GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hooggeachte Professor Schilder,

Ondergeteekenden voelen zich gedrongen zich tot U te wenden met het verzoek dezen brief als „stem uit de kerken" te publiceeren en te behandelen.

Het komt ondergeteekenden voor, dat enkele opmerkingen van U, gemaakt op het Amersfoortsch Congres in Maart j.l. en gepubliceerd tn „De Reformatie", aanleiding geven tot misverstand en niet het zuiver verstaan van Uw bedoelingen ten goede komen.

Zij hebben vooral op het oog Uw reactie op het artikel In Trouw n.a.v. het Congres in Amersfoort. In „De Reformatie" van 1 Mei 1948 (23e jrg. pag. 256) schrijft U: „Wijs mij een groep goed overtuigde synodallsten, die het heusch allemaal prachtig vinden, en we kunnen samenwerken. Maar de moeite is juist, dat men niet overtuigd is in zijn geweten en toch maar laat begaan. Juist die cliqueuse of pedante indolentie breekt de samenwerking".

Dergelijke klanken konden twee der ondergeteekenden van U In Amersfoort ook vernemen. Zij vragen zich echter af, of Inderdaad de indolentie of het niet-consequente de samenwerking verbreekt, dan wel zonder meer de letterlijke tekst van schorsingsbullen naar art. 79 en 80 K.O.

Is bovendien het geval, dat U als hypothetisch suggereert, niet een casus non dabilis? (cf ook Ref. 22e jrg., nr. 45, pag. 306, 2e kolom, sub 3). Immers Indien de synodocraten hun levenspraxis waarlijk in overeenstemming deden zijn met wat in hun aller naam is geschied in schorsingen en afzettingen en indien zij de samenwerkingsgrenzen trokken als bepaald door genoemde tuchthandellngen, dan zou op hun standpunt naar 1 Cor. 5 geen rechtsgrond voor gemeensohappeltjk werken bestaan en mitsdien de samenwerking van hun kant, vanwege de door hen dan erkende uitsluiting van ons uit het hemelrijk, worden verbroken.

Ondergeteekenden komen zoo tot de vraag: Wordt door U momenteel niet teveel het accent gelegd op de zgu. ethische crisis, veroorzaakt door het tegelijk-ja-en-neenzeggeu der synodocraten?

Bovendien komt het ondergeteekenden voor, dat indien de synodocraten waarlijk stonden voor hun uitspraken, niet alleen van hun kant maar ook van onze zijde de samenwerking onmogelijk moest worden geacht. Doordat een synode immers aan zich trok de bevoegdheid van kerkeraden, is reeds alleen tn dat — overigens ook op andere essentieele punten de K.O. met voeten tredend — handelen de facto Christus Jezus als Koning der kerk verworpen en de stijl van zijn koningschap miskend. Zijn nu menschen, die daaraan schuldig èijn, te beschouwen en te behandelen als mede-arbeiders, wanneer het gaat om de eertoebrenglng aan dienzelfden door hen verworpen Christus als Hoofd in het Rijk Gods? Ligt niet in de verwerping van den Kerkvorst, van Wien ons de Schrift tn Ef. 1 : 20—^23.en Col. 1 : 18 openbaart, dat Hij juist als Hoofd der gemeente overheden-beheerschend is, waarom ook de Held. Cat. vraag en antw. 50 belijdt, dat Christus Zich aan de rechterhand des Vaders bewijst het Hoofd der Christelijke kerk te zijn, door Wien de Vader alle ding re­ geert, de onmogelijkheid van een althans christelijk gefundeerde coöperatie?

Op grond hiervan verzoeken ondergeteekenden U ook een nadere precisie te geven van Uw gevoelen, gepubliceerd in De Ref., 23e jrg. nr 29, pag 239, kolom 1, i.e. van Uw meening, dat geen enkele politieke partij ooit uit één kerkinstituut zal gerecruteerd zijn. Zij vragen zich af, wat bedoeld wordt met één kerkinstituut, alsof er sprake van twee of meer Christusbelijdende kerken kon zijn. De eenige bedoeling zou kunnen zijn, dat vanwege het huidige ovprgangsstadium met een ander kerkinstituut de Chr. Geref. Kerken worden aangeduid, waarom het aan ondergeteekenden in dat geval niet duidelijk is, waarom U in eenzelfde verband uitdrukkelijk verklaart niet van de Chr. Geref. Kerken te spreken, pag. 239, Ie kolom.

Ondergeteekenden beseffen zeer wel, dat niet het woord „kerkleden" het criterium van toelating van leden zal mogen uitmaken, doch h.i. zal het criterium moeten liggen in gehoorzaamheidsbetoonlng aan den Christus Gods in. Zijn Koninkrijk. De garantie van die gehoorzaamheidsbetoonlng is alleen gelegen In het zich willen buigen onder het juk van den Christus Gods in de kerk en het zich mitsdien voegen bij de eene kerk, die er is, zoodat de grenzen van de geloofssamenwerklng in de week getrokken worden op den Zondag, wanneer men zich openbaart als gehoorzame Chrlstgeloovigen door te komen waar Hfl roept en waar men aan de Avondmaalstafel de medegeloovigen ontmoet.

Juist vanwege het tn den Christus persoonlijk geünieerd zijn van de heerschappij tn de kerk en in het Koninkrijk — waarbinnen ünmers het politiek werken valt — achten ondergeteekenden Uw opmerking naar de letter onjuist en vragen zij U om een verheldering van Uw voorstelling.

Tenslotte zouden ojidergeteekenden gaarne van U vernemen, wat de bedoeUng is van Uw tusschen-haakjes-plaatsen van het woordje „politieke" In de aanduiding van een partij als „(politieke) belijdenisgemeenschap" (Ref. 23 jrg. pag. 264, Ie kolom, 19e regel).

Dat kan tweeërlei beteekenen: In de eerste plaats „belijdenisgemeenschap werkend tn de politiek". Het kan echter ook — wat ondergeteekenden als hier bedoeld vermoeden — betrekking hebben op wat U, pag. 263, schreef: „Wel kunnen er gemeenschappen zijn, waarin met alle inhouden der Belijdenis rechtstreeks aan de orde behoeven te komen, zoodat men of ze buiten doelstelling en statuten houden kan of het verschil tn eerlijke afspraken bijv. omtrent Invloedssferen Ingeval het toch actueel belang mocht krijgen, verdisconteeren kan".

Ondergeteekenden vragen zich af, of er een politieke belijdenis bestaat. Is dan niet het gevaar groot, dat wederom n.a.v. de voorhanden feiten of het historisch gewordene zekere „wetten" of „normen" voor die speciale feiten worden opgespoord? Is het stellen van de Drie Formulieren tot grondslag eener politieke partij niet de eenige mogelijkheid tn alle voorkomende gevallen voldoende fundeering te hebben? Wordt juist met vanuit den Catechismus bijv., die in het schijnbaar voor de politiek als promemorie-post uit te trekken belijden van de waardij der sacramenten, de Paapsche mis een vervloekte afgoderg noemt, een helder licht geworpen over de samenwerking met R.K., van wie nu na deze Catechismusuitspraak niet meer gesuggereerd kan worden een samen-met-ons-stoeleu op één geloofswortel ?

Nader hierop Ingaan laat het bestek vaji een ingezonden stuk niet toe. Ondergeteekenden geven alleen nog als hun opinie, dat zij In de Belijdenis geen stuk kennen, dat niet voor alle levensuitingen normatief is. Zij achten het opstellen van een zgn. politieke belijdenis een symptoom van het onder ons in den laatsten tijd terecht afgewezen pluriformeeren van het belijden en van de resultaten daarvan

U groeten dank wetend voor plaatsing en behandeling van dit ingezonden stuk verblijven zij met" broedergroeten en met de meeste hoogachting:

Ferwerd 2 Juni 1948.

J. KAMPHUIS.

C. TRIMP.

C. J. BREEN.

In antwoord op dit stuk het volgende.

A. Het komt me voor, dat inzenders te weinig aandacht gegeven hebben aan wat óók, zoowel In ons blad, als te Amersfoort gezegd is, nl. dat samenwerking, zelfs met menschen, die zeer sterk van ons verschillen, mogelijk is in veel opzichten, b.v. voor een beperkte doelstelling, of onder bepaalde bindende afspraken, of in een voorloopige regeling, die bedoelt ruimte te laten voor verdere besprekingen, waarbij nader wordt Ingegaan op aanvankelijk onbeslist gelaten kwesties.

B. Dat de sehorslugsteksten en de andere teksten van de synodocratische synodebesluiten de „all-round"-samenwerking breken, is ook voor mij buiten kijf. Met menschen, die zóó met de kerk omgesprongen hebben als in 1944 gebeurd is, kan men niet bidden; wel vóór hen, niet met hen. Herinneren Inzenders zich dat óók niet als te Amersfoort gezegd — en in ons blad geschreven? Men kan zich geen werkelUke, prtacipleele, hartelijke samenwerking denken daar waar het gemeenschappelijk gebed ontbreekt. Maar er is verschil tusschen onverhtnderde samenwerking, en voorlooplge, die zich op afspraken vastlegt en aan beperkingen onderhevig is. Denk maar eens aan de Christelijke scholen. Ik meen, dat waar het kan, eigen scholen noodig zijn (want de school gaat van de ouders uit). Maar op de meeste plaatsen kan het niet. We hebben dan als een door God (die de geschiedenis maakt) ons als onvermijdelijk opgelegde noodzaak van zulk een „koude" samenwerking op afspraak (als die maar eerlijk is) en onder vele voorbehouden en —. openlijk — uit nood.

C. Met de synodocraten staat het niet anders. Ook zij kunnen in Nederland (denk maar weer aan scholen, ziekenverplegmg, etc.) niet wat ze zouden willen. Ze zouden zelfs met degenen, die ze als „honden", als „versnijding", als „verrotte leden" der kerk hebben gescholden — dat zijn de nuchtere feiten, als ze hun eigen papieren laten spreken — moeten „samenwerken" (maar dan met dezelfde reserve, en onder dezelfde zuchten, als wij voelen). En als ze minder rookgordijnen legden, zouden ze het zéggen ook. M.a.w. we hebben een casus-non-dabilis (een geval dat niet voorkomen KAN) zoolang het over werkelijke, voUe, samenwerking loopt Maar zij en wij staan voor een casusnon-evitabilis (een geval, waaraan met te ontkomen is)

J. KAMPHUIS.

wanneer het over geremde, niet-voUe, koude, contractueele samenwerking loopt.

D. Op de ethische kwestie wordt door mij dus niet te veel accent gelegd. Ik heb het conflict dadelijk een zedelijk conflict genoemd. Om eerlijk te zeggen: ik vind het gedoe van 1944 „gemeen", weerzinwekkend. En het daarna gevolgde gedoe heeft dat alles ongeloofelijk verzwaard. Als er , , eerlijk" gehandeld was, dan zou al dat gezeur over een kwestie-Schilder allang opgehouden hebben. Er is een kwestie-Van Dijk, een kwestie-Greijdanus en duizend andere zijn er. Men kan trouwens Ridderbos-Grosheide geen zwaarder beleediging aandoen dan door te zeggen: er is 'n Schilder-schisma. Dat beteekent öf: Ridderbos is het stuur kwijt geraakt, zoodat hij niet meer recht kón doen aan cand. Schilder, of aan zijn ex-broeder Greijdanus, of aan ds D. v. Dijk (m.a.w. Ridderbos is verslagen door Schilder, wat Schilder niet beweert), öf: als Schilder maar anders gehandeld had, was Ridderbos van zijn dwaasheden teruggehouden (maar hij had nu niet meer Ucht, en heeft toen de zaak verhaspeld; wat Schilder evenmin beweert). Wat Schilder wél beweert is duidelijk. Hij houdt zich aan wat op papier staat. Hij houdt ook Ridderbos daaraan. Ook als hij spreekt van een ethisch conflict (de gronden voor die qualificatie liggen in wat gedrukt is).

E. Al de vragen van inzenders, ^voorafgaande aan de alinea , , Op grond van " beantwoord ik dus ontkennend, voor wat Inzenders zelf als geval stellen: „christelijk gefundeerde samenwerking". Maar ik onderscheid — zie boven — tusschen „warme" en „koude" samenwerking, tusschen niet en wel voorlooplge.

F. Reeds in 1934 te Lunteren heb ik aan prof. Rutgers, die in debat kwam over de kerk, gezegd, dat het woord „kerkinstituut" te bezigen is in burgerlijken en in confessioneelen zin. Moet men mij dat nog vragen? Heb ik niet vaak genoeg gezegd, dat de synodocratische ' vergadering (ecclesia) valsche vergadering is (ecclesia falsa) ? Zie , , De Reformatie". Politieke studleclubs, jongerenorganisaties, enz. kan ik me denken uit één kerk. Ik begeer ze ook. Maar als 't op de practische politiek aankomt, zal men moeten spreken (afspreken) met anderen. Daar kan nu eenmaal niemand iets aan veranderen. Br Is nog een wet, er is nóg een staatsregeling, die öns allen bindt. En ik heb het niet over wat moet, maar over wat zeker komt. Weten inzenders één politieke partij, die uit leden van éénzelfde kerkelijke gemeenschap is gerecruteerd? Ook een politieke actie van louter vrljgemaakten zou zich moeten beperken tot studie etc. Zoodra de practische arbeid komt (dien we niet mogen ontgaan) zullen we stuiten op anderen.

G. Plaatsgebrek noopt me hier af te breken. Volgende week het slot.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's