GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Verslag van de Conferentie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verslag van de Conferentie

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

der Vereeniging van Predikanten bij de Gereformeerde Kerken op Woensdag 29 September 1948

De jaarüjksche invasie, welke in het laatst van de Septembermaand Kampen op haar grondvesten doet sidderen, werd ingezet door de voorhoede der predikanten, die in groot getal de gezelUge, maar al reeds te kleine „groote zaal" van „Ons Gebouw" aan den Broederweg - vulden, om daar samen de conferentie te .houden, .tot welke het Bestuur der Vereeniging alleji had opgeroepen. De opkomst was best: van de =t 180 predikanten waren er ± 120 aanwezig. Er zijn er natuurlijk altijd verhinderd. Enkele dominees meenden zelfs, dat ze hun catechisaties er niet om mochten stop zetten, en - vroegen verplaatsing naar den Vrijdag. Daar bleken echter al evenzeer groote bezwaren aan verbonden. Ook werd de gedachte geopperd, weer — als in de dagen van ouds — in de Paaschweek te vergaderen; maar veien vreesden, dat er dan nog meerderen •verhinderd zouden zijn; en dus besloot de vergadering, in overgroote meerderheid, het op den Woensdag vóór den Theologische Hoogeschooldag te laten.

Onze Voorzitter leidde op de-hem-eigen-wijze de conferentie, in die, wondere mengeling van diepen ernst en milden hUmor, die Ds D. van Dijk eigen is. De diepe ernst kwam o.m. uit in de woorden, die hij sprak ter gedachtenis aan twee leden der Vereeniging, ons door den HEERE ontnomen: Ds J. S. Post en Prof. Dr S. Greijdanus — woorden, welke de vergstdering staande aanhoorde. De milde humor b.v. in de wijze, waarop hij Prof. Schilder, lector Ds D. K. Wielenga, en anderen in het zonnetje zette. Wat een taak, zoo'n vergadering van 'herders te leiden! Ik zal er verder maar niets meer van zeggen: de schapen der'kudde zouden het niet gelooven.. Maar ik beklaag den man, die straks —-als de huidige Voorzitter periodiek aftreedt — hem vervangen moet; wat kwaliteiten den toekomstigen praeses ook zullen sieren, één ding mist hij zeker, en dai is , .Douwe's" bazuinstem........

Om alle zoo gevaarUjk kleven aan „groene kussens" te voorkomen, treedt het Bestuur periodiek af, en is niemand herkiesbaar. Zoo waren dit jaar de tweede Voorzitter, Ds H. Meulink, en de Alg. Adjunct, Ds H. Veltman, aan de beurt van aftreding. Gekozen werden, met meerderheid van stemmen. Ds D. Vreugdenhil en Ds J. F. Sollie, zoodat het Bestuur thans aldus is samengesteld: Ds D. van Dijk, Voorzitter; Ds D. Vreugdenhil, 2e Voorzitter; Ds J. SmeUk, Secretaris; Ds F. de Vries, Penningmeester; Ds J. F. SolUe, Alg. Adjunct.

Het voornaamste punt van het agendum werd gevormd door de aangekondigde „causerie" van Prof. Dr K. Schilder. De man, van wien voor „De Reformatie" een „verslag" werd gevraagd, zucht diep, terwijl hij den vorigen zin neerschrijft. Wat was het nu eigenüjk? Een „causerie"? Een „referaat"? Een „college"? Misschien omschrijf ik het 't beste aldus: de vormgeving was: ' een causerie — de waardschatting: een referaat — ons aller individuëele bevinding: een college.

„Eschatologische priediking" - vvas het onderwerp, waarover Prof. Schilder gevraagd was, te spreken. En hier volgt dan een „verslag". Het is niet stenographisch opgenomen, en geplaatst buiten verantwoordelijkheid van K. S. De eindredacteur van ons blad zal misschien wel nu en dan 't hoofd schudden, wanneer hij dit „verslag" leest. Ik troost me echter met de gedachte, dat hij mij toch\ lekker niets maken kan: ik zit gelukkig niet , als examinandus tegenover hem.......

Eschatologisiche Prsdikirtg.

Twee vragen dringen zich aan ons op: Kan en moet zij gebeuren? En: hoè moet ze gebeuren? De eerste • - vraag acht K. S. primair. Want we zijn nog lang niet klaar .met het begrip „eschatologisch". Van niet-Geref. zijde is er aan dit begrip heel wat onzin vastgeknoopt. En ook in eigen kring is er onzekerheid: de Dogmatiek is nog nooit gekomen tot afgrenzing van de e s C h a t a, van den „locus'de novissimis".

Dikwijls verstaat men onder de eschata: wat aan de uiterste grens ligt van onze existentie: sterven, „tusschentoestand", enz. Maar dan is er in de prediking evenveel recht voor de protologie: geboorte, creatianisme, traducianisme — en dit verbonden aan de eerste werken Grods. Dan heeft men 't dus over het eschaton van den mensch — maar dat is wat anders dan de eschata, die God in Zijn Raad voor Zijn kosmos vastgesteld heeft. En dan kunnen we ook spreken over mesologische prediking, dat is de prediking, die zich bezig houdt met het „micide.n van den tijd", Golgotha enz. Waarom zou men daaibij niet kunnen spreken-over het individuëele meson?

Een tweede moeilijkheid is, dat het begrip „eschatologie" ligt onder den ban van de hedendaagsche Barthiaansche taal-en begripsverwarring. In dit verband wijst spr. op het „H a n d b o e k der Prediking" (verschenen bij Üitg. Mij „Holland"). Daarin komt een Barthiaansch artikel voor van Ds Tromp, waarin hij leert, dat de geheele geloofsbelijdenis gezien moet worden in het licht van de „eschatologie". Ook in dit artikel-„ta eschata" (meerv.) weer verward met „to eschaton" (enkelv.): God heeft aan ons allen de grens gesteld voor ons denken, en alle prediking stuit op die grens af. In dezen gedachtengang wordt de eschatologische prediking een exegese van de sacramenten, en de begripsmatige omschrijving van den Woordinhoud wordt daarmee veroordeeld. Dit hangt samen met Bari; h's visie op het geschreven Woord: de Bijbel is slechts een gestalte van het levende Woord! In dit geval is de prediking alleen vruchtbaar, als zij de waarheid Gods verbergt. Eschatologische prediking is volgens deze „theologie": expressie van de ChristeUjke verwachting der gemeente. Het is eigenaardig, dat inen in Barthiaansche kringen sterk is uitgevaren tegen Schleiermacher. Maar K. S. gelooft niet, dat men er in geslaagd is, dezen theoloog in 't hart van zijn opvattingen te treffen. Als men heel de confessie laat vallen onder het „verwachtingsaspect" van de gemeente, dan houdt men vol, wat Schleiermacher beweerde: religie is subjectieve ondervinding van Gods • waarheid. Als het geloovig subject God ontmoet — als men al wat men gelooft plaatst in' het licht der verwaching, dan wordt daarin God actueel in de gemeente, zoo zegt men in die kringen. Maar dan wordt alle prediking, over wat voor stof ook, eschatologisch. De inhoud der prediking wordt dan bijzaak, de methode alles.

Spr. wil afsnijden de gedachte, dat eschatologische prediking zou te spreken hebben over ons „eschaton", bij ons sterven. Wat ons persoonUjk raakt, is geen eschatologische stof: , deze term moet gereserveerd worden voor de „eschata" van het universum. Onder de eschatologische stoffen vallen die, welke de Schrift aan de orde stelt over die dingen, die God van plan is te doen in de historie van Kerk en wereld. Wat is, zoo gezien, eschatologische prediking? Is dat prediking over zulke stoffen — of een prediking over welke stof dan ook? Spr. trekt hier een parallel met Christologische prediking: die is niet maar het spreken' over Christus, Zijn Persoon, Zijn werk — maar prediking, bij welke Hij in het centrum staat. Indien dus de term „eschatologische prediking" zin zal hebben, dan moet elke stof geplaatst worden in het verband van wat Gods Raad in de toekomst besloten en geopenbaard heeft. Want het is niet mogeUjk, grenzen aan te geven in de preekstoffen. Eindigt b.v. de protologische prediking bij Gienesis 4? Volstrekt niet. De „Entsehcidung" in de toekomst is geen andere dan de „Entscheidung" in het begin. Infra-lapsarisch gezien is er geen ver­schil tusschen primair-en secundair-entscheidend, want God Zelf kan van Zijn Entscheidung, die voor den „laatsten" tijd dezelfde is als voor den „eersten", niet meer af. Iemand, die een goede preek houdt b.v. over de Schepping tegenover de emanatie-leer, is evenzeer eschatologisch.

Daarom acht K. S. den term „eschatologische prediking" ge-en verbonden aan Jezus Christus. Dg, t is niet prediking, die de toekomst voorspelt, maa* dat is (naar de plaats, welke het „Maranatha" inneemt in de profetie der H. S.) elke prediking, die de dingen van het heden plaatst in het licht van het feit, dat onze Kurios vandaag komende is. Zoo wordt b.v. ook de Advents-, en de Oudejaarsprediking eschatologische prediking! Dat is profetische prediking: wat vandaag geschiedt plaatsen onder het geheel van wat de HEERE zegt in Zijn Woord over de gansche historie. Dat is harde noodzaak voor het verstaan van de „teekenen der tijden". Maar wat zijn dat? Alleen maar toekomst-perspectieven? Voorafgaande beweginkjes in de wereld van wat straks een reuzenvorm aanneemt ? Volstrekt niet: als wij b.v. Abrahams leven bezien onder Schriftuurüjk licht, dan hebben we de teekenen der tijden gezien, want Christus maakt „de tijden" in het geheel der geschiedenis. Als ik de toekomstige tijden bezie in het licht der Schrift, dan versta ik ze, indien ik ze zie in verband met wat in het'verleden gebeurde en wat vandaag geschiedt.

Hierbij kom ik als exegeet voor groote moeilijkheden te staan. Wij zijn wel eens te haastig in het aanwijzen van de teekenen der tijden. B.v.: in de Apocalypse staan voorspellingen, die een belofte en een dreiging inhouden. Vandaag hebben we Stalin, U.N.O., Wereldraad van Kerken, enz.: hoe moet ik nu het gebeuren

van Vandaag verbinden gaan aan wat in de Schrift staat over wat God van plan is te gaan doen? Maar die moeilijkheid is even groot als wanneer ik spreek over Abraham, Jesaja, enz. Ik moet feitenkennis hebben, en dan leeren onderscheiden, hoe het feit een teeken is van de profetie. En wat ons daarbij het meest hindert, is, dat wij de huidige feiten te weinig kennen door de gebrekkige voorlichting van onzen tijd. Spr. wijst hier op de macht van pers, radio, telex, enz. In deze machten der wereld wordt vandaag verwerkeUjkt de^ profetie van 2 Thess. 2, dat God een energie der dwaling zal zenden, opdat de leugen te gemakkeUjker geloofd zal worden. Daardoor worden wij min-of-meer onttrokken aan de werkelijke feiten. _In het laatst der dagen weet ik steeds minder van de feiten, ben ik meer op de profetie aangewezen. Vraagt dus alleen de Schrift te verstaan; brengt heel den Bijbel aan de gemeente, en dan zegt God u, dat ge protologisch preekt, èn mesologisch, èn eschatologisch — dat is tevens christologisch en theologisch!

Na in de middagpauze bekomen te zijn van deze zware, vette geestelijke spijze (en met ditq stoffelijke bij de respectieve g^iHe Kampensche gastvrouwen volgezet), wordt bij den aanvang der middagvergadering deze „causerie" in bespreking gegeven, door den Voorzitter aldus omschreven, dat „deze akker nu in cultuur moet worden gebracht".

Aanvankelijk aarzelend, wagen zich toch elf weleerwaarden aan het stellen van vragen. Ds H. Strating vraagt, of de door referent gebruikte uitdrukking wel juist is: „de wederkomst van Christus zal vandaag niet plaatsvinden, maar wel over eenige jaren". Deze vraag wordt door den Voorzitter onderstreept: moeten we Hem niet elk oogenbük verwachten? Wordt zoo geen zekere rust £ian de gemeente gepredikt? Is dit geen heerschen over de gegevens der Schrift? Ds L. Doekes vraagt naar de gelding van de O.T. beloften voor dit leven, waar toch het N.T. voorspelt, dat de gemeente in groote verdrukking Wordt geleid. D r F. L. B o s vraagt, of Paulus en de eerste Christenen zich niet vergist hebben in hun verwachten van Christus' spoedige wederkomst. En of wij vandaag niet veel meer in de spanning der toekomstverwachting moeten leven. Ds J. Smelik vraagt, of de, conölusie juist is, dat er toch eigenlijk geen verschil is tusschen „profetisch" en „eschatologisch" prediken — wil nadere toelichting over wat Spr. gezegd heeft over het infra-lapsarisch zien van Gods „Entscheidung" — en ten slotte of hier niet, wat het aanwijzen van de teekenen der tijden betreft, het gevaar ligt, eigen visie in te dragen in de gedachten der Schrift. Ds A. Veldman vraagt, of het wel juist is, zooals spr. gedaan heeft, het eschaton van mij zelf in tegenstelling te plaatsen met de eschaton van den kosmos; als ik over de laatste spreek, sluit ik toch het eerste in. D s J. A. Vink dacht, toen K. S. eindigde: nu komt het pas! Want 'hij wil graag toepassing hooren op de theorie, door referent ons voorgehouden. Ds K. Meima vraagt: daar wij de opdracht ontvangen, de geesten te beproeven, moeten wij ie toch ook kennen? Ds L. SeUes meent, dat er t.a. van de „eschata" veel meer geopenbaard is dan van de „prota" — moeten we daarmee niet rekenen? Ds N. 't Hart stelt de vraag, of er wel verschil is tusschen heilshistorische en eschatologische prediking. Ten slotte vraagt Ds J. Poutsma: wat voor beteekenis heeft, wat de referent gezegd heeft, voor de Catechismus-prediking, b.v. het stuk der ellende?

Daarop beantwoordt de hooggeleerde referent zijn vragers. Heel de vergadering heeft zich met hen verwonderd over deze beantwoording, die eigenlijk het tweede, meer practische deel van de „causerie" vormde. Hoe gaf de professor bUjk, de vragen — dikwijls voor 't eigen gevoel wat stuntelig gesteld — tot op haar kern doorzien te hebben! De beantwoording waS zoo boeiend, dat uw verslaggever soms vergat, aanteekening te houden — en daar ondervindt hij nu de pijn van Enfin, hij zal trachten te maken, wat er van te maken is. Reeds door de beantwoording der eerste vragen achtte Ds Vink, toen K. S. aan zijn wensch toe was, zich beantwoord!

Aan Ds Strating en Ds Van Dijk antwoordt de referent: wat ik gezegd heb, heeft niets te maken met een heerschen over de Schr.'ftgegevens. Wij moeten heel den Bijbel exegetiseeren. d.w.z. de lijnen, die de H. S. ons geeft, voor onzen geest hebben. Spr. verduidelijkt dat nader aan het voorbeeld van 2 Thess. 2, en laat ons zien, dat een „teeken van den tijd" niet is een rumoermakend ding, dat de pers wereldkundig maakt. Niet het teeken maakt het Woord transparant, maar omgekeerd. Het teeken van den tijd is alleen te verstaan uit het Woord. Zoo leert ons de Schrift, dat dwaling, en verharding daarin, een der zwaarste teekenen van den tijd is. Wat de vraag van DsDoekes betreft, wijst hij er op, dat we bij het lezen van het O.T. ons moeten herinneren de regels der Hermeneutiek. We moeten de beloften van het O.T. altijd zien als tot het kerkvolk gezegd, en ze nooit losmaken van de roeping. De beloften van goederendistributie (b.v. brood en water gewis) zijn zéker alleen in verband met de roeping, welke het kerkvolk vervullen moet. Daarnaast staat ook het element der dreiging, in welk verband spr. het onderscheid tusschen „kastijding" en „straf" breedvoerig toelicht. Een concentratie-kamp is straf voor den een, kastijding voor den ander. Ik moet weten wat het voor mij is, en dat hangt af van de vraag: vrees ik God of niet? Hier herinnert K. S. aan < i6 het woord van Sikkel: „De belofte is geen lolly, waar ik aan Ukken kan", 't Goed, dat God geven wil, als men om Christus' wil, vrouw en goederen verlaat, is axiologisch en teleologisch honderd-voudig meer waard dan wat je in het tijdelijke hebt. Aan D r B o s antwoordt K. S., dat de Schrift zich niet vergist heeft. In dit verband wijst spr. op den tekst: dit geslacht gaat niet voorbij, eer deze dingen geschied zijn. Die catena van onheilen kwam reeds in Jeruzalems val aan den dag (Cf. het Op. motief v. h. avondmaal der vogelen). > , Gignetai" (geschied zijn) beteekent: komt aan den dag. Dat is Pinksterfeest: bewijs, dat Joëls profetie vervuld is. 't Komen van Christus is in praesenti: vandaag aan den gang. Moet er spanning zijn? Die spanning is er ook reeds onder het O.T.: op Uw zaligheid wacht ik — ik hoop op Uw heil (Adventsstemming). Maar deze spanning is wat anders dan nervositeit wekken. Een dominee kan zijn gemeente tranen van nerveusheid doen vergieten, die God niet in Zijn flesch vergadert, maar aUeen de nerveuze juf-. f rouw in haar zakdoek! Wat de vragen van D s Smelik betreft, meent K. S., dat er ook eigenlijk geen verschil is tusschen „profetisch" en „eschatologisch" predikeh. Zijn bedoeling is inderdaad ons af te helpen van den term „eschatologische" prediking. Je preekt toch ook niet „angelologisch", als je preekt over Michael, met den duivel twistende om het lichaam van Mozes. De eschatologie als caput der Dogmatiek is op verscheiden plaatsen gezet; het aspect waaronder is heel de H. S. — Wat het infra-lapsarisch zien betreft — dit is alleen een kwestie van infra-lapsarische voorstelling der dingen, want Gods Entscheidung, zoowel voor de „prota" als voor de „eschata" vormt een eenheid. Het is een kwestie van paedagogiek; om de menschen te helpen dus. — Gevaar van eigen visie in te dragen in de gedachten der Schrift, is er zeker; ieder prediker loopt het gevaar, een of ander feit aan te nemen als vervulling van een bepaald Schriftgegeven (b.v. Abr. Kuyper: Chineezen „met staarten" ^ dieren met staarten uit Openb.!). K. S. wijst ook op Joh. de Heer, en op de meening, dat de Roomsche Paus de antichrist is. We moeten steeds terug naar de groote lijnen, in de Schrift geteekend. — Aan DsVeldman merkt spr. op, dat er geen contrast is tusschen to eschaton en ta eschata. Mijn eschaton moet ik niet brengen onder eschatologische prediking. „To eschaton" als uiterste van de wereld heeft geen pluralis, evenmin als turf (soortnaam). Ds Meima ziet z\jn vraag aldus beantwoord: „geesten beproeven" is iets anders als „feiten kennen". Dit laatste is steeds moeilijker geworden in onze z.g. democratische wereld, waarin een paar menschen de teugels in handen houden. Wat de vraag van Ds S e 11 e s betreft — K. S. gelooft er niets van, dat er weinig „prota", veel „eschata" zijn. De H. S. laat hetzelfde gewicht aan glorie en * oordeel zien over de „prota" en de „eschata". Aan D s 't Hart antwoordt referent, dat hij geen verschil aanwezig acht tusschen „heilshistorische"* en „eschatologische" prediking, als we maar bedenken, dat het oordeel ook een heilshistorisch begrip is, en dus in de prediking naast het heil moet genoemd worden. Ten slotte merkt K. S. aan Ds Poütsma op, dat, wanneer God in het Paradijs den dood aanwijst als straf op de zonde, dit ook eschatologische verkondiging is. De Wet des HEEREN is een factor in de „prota", maar daar zit tegelijk eschatologische stuwing in. Zoowel de Wet als het Evangelie stuwen den kosmos naar zijn eschata.

Een hartelijk applaus dankt den causeur voor zijn ernstig referaat en zijn breedvoerige beantwoording der gestelde vragen. Even later zit hij met ons allen soms te schudden van het lachen onder het lezen van den Monitor, door Ds Goris — een knap stuk werk, vol humor en satire, maar met een diep-emstigen ondergrond.

Nadat de Voorzitter een kort slotwoord gesproken, ep. Prof, Schilder met ons gedankt heeft, zwermen de weleerwaarden de zaal uit, de glanzende herinnering aan een mooie, leerzame conferentie met zich dragend,

J. SMELIK,

Secretaris der Vereeniging.

(Wegens plaatsgebrek moest dit stuk eenige weken bUjven liggen. Ds Smelik heeft het vroeg genoeg ingestuurd! Red.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

Verslag van de Conferentie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1948

De Reformatie | 12 Pagina's