GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OM HET HART DER REFORMATIE, VI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM HET HART DER REFORMATIE, VI.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord bevat alle beloften Gods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woord is Christus, de gansche Christus Dr H. Bavinck.

Wat is nil de „staet des gheschils" tusschen Cock en Scholte?

Het is beslist noodig dat geschil grondig te kennen en steeds voor oogen te houden. Want het zal straks in vollen omvang de synodale vergaderingen der Afgescheidenen komen binnenrollen en daar de aanleiding vormen tot de opstelling van een soort leeruitspraak. Om dan die leeruitspraak in haar historisch kader, zakelijken inhoud en duidelijke tendenz te verstaan, moeten wij helder inzien ten aanzien van welke kwestie zij een oplossing wilde geven. De fatale zonde immers, welke ons bij het lezen van een in het verleden vastgestelde leeruitspraak altijd bedreigt is deze, dat men haar vanuit den eigen tijd en dus vanuit de vraagstellingen, waarmee de kerk in eigen levensdagen worstelt, bezist en interpreteert. En wannter men eenmaal in die zonde gevallen is, heeft men zichzelf den weg versperd, welke tot een waar verstaan van oude kerkelijke woorden leiden kan.

We zullen dat in het boek van Dr Smilde maar al te duidelijk ontdekken.

Laten we, om de controvers tusschen De Cock en Scholte te leeren kennen eerst de Acte van Afscheidiag en Wederkeer eens nauwkeurig bekijken.

Zooals bekend is, werd deze Magna Charta der Afscheiding, dit fundamenteele document waarin de gemeente van Ulrum kennis gaf, dat zij zich afscheidde van het Nederlandsch Hervormde Kerkgenootschap en wederkeerde tot de leer, de tucht en den dienst der vaderen op Dinsdagavond den 14den October van het jaar 1834 „na biddend en knielend opzien tot den Heer" door het overgroote deel van de kerk van Ulrum onderteekend 1).

In deze Acte is namelijk een opvailende merkwaar-, digheid te ontdekken. Het blijkt immers reeds bij den eersten blik dien men er op werpt, dat de lange rij onderteekenaars van dit stuk in t w e e groepen zijn verdeeld. Onmiddellijk onder de eigenlijke acte, zonder eenigen overgang staan n.l. eerst de namen van vijf kerkeraadsleden — twee ouderHngen en drie diakenen — direct gevolgd door twee en vijftig andere, achter welke, op een enkele, klaarblijkeüjk niet opzettelijke; uitzondering na, het, op zeer verschillende wijze gespelde, woord „lidmaat" is geplaatst. Bij deze twee en vijftig namen behooren dan voorts óók nog achttien andere, boven welke De Cock eigenhandig schreef: „Ledematen die in den tijd der schorsing werden bevestigd of door des Heeren Geest den Heere Jezus ingelijfd en nu door den Kerkeraad dezer Gemeente aan-genomen zijn”.

Of deze achttien „ledematen" door predikanten „van elders" werden „bevestigd" is uit de Acte van Afscheiding niet op te maken. Evenmin is het duidelijk of onder deze achttien ledematen weer onderscheiden moet worden tusschen hen die reeds vroeger als lid werden bevestigd en de overigen die „nu" (op den avond van de Afscheiding of op de kerkeraadsvergadering van den daaraan vooraf gaanden dag of nog eerder? ) door den Kerkeraad als leden werden aangenomen.

Na deze in totaal dus vijf en zeventig namen omvattende groep van ledematen volgt nu op de Acte van Afscheiding een nieuwe reeks van niet minder dan twee en zestig namen, boven welke De Cock schreef:

„Hoofden des Huisgezins diegeen Ledematen zijn maar echter wenschen zich t© voegen met de hunnen bij de Gereformeerde Gemeente”2).

Wanneer men deze bizonderheid uit de Acte van Af-< scheiding nauwkeurig overweegt, wordt de beteekenis daarvan al heel gauw duidehjk. Ze spreekt er immers van, dat voor het besef van De Cock en de zijnen in de gemeente van Christus tweeërlei soort volwassen leden werden aangetroffen, welke ook als zoodanig aan-i vaard. en erkend-moesten worden. Vooreerst zulken, die belijdenis des geloofs hadden afgelegd en toegelaten werden tot het HeiUg Avondmaal. Maar daarnaast ook die nagenoeg even veel anderen, welke alleen maar, gedoopt waren. Deze leden werden gewoonlijk bijwoners genoemd.

Uit de geheel vanzelf sprekende, ongecommentarieerde, wijze waarop De Cock deze tweeërlei soort leden noemt en onderscheidt, blijkt zonder meer, dat de^e er-

kenning van twee groepen volwassen leden in de kerk van Christus geen particuUere opvatting van De Cook of van de gemeente van Ulrum was. Integendeel, wat in de Acte van Afscheiding-zoo argeloos openbaar wordt, is niets anders dan de teekening van een kerkelijke situatie welke bijna algemeen in het Noorden des lands en speciaal in de provincie Groningen werd aangetroffen. Het was daar regel, dat in de verschillende kerken talrijke volwassen doopleden in de kerkehjke boeken waren ingeschreven, welke trouw met de kerk meeleefden, de kerkdiensten nooit ver'zuimden, hun bezoek ontvingen en ook, wanneer ze in openbare zonden vielen, voorwerpen van de kerkelijke tucht werden, maar tot aan hun dood toe nooit kwamen tot het dgen van beüjdenis èn dus ook nimmer het Heilig Avondmaal vierden.

Prof. Bouwman deelt ergens 'mee, dat b.v. in hst „Protocol der Ledematen" van de kerk van Uithuizen gedurende de jaren 1738-1742 als leden der gemeente te boek stonden 347 personen. Achter de namen van 128 daarvan stond aangeteekend: „geen lidmaat"; aöhter 211 was de aanduiding „lidmaat" geplaatst, terwijl achter 15 namen niets werd vermeld 2).

Het spreekt vanzelf, 'dat De Cock met dit zoogenaamde „doopledenstelsel" van jongs af bekend is geweest. Hij trof het in de gemeenten welke hij diende aan. Hij had het, met welke waardeering of critiek ook, overal moeten aanvaarden. En hij heeft het ook inderdaad feitelijk erkend. En toen. het in Ulrum 'tot Afscheiding kwam, ging het als vanzelf, onveranderd in de ge-reformeerde kerk mee over!

De zoon van Hendrik de Cock, Helenius, zegt van de houding van zijn vader in dezen: „Vader had de''-" •'-• afscheiding van het Hervormde Kerkbestuur altoos beschouwd als de wederkeering tot de leer, tucht en dienst der Gereformeerde Kerk. Daarom had hij bij de afscheiding van de gemeente Ulrum allen, die door ) belijdenis leden der Nederlandsche Hervormde Kerk ï en tot de afscheiding bereid waren, als leden der af-gescheidene gemeente erkend; en zij die nog geen belijdenis hadden afgelegd, maar door den doop leden len waren, werden, of door het doera^van behjdenis als leden van de afgescheidene gemeente aangenomen, of zonder het doen van belijdenis, op hunne betuiging, ag, dat zij de gereformeerde leer als de leer der waarheid eid erkenden en aan het onderwijs, de vermaning en de tucht der JKerk zich wenschten te onderwerpen, als gedoopte leden opgenomen. Ook deze laatsten beschouwde hij als leden der gemeente, ofschoon nog log niet gerechtigd om tot het Avondmaal des Heeren te te naderen. Op dezelfde wijze handelde hij op andere ïre plaatsen. Hierdoor waren er in de gemeente twee­ eederlei leden, n.l. dezulken die gerechtigd waren •en tot het Avondmaal en anderen die nog behjdenis nis moesten afleggen. Deze laatsten beschouwde hij als als volwassene kinderen, die door den doop der gemeente ite waren ingelijfd”5).

Met deze visie op de kerk en haar leden hing ten ; e • nauwste samen, ja, vloeide vanzelf voort, een bepaalde 1de doopspractijk. Werden immers die volwassen doop­ )pleden tot de leden-der gemeente gerekend, dan moch­ ; hten en moesten ook hun-'kinderen gedoopt worden. sn. Deze consequentie trekt De Cock dan ook onvervaard. rd. Hij doopte de kinderen van de z.g. bijwoners zonder Ier eenige reserve, zelfs zóó, dat deze doopleden zelf op de doopvragen mochten antwoorden: „Vader oordeelde ide — aldus weer Helenius de Cock — dat al de kinderen •en der gemeente behoorden gedoopt té worden, en dus lus ook de kinderen van die ouders, die zelve nog geen be­ Dehjdenis hadden afgelegd"^).

Ten aanzien van den kijk op de gemeente van Christus en hare leden nu stond Scholte vierkant tegenover De Cock. Hij erkende geen volwassenen als üdmaten der gemeente dan alleen die welke behjdenis dss geloofs hadden afgelegd. Toen ook in zijn gemeente de afscheiding een feit werd bepaalde hij, „dat zij die ledematen waren (namehjk van de kerk vóór er nog van afscheiding sprake was - C. V.), door hunnen onderteekening van de acte van afscheiding, te kennen gaven dat zij gereformeerden waren, niet dat zij dit werden en dat zij, die nog geen belijdenis hadden afgelegd, door die onderteekening te kennen gaven, dat zij zich bij de ware gemeente Gods wenschten te voegen en dan belijdenis des geloofs moesten afleggen" •*). En later, in den reeds eerder genoemden terug-Wik op de Afscheiding, welken Scholte in 1862 schreef, komt nog deze passage voor: „Ik heb nooit een anderen indruk uit de HeiUge Schriften ontvangen, dan dat de Kerk bestond uit geloovigen, doch dat op aarde mogelijkheid bestond dat sommige menschen geloof konden belijden zonder het te bezitten, en dat dus de waarschijnlijkheid bestaat dat er hypocriten onder da geloovigen yermengd zullen zijn, dewijl God alleen da kenner der harten is". Scholte spreekt dan als zijn overtuiging uit, „dat dit het geloof der Gereformeerde kerken is volgens hare behjdenisschriïten". En van zijn tegenstanders in dezen, dus van De Cock en de zijnen, zegt hij vervolgens: „Velen waren er echter die onderscheid maakten tusschen leden en ledematen, door de eerstgenoemden verstaande bekeerde en wedergeborene menschen, en door de laatstgenqemden onbekeerde, doch de kerkleer toestemmende personen. De eerstgenoemden waren in de kerk, de laatstgenoemden in den schoot der kerk. Hieruit vloeiden velerlei

andere geschillen voort betrekkelijk de bediening der eaoramenten en de behandeling_der kerkeüjke tucibt" ').

Inderdaad vloeide uit de andersoortige beschouwing van de leden der gemeente een andere opvatting omiaKnt de bediening van den doop voort. Die is reeds te bespeuren in den eersten brief welken Scholte aan De Cock stuurde, toen er nog van geen Afscheiding sprake yfaa. In dien brief — we noemden hem reeds eerder — vinden we o.a. de volgende, voor de kennis van Scholte's fcerkbeschouwing zeer belangwekkende passage: „Elen kind van ouders waarvan geen van beiden lidmaat was heb ik geweigerd te doopen, tenzij de jnans moeder die in eene andere gemeente woonde en onbesproken in leer en wandel was, overkwam en het kind als het hare ten doop hief nadat de natuurüjke ouders de openbare bestraffing in de gemeente hadéeaci ondergaan, hetwelk gebeurd is en wel met dit gevolg dat de man getrouw gebruik maakt van de catechisatie en sedert eenige tijd ook van de onderlinge bijeenkomst van Gods volk des Zondags avonds ; (2det dit op het bezoek van de kerk of van een „gezelschap"? — C. V.), een onecht .kind van, een meisje hetwelk in eene naburige gemeente gewoond had en lidmaat was(!) doch bij hare ouders bevallen was die mede tot de voomaamsten van het dorp behooren, heb ik geweigerd te doopen, ten zij de ouders diebeidéh onbesproken in leer en wandel zijn het kind voor het hunne aannamen en ten doop hieven nadat de overepeelster vooraf in het openbaar in de gemeente de bestraffing onderging, hetgeen gebeurd is; ik preekte bij deze gelegenheid over Joh. 8 vs 7b. (Wie van u-lieden zonder zonde is, weipe eerst den steen op haar — C. V.); tegenwoordig is er nog een meisje hetwelk een onecht kind heeft, geen lidmaat is en wier ouders en grootmoeder Christehjke Heidenen(!) zijn, deze weiger ik den doop volstrekt: dit alles geschiedt in overeenstemming met de Kerkeraad, welke nu in mijn eene standplaats geheel en in de andere half uit bekeerde menschen(!!) bestaat (Scholte was predikant van tv/ee gemeenten: die van Doeveren en die van Genderen-Gansoijen — C. V.); ik heb op de catechisatie 2 leerUngen elk uit eene versöhillende gemeente, hierover heb ik niet het minste bezwaar; met het Avondmaal handel ik eveneens, ik laat niet alleen toe, maar nodig zelf alle v? are gelovigen van andere plaatsen om deel te nemen aan de gemeenschappelijke verkondiging van den dood des Heeren tot dat Hij komt; hoewel ik zeer streng ben in de voorbereidingspredikatie opdat ik geene oorzaak zou zijn dat het verbond Gods door mijne slapheid zou ontheiligd worden, hetgeen teweeg brengt dat er uit mijne gemeente weinige toenaderen waaraan ik met grond moet twijfelen dat de Heere zijn werk begonnen heeft, en dat er veele van Gods volk van elders toenadieren, de voorlaatste keer toen de wegen om tot ons te komen nog redelijk waren was er zeker '•'/s van buiten" 8).

Zoo handelde Scholte ten aanzien van Doop sn Avondmaal reeds vóór hij zich had afgescheiden met zijn gemeente van het Ned. Herv. Kerkgenootschap. Na zijn afscheiding werd hij nog consequenter. In het door hem uitgegeven boekje „B ij d r a g e n ter bevordering der regte kennis aangaande de leer en prakt ij k des Hei­ ligen Doops" verklaart Scholte dat hij en zijn geestverwanten ovex-tuigd zijn, „dat de H. Doop moet toegediend worden aan allen, die op belijdenis en wandel erkend zijn als geloovigen, dadelijk onderscheiden van de wereld, het zij die wereld zich openbaart in valsohe godsdienst, het zij in openl)are ongodisterü en uitgieting van allerlei goddeloosheid (en) dat de H. Doop ook moet bediend worden aan de kinderen der geloovigen ”9).

In het bovenstaande hebben we de opvattingen van De Cock en Scholte zoo objectief mogelijk, hun eigen woorden weergevende, tegenover elkander geplaatst.

We treden nog niet in een beoordeeling van beider standpunt.

We zeggen nu alleen, dat deze tegenstelling in de visie op de kerk en haar leden en op de bediening, de praktijk, van den doop de éigenhjke oorzaak was van den strijd welke de afgescheidenen gedurende den eersten tijd na de afscheiding uiteendreef. Althans; ze was de oorzaak van dezen strijd voor zoover het de leer betrof. Er waren nog andere punten van verschil en wrijving.

En we wijzen er ook op, dat dit geschil wel zeer diep in het leven der gemeenten moest ingrijpen en groote verdeeldheid en verwarring veroorzaken. Immers in de ééne gemeente werden kinderen gedoopt welke in een andere per se van het doopvont geweerd zouden, zijn. Ja, het kon bij het permanente rondtreldten van de predikers uit die dagen gemakkelijk gebeuren, dat kinderen wejke in de eene week door Scholte niet tot eden doop waren toegelaten, een week later van De Cock zonder eenige reserve het heilige teeken en zegel ontvingen!

C. V.

1000 GULDEN-ACTIE.

Door middel van de pers zijn wij eenigermate op de hoogte van & e kerkelijke situatie in Indië, met name In Batavia en omgeving.

Op de laatste vergadering van het, Bondsbestuur van J.V. op G.G. is over deze zaak gesproken. Enkele honderden van onze niannen en jongens vertoeven ginds, en — vinden er niet de Kerk, waartoe zij behooren. -

Uit brieven, uit Indië ontvangen, blijkt, dat zij ten aanzien van de Kerk hijpner belijdenis actief zijn. Een poging wordt ondernomen om ginds de Kerk tot reformatie te brengen.

Reeds worden kerkdiensten gehouden in trouw aan Schrift en Belijdenis. Lectuur wordt verspreid, waarin men voorlicht over den strijd in het vaderland.

Laat het nu blijken, dat Wfl de gemeenschap der heiligen ook n»t da daad betoonen willen.

Onze mannen en jongens hebben geld noodig.

Daarvoor moet een^ kleine inzameling gehouden worden. Wti stellen ons'voor, op korten termijn ƒ 1000 beschikbaar te hebben. Daarna kunnen we verder: zien.

Het huren van lokaliteiten yoop kerkdiensten e.d. kost geld.

Het laten drukken van vooriichtingsleetuuc is ook ginds niet goedkoop.

Vaak zeggen we: Wat kunnen yv^ yooc de men-, gchen in Indië toch doen?

Hlec is een mogeiykheld

1 Men neme zich voor , (en voere het voornemen uit): .

1. Een bedrag voor dit doel te storten op postrekening 401714 ten name van Ds H, Vogel te Amsterdam-Zuid n (Plantsoen Laanhom. 17),

2. Zelf een Inzameling te organlseeren in eigen kennissenkring en binnen 14 dagen het aldus verzamelde bedrag te storten op hetzelfde nummer.

Afgesproken?

' Ds H. VOGEL.

' (Andere bladen worden verzocht, dit bericht over te nemen.),


1) De Cock heeft de eigenlijke afscheiding der gemeente Ulrum als volgt in de „Handelingen des Kerkeraads van Ulrum" genotuleerd: Dinsdagavond den 14en October ' hebben wij na biddend en knielend opzien tot den Heer ons afgescheiden van de valsche kerk en in de mogendheden des Heeren het ampt aller geloovigen aangenomen, hetwelk hij de Heere de Almachtige de Eenige en Drieëenige God bevestige! Met Psalmgezang en dankzegging is die plechtigheid besloten." In facsimile te vinden in: Dr G. Keizer, De Afscheiding van 1834, to. p, 577.

2) Zie voor deze gegevens .de Acte van Afscheiding zooals deze .in facsimile is opgenomen in Keizer's boek over de Afscheiding t.o. p. 576. Helenius de Cock geeft in zijn „Hendrik de Cock" p. 302 andere getallen in zijn opsomming van de onderteekenaars. Hij heeft zich waarschijnlijk bij de telling vergist.

*) De Crisis der Jeugd, p. 13.

*) „Hendrik de Cock" 2, p. 549/50.

ö) Idem, p. 551.

") Aldus Scholte in een brief aan De Cock d.d. 3 Maart 1835, opgenomen in „Hendrik de Cock" 2, p. S50/51.

7) Officieele stukken 2 Kampen 1886, p. 239/40. Deze typeering van Scholte is onjuist. Vooreerst onderscheidt ï> e Cock de belijdende en doopleden niet met de termen „leden" en „ledematen". In de Acte van Afscheiding worden' ook alle onderteekenaars „ledematen" genoemd. En bovendien zou De Cock het onderscheid tusschen de twee categorieën , leden zeker nimmer gelijkstellen met dat tusschen bekeerden en onbekeerden! i

8) Brief van Scholte aan De Cock, d.d. 6 Dec. 1833. Zie Keizer, p. 286/7.

») Deze brochure is uitgegeven bij H. Höveker te Amsterdam, 1837. Zie pag. X.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

OM HET HART DER REFORMATIE, VI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 maart 1947

De Reformatie | 8 Pagina's