GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KORT WEDERWOORD AAN DEN HEER J. SCHOUTEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KORT WEDERWOORD AAN DEN HEER J. SCHOUTEN.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

In „Nederlandsche Gedachten" van 20 Sept. '47 bespreekt de Heer J. Schouten onder-den titel: „Aan onze Geest verwanten" het stuk over het millioenplan in „De Reformatie" van 21 Juni j.l. Eerst neemt hij dit stuk over, en dan tracht hij dat te weerleggen, of de onjuistheid er van aan te toonen. Of de 15 onderteekenaars van bedoeld stuk in „De Reformatie" Op deze bespreking van den Heer Schouten willen en zullen antwoorden, en zoo ja, hoe, is uitteraard mij onbekend. Dat zullen zij eventueel in eene vergadering te samen moeten beslissen. Maar het zal paij wel geoorloofd zijn, reeds alvast een paar opmerkingen te maken. De Heer J. Schouten heeft het ook over: , , De kerkelijke maatregelen en besluiten, welke genomen zijn, de „vonnissen", welke geveld zijn", die „zouden, aldus wordt gesteld, de beteekenis hebben van uitsluiting uit het koninkrijk der hemelen", blz. 263a, en zegt dan, dat zij, die deze maatregelen etc. hebben genomen, ontkennen, dat zij die beteekenis hebben", en schrijft "dan voorts als zijne gedachte: , , Zelfs al zou men menen, dat die maatregelen etc. alleen zo mogen worden verstaan" (als) „de vijftien" hen verstaan, dan dient de verklaring van hen, die deze maatregelen etc. namen, dat zij niét die betekenis en strekking hebben, te worden aanvasird als een serieuze. Men mag, naar eigen inzicht, deze verklaring onjuist achten, dit rechtvaardigt niet, dat men haar terzijde stelt", t.a.p.

Deze redeneering van den Heer J. Schouten gaat m.i. niet op. Schorsing in, afzetting uit, een kerkelijk ambt, afhouding van het Avondmaal, weigering van doop e.d.g. zijn kerkelijke handelingen. Welke beteekenis die hebben, hangt niet af van eenig momenteel en subjectief bedoelen van degenen die ze in bepaald geval uitvoert of toepast, maar die handelingen hebben haar eigen kerkelijke beteekenis, onafhankelijk van de subjectieve meening van den er op dat oogenblik mee handelende. En die eigen beteekenis wordt aangegeven in de Heilige Schrift, en staat voorts nader omschreven in Kerkorde, Banformulier, Belijdenisschriften. En dan zijn zij, hetzij nog slechts in beginsel, hetzij in volle doorvoering, uitsluiting uit het koninkrijk Gods, n.l. als zij recht ' geschieden. En als zij niet te recht geschieden, dan zijn zij schrikkelijke vergrijpen aan Gods verordeningen en heiligheden. Gfeen andere of goede bedoeling van wie ze verrichten, kan hier iets aan veranderen. Die bedoeling mag voor hun subjectieve verantwoordelijkheid beteekenis hebben, maar aan de objectieve beteekenis dier handelingen zelve wordt daarom niets gewijzigd. Slechts bezondigt degene, die ze niet naar Gods instelling en haar wezenlijke bedoeling verricht, zich schrikkelijk. Bij zulk eene andere bedoeling behoort de gepleegde handeling (schorsing, " afzetting, onthouding etc.) openlijk teruggenomen te worden, en dat met oprechte belijdenis van zoo snood vergrijp aan Gods heilige verordeningen. Want de kerk is niet de kerk van schorsende, afzettende, afhoudende Sjmoden, Classes, Kerkeraden, doordat zij de beteekenis van die kerkelijke handelingen ieder oogenblik naar eigen believen vaststellen konden, maar de kerk des Heeren. En daarom bepaalt alleen Hij de beteekenis dier kerkelijke handelingen, en vergrijpt zich op diep schuldige wijze aan de rechten des Heeren, wie ze niet naar Zijn verordeningen verricht. Hier verontschuldigen geen „goede" bedoelingen.

De Heer J. Schouten heeft met deze objectieve beteekenis dezer kerkelijke handelingen, deze hare onafhankelijkheid van de subjectieve meening of bedoeling harer uitvoerders, blijkbaar niet gerekend, en daarom gaat zijne redeneering in dezen niet op.

De Heer J. Schouten zegt ook, dat het Centraal Comité niet maar zonder meer het besluit genomen heeft tot dit millioenplan, doch eerst een vergadering heeft belegd van door de kamerkieskringen aan te wijzen vertegenwoordigers, en dat in die vergadering niet gebleken is van eenige noodzakelijkheid of dringende wenschelijkheid om de zaak te behandelen in een deputatenvergadering. en dat voorts aan de Kamerkieskringen gevraagd is samenkomsten te beleggen met vertegenwoordigers van de kiesvereenigingen enz. ter verdere voorbereiding van de uitvoering van het besluit, blz. 255. Maar daaruit blijkt wel, dat het Centraal Comité niet alleen gehandeld en besloten heeft, doch daardoor v/ordt niet weerlegd, dat dit plan van bovenaf is opgelegd. Samenkomsten van vertegenwoordigers van de kiesvereenigingen moesten belegd worden, niet om eerst nog over dit plan als een voorstel te handelen, en wel in de kiesvereenigingen, maar: ter verdere voorbereiding van de uitvoeri, ing van het plan. Waar is hier de democratie? Waar zijn hier besprekingen in de kiesvereenigingen over een voorstel, voordat het tot een besluit van het Centraal Comité wordt, dat de geheele Partij bindt? Het Centraal Comité ontwerpt een plan, bespreekt dit met vertegenwoordigers van de Kamerkieskringen, en het besluit wordt genomen voor die Partij, zonder de Partij als geheel er eenigszins in te kennen, en dat besluit wordt dan die Partij zoo maar opgelegd. De Heer J. Schouten zegt, dat het Centraal Comité niet buiten zijn bevoegdheden is gegaan. Dat mag zijn.-Maar dat neemt niet weg, dat dit besluit zoo goed als geheel zonder eenige kennis van de Partij is genomen en aan de Partij opgelegd. Hadden die vertegenwoordigers der Kamerkieskringen mandaat tot wat het Centraal Comité ten dezen van hen vroeg, hadden zij dat tevoren van hun kieskringen ontvangen, of hebben zij een blank mandaat om in allesmaar naar eigen goedvinden te handelen namens ep voor hun respectieve kieskringen? Hebben we hier niet in praktijk het Führersbeginsel van het Nationaal Socialisme?

En natuurlijk, een eventueel protest in de kiesvereenigingen ware na dit besluit en deze getroffen maatregelen ter uitvoering, te laat, en zou geen beteekenend effect meer kimnen hebben.

V De Heer J. Schouten spreekt ook over het boekje van prof. mr I. A. Diepenhorst, blz. 257 v., en erkent, dat daarin wel een en ander stond, dat beter uitgedrukt had kxmnen worden, maar meent, dat het verband dan toch de bedoeling wel kan doen verstaan als goed. „Moest nu om deze en soortgelijke objecties en opmerkingen verhinderd worden, dat dit boekje werd aanbevolen, ten gebruike en in verband met de behandeling van onderwerpen op de vergaderingen van Anti-Revolutionaire Jongeren Studieclubs? " blz. 258a. Maar afgezien van de vraag, of er niet meer op dit boekje aan te merken valt, zoo ligt in de uitgave door het Centraal Comité, en zijne onvoorwaardelijke aanbeveling ervan, als vanzelf voor de kiesvereenigingen en haar leden, dat het Centraal Comité dat boekje goedkeurt, voor zijn rekening neemt zonder reserve, er eens mee is. Wanneer dit niet het geval is, dan moet men op zijn minst eenige bedenking laten bigken.

ÏDoch, zooals ik schreef, laat ik de eventueele beantwoording van dit artikel van den Heer J. Schouten verder daar. Slechts op deze enkele punten wUde ik even de aandacht vestigen.

S. GREIJDANUS. 413

ONS PROFETISCH GETUIGENIS- TEGENOVER DE OVERHEID;

In enkele bladen uit onzen vrijgemaakten kring las ik een paar artikelen, welke ons willen waarschuwen voor een verkeerde critiek op het Overheidsbeleid. De schrijvers meenen, dat die critiek, ook in onzen * kring, veelal uit een verkeerden, dus niet Schriftuurlijken geest voortspruit. Uit dezen opstandigen en revolutionairen geest, dat men zich geen onderdaan meer weet, maar beneveld door, den waan der volkssouvereiniteit zich stelt boven de Overheid en dan op vaak laatdunkende wijze spreekt over de daden der regeering inzake het Indië-beleid, het economisch beleid enz. Eén der schrijvers zegt, dat er onder ons niet alleen zóó wordt gesproken, maar ook geschreven. Dat er in" de gesprekken wel op die wereldsch-afvallige manier critiek geleverd wordt, zullen velen helaas kimnen constateeren, maar of er ook zóó geschreven wordt, is mij uit onzen kring niet bekend. De schrijver had dan ook die bewering met bewijzen moeten staven. Ik kan me althans niet voorstellen, dat hij bijv. de bekende en veel besproken rede van prof. Holwerda over „De crisis van het gezag" onder zulke bovenbedoelde wereldsche schrijverij zal Willen rangschikken.

Intusschen is de ernstige waarschuwing niet overbodig en is tegelijk een thema aangesneden, dat onder ons wel een positiever uitwerking behoeft dan bovengenoemde schrijvers in hun artikeltjes geven. Ja, de waarschuwing is niet overbodig. Men hoort in onzen kring ook wel eens het regeeringsbeleid op de onderscheiden , , levensterreinen" becritiseeren in een geest, die in veel herinnert aan de houding van • sommigen tijdens de Duitsche bezetting, die zonder geloof, zonder profetisehen drang uit het besef van ambt en roeping overeenkomstig de Schriften, alles van de bezetters verwenschten en tegenstonden. Wij zullen zeer zeker onszelf moeten beproeven, of van dien geest niet iets ons heeft beïnvloed, zoodat wij in ons spreken over en ons critiseeren van de overheidsmaatregelen op het economische en overige „terrein" en het regeeringsbeleid inzake Indië beducht moeten zijn voor infectie van dien kant. Inzooverre nu bovengenoemde auteurs in hun artikelen daarvoor waarschuwen, zullen wij hun woorden zeer ernstig ter harte moeten nemen. Want in dezen spreken zij ongetwijfeld de Schrift na, welke ons gebiedt ook de harde overheden in hun machtsbevoegdheid en hun regeerbeleid te eerbiedigen om Gods wil, mitsdien ook om des gewetenswil. Alleen maar: daarmee is niet alles gezegd, daarmee is nog slechts iets negatiefs gezegd, zoodat het voornaamste heelemaal nog niet is uitgezegd. Want als we zeggen: ik waarschuw u, dat gij op deze wereldsch-afvallige wijze niet uw overheid critiseert!, moet toch tegelijk aangewezen worden, hoe wij dan wel in de critiek op onze overheid moeten staan. Helaas ontbrak dat in één van de artikeltjes, welke is las, ten eenenmale. Dat is uiterst gevaarlijk! Want dan wordt — misschien onbedoeld — de gedachte gewekt, dat wij zonder meer hebben te buigen en alles critiekloos hebben te aanvaarden en ons alleen nog maar overblijft het gebed, waarin wij van den HEERE verandering mogen afsmeken. Maar het wekken van die gedachte al is uiterst gevaarlijk. En wel hierom, dat wij ook tegenover de Overheid een positieve taak en roeping hebben, welke in de Schriften is gefundeerd. Wij hebben ons profetisch ambt ook aan de Overheid te bedienen. Dat wil dus zeggen: wij mogen, ja moeten het Woord Gods onze Overheid toeroepen. En wij moeten dat niet alleen doen een niet-ohristelijke of schijn-christelijke Overheid, maar ook de Overheid, die christelijk is en christelijk, dus overeenkomstig ^et Woord Gods, wil' regeeren; en dat toeroepen van het Woord Gods, de verkondiging van Gods wil en wet voor haar ambtswerk, houdt ook in: critiek op haar regeerbeleid, een toetsen van haar daden aan Gods wet.

Dat is dus niet een gaan staan boven de Overheid, een op revolutionnaire wijze de Overheid ter verantwoording roepen voor de rechtbank van eigen b.v. democratische opvattingen, neen: at is samen met de Overheid willen buigen onder het Woord, opdat het Koningschap van Christus geëerd en geprezen . worde; dat is GBLOOFS-critiek. De kerk begint dan overeenkomstig het Schriftuurlijke en apostolischri gebod te bidden voor de Overheid (1 Tim. 2 : 1—3); om dagelijksche bekeering voor onze Koningin en voor alle Overheden, omdat alleen in dien weg de Geest komt met Zijn genade en wijsheid, door welke het alleen mogelijk is christelijk —• dat is dienende de verlossing door Christus — te regeeren. En dan voorts in de verkondiging van het Woord houdt de kerk aan de OverheiSspersonen — niet aan den staat, wat een modem revolutionnair begrip is —, die onder het gehoor des Goddelijken Woords zitten, den eisch des HEEREN voor met betrekking tot hun bijzonder overheidsambt, en dat wel overeenkomstig de Belijdenis, met name overeenkomstig art. 36, welk artikel mede beleden is en wordt door de overheidspersonen, die kerklid zijn en welk artikel nu juist niet speciaal voor den Zondag, maar veeleer en veelmeer voor de zes dagen van de zeven dagen durende overheidsweek ten hunnen behoeve is geformuleerd! En vervolgens is het ook de roeping der kerk ook die Overheid, welke des Zondags niet in de kerk wil komen, profetisch het Woord te bedienen. Van die roeping der kerk zijn vele voorbeelden in de Schrift, voor ons normatief, opdrachtgevend. Zoo hebben de profeten in Israël op Grods bevel getrouw het goddelijk Woord gebracht aan de afvallige koningen. Zoo heeft b.v. Daniël aan Nebukadnezar en aan Belsazar (Dan. 2; 5) getrouw het Woord bediend; zoo heeft b.v. Paulus aan Agrippa dat gedaan (Hand. 26); zoo heeft Johannes de Dooper, Christus' w; egbereider en heraut, niet geschroomd ook over het privé-leven van Herodes den viervorst het Woord Gods vermanend en verbiedend te spreken en die trouw in het profetisch getuigen heeft Johannes het hoofd, het leven gekost. Endat bedienen van het profetisch ambt jegens de Overheid is in de oude kerk voortgezet door een Lucifer, bisschop van Cagliari, een Athanasius, een'Hilarius, een Ambrosius (zie dr H. Berkhof, De Kerk en de Keizer, pag. 109 e.v.); een Luther, een Calvijij.... Ja, als men de kerk o n - kerkelijk maakt, doordat men op grond van een valsch toegepaste souvereiniteit in eigen kring, het leggen van een gemeene-gratie-vloer en een theorie over zoogenaamde natuurlijke Godskennis kerk en overheid van elkaar afsplitst (art. 3 A.R. Program), art. 36 „eigenlijk" uit de Belijdenis wil wegnemen (S. G. de Graaf ; K. Dijk) en de kerk „verlaagt" of naar men zegt „verhoogt" tot heilsinstituut, genadewinkel voor de onsterfelijke ziele (I. A. Diepenhorst), - ja, dan is het profetisch getuigenis eruit!

Dan zullen ook de kerkleden niet meer weten te profeteeren — als er geen profetie is (in de kerk, op den kansel, in de Belijdenis) dan wordt het volk ontbloot. Dan gaat m.en een comité oprichten voor „Rijkseenheid" en komt dan met een petitie, waarin alleen maar gesproken wordt over wat allen gemeen is (Gemeene-Gratie-schemata!), in dit geval niet over de gaven, doch over de narigheid aan allen gemeen (b.v. weinig fierheid tegenover de bondgenooten — vergelijk het Duitsche , , Heldentum"! — en geen goede en te weinig voorlichting enz.), terwijl men moest spreken over de verlating van Gods rijksweg en de vertreding van 's HEEREN ordinantiën!

Och, of al het volk des HEEREN profeten ware ook tegenover de Overheid, om buigend onder Gods Woord uit het geloof vandaag critiek te oefenen!

Ja, het is goed te waarschuwen tegen den wereldsch-afvalligen geest in de critiek op de Overheid. Maar laat ons dan tegelijk het Goddelijk gebod uitroepen, om in het geloof te profeteeren. Het benauwende vaa deze dagen is, dat er zoo weinig geprofeteerd wordt ten overstaan van de Overheid, ook door ons, vrijgemaakten. Het oordeel Gods breekt ons koninkrijk in stukken, maar niet alleen de Overheid en het afvallige volk, dat die overheid in meerderheid steimt, staan schuldig: ook wij. Want wij moeten Gods Woord, dat zuivere Woord der waarheid, uitroepen, opdat ons volk niet ongewaarschuwd, niet ongewaarschuwd van 's HEEREN-wege door onzen mond, verloren ga. Maar helaas, wij hebben het veel te druk nog met den kerkstrijd en met het zoogenaamde „getuigen" in de wat men pleegt te noemen levensverbanden (bedoeld worden de organisaties!). Intusschen weet het christenvolk van Nederland niet anders dan een vage en vlakke en humanistische petitie op de tafel van de volksvertegenwoordiging te leggen. ..— Dat moet ons benauwen. Want als de HEERE ons ook eens hierom heeft vrijgemaakt, dat ^-wij profetisch Zijn Woord zouden uitroepen voor Overheid en volk, om te getuigen: Breek uw zonden af door gerechtigheid Ja, als dat eens waar zou zijn en het is waar, dan moet het ons benauwen. Want we zijn aan dat positieve profeteeren, aan dat positieve critiseeren vanuit en door het Woord nog zoo weinig toe. Och, of al het volk des. HEEREN profeten ware Dan werd uit de benauwdheid der ziel, wegens den last — gelijk de profeten zeggen — ja den last der profetie, het getuigenis geboren. Ja, waarschuwen tegen den revolutionnairen geest der critiek is noodig, maar dan alleen maar, opdat de positieve Geest des HEEREN vaardig over ons worde, zoodat ouden en jongen profeteeren jegens en critiseeren over de Overheid, ja grondig critiseeren — dat is schiften en scheiden wat wèl en wat niet overeenkomstig de Schriften is bij onze Overheid. Wie ingaat tot die positieve roeping jegens de Overheid gehoorzaamt aan het gebod, eens aan vader Abraham gegeven: en wees een zegen; ook een zegen voor Overheid en volk!

FRANCKE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1947

De Reformatie | 12 Pagina's

KORT WEDERWOORD AAN DEN HEER J. SCHOUTEN.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1947

De Reformatie | 12 Pagina's