GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

CONFERENTIE EN DORDTSCHE SYNODE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CONFERENTIE EN DORDTSCHE SYNODE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In „Geref. Weekblad" verdedigt dr J. Ridderbos opnieuw zijn bewering, dat in aritw. 74 van den Catechismus de belofte van den H. Geest wordt toegekend aan de kinderen der geloovigen „in 't gemeen", maar niet aan alle kinderen. Hoe hij dit' rijmen kan met het vervolg van dat antwoord, is ook voor mij nog altijd een onoplosbare kwestie.

Ter verdediging wijst dr Ridderbos op een artikel van ds G. Bouwmeester, waarin deze iets weergeeft uit de Schriftélioke . Conferentie van 1611 tusschen de Remonstranten en Contra-remonstranten (het citaat is te vinden op blz. 336). De Contra-remonstranten zeggen daarin, dat niet alle kinderen der geloovigen den Geest der wedergeboorte ontvangen, maar naar het oordeel der liefde voor zoodanigen moeten worden gehouden totdat het tegendeel blijkt (in de weergave van dr Ridderbos ontbreekt een enkel woord uit het origineel; ik laat dit verder rusten).

Schijnbaar is* dit citaat van beslissende beteekenis voor onzen tegenwoordigen kerkstrijd. Waren het niet deze Contra-remonètranten, die zeven jaar na de genoemde conferentie in Dordrecht gelijk kregen? Dr Ridderbos concludeert dan ook: „De uitspraak is voor het verstaan van Antw. 74 zeker van belang. Op zichzelf reeds vanwege het gezag, dat de mannen van Dordt terecht onder ons genieten. Maar toch nog meer om het zeker waardcvoDe argument, dat ze gebruiken: de verwijzing naar het 'niet minder dan den volwassenen', dat óók niet van de (gedoopte) volwassenen hoofd voor hoofd van toepassing is".

Daar staan wij nu. Heeft de synode van 1942 dan tóch gelijk gehad met haar bewering, dat de leer van het „houden voor wedergeboren" de inhoud is van onze belijdenis ? Als het waar was, zouden wij dat ook eerlijk erkennen.

Maar in het betoog van de synodale verdedigers schuilt een ernstige fout. Zij stellen udtlatiagen van „de mannen van Dordt"-eenvoudig voor als gezaghebbende interpretaties van de belijdenis. Maar die redeneering gaat volstrekt niet op. Juist bij deze kwestie kan dat duidelijk wórden aangewezen.

Bij de Contra-remonstranten is namehjk nog méér te vinden, dat een sterken steun schijnt te geven aan de leeruitspraak van 1942—1946. Tegenover de Remon-' strantie kwamen zij aan de Staten verklaren, hoe „in onse Kercken, so veel ons bekent is, gepredickt wort". Punt n van die verklaring luidt als volgt:

„Dat voor Gods uytvercorene kinderen te houden zijn niet alleen de volwassenen, die in Christum geiooven, ende dienvolghende waerdichlijck den Evangelie wandelen, maer oock de kinderen des verbonts, so langhe als sy metter daet niet het contrarie en bewijsen, ende dat over sulcx geloovighe Ouders, wanneer hare kinderen in hare kintsheyt comen te sterven, geen oorsaecke en hebben van te twijfelen van der selve harer kinderen salicheyf'. •

Zoo spraken de theologen Acronius, Fraxinus, Plancius, Bogardus, Becius en Hommius, als weergave van de „gangbare prediking" in de kerken., Wat was eenvoudiger voor de Synode van Dordrecht dan deze uitspraak woordehjk over te nemen in haar Leerregels?

Maar nu komt het merkwaardige: dat is juist niet gebeurd. Het slot van de genoemde uitspraak werd wèl overgenomen, maar niet het begin. En dat is voor onzen strijd van bizonder belang. Want de stelHng, waarmee die uitspraak begint, is blijkbaar door de Synode (zooals ook door ons) te licht bevonden bij toetsing aan Gods Woord.

Het is wel opmerkeUjk, dat de Synode in de Dordtsche Leerregels (I, 17) een geheel andere argumentatie stelt dan de zooeven genoemde van de Contraremonstranten:

„Nademaal wij van den Wil Gods uit Zijn Woord moeten oordeelen, hetwelk getuigt, dat de kinderen der geloovigen heilig z ij n, niet van nature, maar uit kracht van het genadeverbond, in hetwelk zij met hun ouderen begrepen 2 ij n, zoo moeten de Godzalige ouders niet twijfelen aan de Verkiezing en zaligheid hunner kinderen, welke God in hunne kindsheid uit dit leven wegneemt, Gen. 17 : 7; Hand. 2 : 39; 1 Cor. 7 : 14? '.

De er bij aangehaalde teksten spreken al boekdeelen. Maar ook het begin van deze leeruitspraak is zoo zuiver naar de Schrift! De grond voor het geloof der ouders in de zaligheid van hun jonggestorven.kinderen kan en mag niet liggen in een subjectief „houden voor omdat het tegendeel niet gebleken is", maar kan alleen gevonden worden in iets, wat deze jongstervende kinderen hébben: de heiligheid van het genadeverbond, waarin zij, tot in hun dood begrepen zijn geweest.

Het wordt tijd, dat onze tegenstanders deze argumentatie van „de mannen v^n Dordt" eens ter harte gaan nemen. En ook, dat zij het onderscheid zullen gaan zien tusschen een conferentie-stelling (hoeveel aanhangers daar ook voor te vinden mogen zijn) en een leeruitspraak, die aan de kerken wordt voorgehouden als de waarachtige en volkomen leer der zaligheid.

L. DOEKES. NASCHRIFT. Het kan geen kwaad, den voUedigen tekst hier af te drukken: „Het seste Argument wordt ghenomen (door de Remonstranten, K. S.) van den Doop: Waer uyt dé Broeders (men schreef toen 1611, dus jaren vóór de scheuring, K. S.) (de Remonstranten, dus, K. S.) in somma aldus argumenterAi: Indien men den Geest der wedergheboorte niet en can verliesen, soo sullen alle ghedoopte Kinderen van gheloovighe ouderen salich worden. Maer dat en gheschiedt niet, Ergo, & c. WIJ ONTKENNEN HET EERSTE. De Broeders (Remonstranten, K. S.) willen bewijsen uyt de 74. Vraghe des Catechismi: al waer gheseydt werdt, dat deH. Gheest die het gheloove werckt, den cleynen Kinderen niet weynicher als die volwassenen to e-gheseydt wordt: Wy antwoor(ftn uyt den gheallegeerden Text: Dewyle daer expresselick by staet. Boo wel als de volwassene, dat daer uyt ghenoechsaem verstaen can worden, dat hier NIET gheseydt ofte ghemeyndt wordt, dat INDERDAET NAE DE WAERHEYDT alle cleyne Kinderen, die van gheloovighe Ouders gheboren werden, den H. Gheest'der wedergheboorte souden hebben ontvanghen, maer ghelijck niet alle volwassene, als sy het gheloove belijden, ende daer op gihedoopt werden, den Gheest der wedergheboorte hebben, als blijcken can uyt het exempel van Symon den Tovenaer, Actor. 8. 13. 21. nochtans van ons naer het oordeel der liefde, daer voor alle moeten worden ghehouden, soo lange sy het contrarie niet openbaerlick en betoonen, alsoo ist, dat wy dit naer het selve oordeel der liefde moeten ghelooven, van alle cleyne Kinderen die van Gheloovighe Ouders gheboren sijn ('t welck haer in plaetse van belijdenisse is) ende ghedoopt werden totter tijdt toe dat sy haer selven int opwassen anders betoonen: overmidts dese Kinderen int ghemeen de belofte ghedaen is. Actor, 2. 39".

Hierbij valt te bedenken wat we reeds eerder met duidehjke citaten ten bewijze hebben betoogd: „houden voor" is hier niet „onderstellen", of zoo iets, doch „in rechten behandelen als" (vgl. het avondmaalsformulier: allen die alzoo .gezind zijn die wil God gewisselijk houden voor waardige medegenooten van de tafel van Zijn Zoon). Bij God isgeen enkele onderstelling.

We krijgen dus de redeneering:

1) volwassenen belijden hun geloof;

2) de kerk moet hen daarna houden voor (d.w.z. in de toekenning van de sacramenten etc.) b e h a n d e-le n als geloovigen;

3) de kinderen belijden niets;

4) maar het geboren zijn uit geloovige ouders neemt bij hen de plaats der belijdenis in (ze worden dus in rechten opgenomen in de kerk); »

5) zij moeten dus in rechten worden behandeld als leden der kerk, en dus gedoopt wordfen;

6) hun komt dus evenals den volwassenen de H. Geest in de belofte toe;

7) en dat niet maar „in 't gemeen" IN TEGEN­ STELLING met „allen", doch „over heel de - 1 i n i e", zooals ge ook de behjdende leden „in 't gemeen", d.w.z. over heel de linie, hebt te behandelen als rechthebbende leden der kerk, totdat ze zichzelf uitsluiten door openbaren afval;

8) maar dat deelen in de toezegging beteekent niet en be doelt ook niet dat zij allen den H. Geest ook METTERDAAD ontvangen hebben; want evenals bij de volwassenen soms blijkt, flat dat niet het geval is, zoo ook bij de kinderen.

En nu is heel de misère deze: hoewel hier overduidelijk staat dat noch bedoeld nodh gezegd is, dat de kinderen den H. Geest METTER-' DAAD ontvangen hebben, en tevens, dat „houden voor" . beteekent „i n-rechtén^bejegene n", daar gaat dr Ridderbos tegen deze dubbele werkelijkheid in, a) door te zeggen: we gaan ze houden voor METTER­ DAAD den Geest ontvangen hebbenden, en b) dit houden voor is een onderlstellen.

Jammer, dat dr Ridderbos den éénen keer met ds Barkey Wolf, den anderen keer met ds Bouwmeester aan komt. En niet op de bronnen zelf afgaat.

Als dr Êiddertaos inplaats van een los citaat van den een of ander de stukken zelf laat spreken, kan hij b.v. uit die Schriftelijke Correspondentie met de.Remonstranten (schriftelijk!), laat ons zeggen, op de volgende bladzij, we zoeken dus niet ver, een bewijs vinden van de juistheid van wat wij zeggen over „houden voor" in den zin van bejegenen als (in rechten). Het gaat daar over degenen die onder de tucht stonden en geëxcommuniceerd werden. Wegens openbaar geworden grove zonden. Er staat, bl. 339: de tucht is nooit een absolute uitstooting uit het hemelrijk, doch een voorwaardelijke, n.l. indien de 'getuchtigde in zijn zonde blijft. Er zijn gebannenen die zich later toch weer bekeeren, en anderen, die voortgaan op het verkeerde pad. Gaat nu de kerk zeggen: ze waren leden van de kerk, het kan nog wel in orde komen (met de uiterste remedie), daarom onderstellen we nog maar dat het broeders zijn, zij het dan zwakke of dwalende broeders? Neen: „Daerom soo dient hier waer ghenomen dat de persoonen die ghebannen worden, OFT zijn waere gheloovighe, OFTE huychelaren, hetwelcke God alleen weet, ende vanden Ghemeente, die het herte niet en kendt, niet en kan sekerlick gheweten worden: Maer de Ghemeente, die naer het u'yterlicke oorSeelt, 'twelck alleen bekent is, die HOUIXT sodanige gebannene niet-voor gheloovighe, die vanden waren gheloove afghevallen zijn, maer voor huychelaren, die onder den name van Christen geschuylt hebben, totter tijdt dat de Ghemeynte van derselve daemae uyt de uytcomste seeckerlick kan oordeelen". En als de gebannenen na den ban zich publiek bekeeren, d S, n worden ze GEHOUDEN voor ware, doch zwakke geloovigen.

Een kind kan hier zien, dat „houden vopr" niets te maken heeft met onderstellen. En als de Ridderbossen en de Oosterbeeksohe synodocraten ons nu maar eens gingen „houden voor" huichelaars, dan was de zaak ineens gezond en was het gejokafgeloopen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

CONFERENTIE EN DORDTSCHE SYNODE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's