 1938 volgend telegram:

Verzoeke mij spoedigst te antwoorden op laatsten brief en telegrafisch, te melden of en wanneer eventueel dit antwoord komt.

w. g. SCHILDER.

Ook het verzochte telegrafisch bericht bleef uit. Daarom richtte Prof. Schilder den volgenden dag zich opnieuw tot Prof. Hepp, ditmaal per aangeteekenden brief. In verband met den verderen gang van zaken worde hier ook het slot van dezen brief geciteerd.

.......Het blijkt, dat ik terecht mocht aannemen zooals trouwens reeds in mijn vorigen brief werd geconstateerd, dat U in staat is correspondentie te ontvangen en te beantwoorden. Deze brief is dan ook de laatste dien ik U schrijven zal voor wat het verzoek betreft om te antwoorden. Komt dit antwoord vóór Maandagmorgen a.s. niet binnen, dan is de tijd van afwachten voorbij.

Nu was, naar we reeds opmerkten, in de vergaderingen der commissie van den aanvang af ieder Ud bekend, dat dit „afwachten" op de nadere bepaling van Prof. Schilder's positie in de commissie betrekking had. Ook Prof. Hepp wist dus, dat zijn-reactie op heel deze correspondentie voor die nadere bepaling van beslissende beteekenis zou zijn.

Welnu, op dit laatste schrijven kwam een antwoord in van Prof. Hepp. Gaarne zouden wij dit zijn antwoord hier willen opnemen. Het droeg evenwel een vertrouwd ij k karakter. De schrijver der brochures had zfln mede-deputaten in het openbaar beschuldigd, en dit t ij d e n s de periode van commissorialen arbeid. Zijn beschuldiging raakte de samenleving in kerkverband. De uitgebrachte kritiek evenzoo. Bovendien v/as er in een volle Synodevergaderii^g op samenspreking aangedrongen. Niettegenstaande dit alles onttrok Prof. Hepp het antwoord, dat hij eindelijk — drie maanden na de Synode — gaf aan publicatie. Ons beperkende tot het negatieve, deelen wij mede, dat het vertrouwelijke stuk niet bevatte een bereidverklaring tot eenige schriftelijke correspondentie, groot of klein.

Teneinde het vertrouwelijk karakter van Prof. Hepp's antwoord te ontzien, en toch den weg ter verantwoording aan de kerken open te houden, schreef Prof. Schilder d.d. 8 Juli 1938 twee brieven aan Prof. Hepp, waarvan de eerste op die vertrouwelijke missive direct reageerde, en daarom hier achterwege blijven moet, doch de tweede hier kan worden opgenomen. Deze tweede brief luidde als volgt:

8 Juli 1938.

Hooggeachte Collega,

Op mijn laatsten brief ontving ik een vertrouwelijk antwoord Uwerzijds. Ik kan daarvan dus geen gebruik maken in eventueel noodzakelijke mededeelingen aan derden. Ter afsnijding van misverstand merk ik nog het volgende op.

a) Ik verlang geen schriftelijke onderhandeling over 't geheel der zaken, die tusschen U en mij aan de orde zijn. Uit mijn correspondentie weet U beter.

b) 'k Verlang zelfs geen onderhandeling over eenig punt.

c) 'k Heb U slechts gevraagd of U mij schriftelijk wilde antwoorden op een U nog niet eens bekende sohriftehjke vraag.

d) Mij dunkt dat een eventueele weigering van schriftehjke beantwoording tusschen ons eerst zin hebben kan, wanneer U weet wat ik U vragen wil.

e) Indien ik voor Dinsdagmorgen a.s. van U niets verneem, leid ik uit de strekking van Uw vertrouwelijken brief en uit Uw zwijgen af, dat U weigert schriftelijk te antwoorden op welke schriftehjke vraag ook, die mijnerzijds rakende Uw polemiek ook tegen mij te stellen zou zijn. U weet uit mondelinge mededeelingen dat ik dan den tijd gekomen zal achten, mij naar een ander adres te wenden.

f) Om alle mogelijke misverstand af te snijden en U zoo ver mogelijk tegemoet te komen verklaar ik mij ook bereid voor een mondeUng onderhoud, mits tevoren wordt vastgesteld, dat het niet zonder schriftehjke verklaring op bepaalde punten eindigen zal.

g) Uit het feit dat nöjn eerste brief na de laatste Synodale vergadering niet in den vraagvorm gesteld was, hebt U blijkens mondelinge mededeelingen Uwerzijds — we hebben immers wel degelijk mondeling gesproken — afgeleid, dat een antwoord daarop niet noodig was. In 't midden latende of deze - houding strookt met den door U nogal eens gestelden eisch van broederlijkheid wil ik, hieraan gedachtig, thans ook nog dezen brief een vragenden vorm geven. Ik verzoek U derhalve, mij in elk geval op mijn laatsten voorslag niet-vertrouwelijk te antwoorden, en daarbij eveneens mij van het tegendeel verzekering te doen indien mijn conclusie, onder e) omschreven, naar Uw meening ten onrechte eventueel zou genomen worden.

Hoogachtend,

w. g. SCHILDER.

Op dezen brief kwam onder dagteekening van 14 JuU 1938 antwoord in. Ondanks Prof. Sohilder's uitdrukkelijk verzoek droeg ook dit antwoord wederom een vertrouwelijk karakter. Genoeg zij, dat de brief weder geen antwoord bevatte op de concrete vraag, die gesteld was. Daarom berichtte Prof. Schilder d.d. 15 Juli Prof. Hepp, dat hij op den inhoud van dezen vertrouweüjken brief niet zou iagaan.

Om echter tot het uiterste te gaan, heeft Prof. Schilder zich nog tot een andere instantie gewend. Het zal van de ontwikkeling der dingen afhangen of dienaangaande nog nadere mededeelingen zullen noodig blijken.

Voordat nu van deze instantie het antwoord was ingekomen, kwam de commissie opnieuw in vergadering bïjeen d.d. 8 October 1938. Daar stelde de voorzitter aan de orde de behandeUng van een concept van Prof. Aalders, nopens een der punten, waarover de Commissie te spreken had. Dit stixk, door Prof. Aalders ontworpen, was ten gevolge van den boven gememoreerden gang van zaken, nimmer in de subcommissie (waarvan Prof. Schilder het tweede lid was) behandeld. Desondanks wilde de voorzitter het aan de orde stellen. Nu strookte dit niet met hetgeen de commissie in haar eerste vergadering omtrent haar werkmethode bepaald had. In de lijn van haar dienaangaande genomen besluit lag immers, dat de concepten, die in plenaire vergadering der commissie aan de orde zouden komen, vrucht moesten zijn van rustige voorbereiding in de respectieve subcommissies. Daarmee strookte, dat in de eerste vergadering na het uitvallen van Prof. Greijdanus in de betrokken subcommissie terecht onmiddelhjk een plaatsvervanger werd benoemd. Thans wilde de voorzitter deze gedragslijn verlaten. Uiteraard hadden we tegen dit voornemen ernstig bezwaar. Desondanks werd weer met de stereotype stenamenverhouding VEin 5 tegen 2 besloten, dit concept in behandeling te nemen.

Eenigen tijd na deze vergadering kwam bij Prof. Schilder van de door heih aangeschreven instantie een antwoord binnen, waaruit bleek, dat ook langs dezen weg een samenspreking als door hem verlangd, niet kon worden bereikt. Een allerlaatste iwging om met Prof. Hepp contact te krijgen ondernam Prof. Schilder alsnog in een kort artikel, opgenomen in „De Reformatie" d.d. 28 October 1938. Ook daarop reageerde Prof. Hepp op geeneriei wijze.

Vatten we het voorgaande kort samen:

a. AanvankeUjk verklaarde Prof. Hepp ten overstaan van de Commissie om gezondheidsredenen niet in staat te zijn tot correspondentie;

b. Nadat deze grond vervallen was, bleek hij haar niet te willen.

c. Voorts was gebleken, dat ook langs anderen weg het begeerde contact niet te verkrijgen viel,

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

VAN „OORZAKEN EN REDENEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 januari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's