GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het laatste „bewijs” (voor het tweede citaat)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het laatste „bewijs” (voor het tweede citaat)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat van dien „lokroep" der attentie was maar een intermezzo. We moeten verder miet dr de B. de jachtvelden in. Daarom nog een woordje over het laatste „bewijs", dat dr v. d. L. gaf voor zijn onduidelijke, en nochtans dr de B. zoo welkome uitspraak (waarvan de inhoud ook in dit nummer nog is te lezen).

Die derde bewijsplaats is:7, 500. Blijkens de noot interesseert dr V. d. L., en dus, als hij het las, ook dr ds B., zich voor déze woorden (van Calvijn): oo dikwijls de vraag rijst van vergeving der zonden, moeten we onze toevlucht nemen tot den doop, teneinde , , vandaar" de bevestiging daarvan (nl. van die vergeving der zonden) te verkrijgen. Dat is dan aal genoeg, voor dr v. d. L. om dr Oorthuys, en voor dr de B. om een candldaat te bestrijden.

Voor ons is dat intusschen helder als koffiedik. Calvijn is hier aan het vechten tegen de Roomschen. Die hadden, in het concilie van Trente, een stellingenreeks over den doop gepubliceerd. Nummer X, waar Calvijn op déze plaats mee afrekent, luidde aldus:

, , Als iemand zegt: alle zonden, die na den doop geschieden, worden vergeven, of vergefelijk, alleen al door de herinnering aan en het vertrouwen In den doop, dien men heeft ontvangen, dan is die meening vervloekt".

Men begrijpt de roomschen wel; die vinden, dat er nog heel wat meer noodig is dan een GELOOVIG GEBRUIK van den doop, dien men zich weer voor oogen houdt in dagen van zielsverzoeking. Er moet nog zooveel bij komen: vormsel, biecht, laatste oliesel, om van de rest maar te zwijgen.

En nu komt Calvijn. Dacht u, vraagt hij aan de hooge synode der Roomschen, dat wij, als wij ons onzen doop herinneren (in volwassen leeftijd) dan alleen maar het oog hebben op die waterdruppeltjes op het voorhoofd? Weineen: e hebben dan het oog op den doop als bij ons thans verbonden met geloof en bekeering (berouw). Trouwens, zegt Calvijn, zoo is ook het abc van het werkelijke KENNEN van den doop. Niet alleen maar dat sprenkelen van wat water halen we ons dan voor den geest, maar de geestelijke werkelijkheid, die door Christus' opstanding het vertrouwen op een goede consclentie baart (1 Petr. 3:21). ZULK een teruggaan met onze gedachten naar den doop is het, die niet alleen de zonden vergefelijk maakt, maar ze ook geheel en al uitwischt; want zoo vaak in ons de vraag naar vergeving der zonden geboren wordt, moeten we tot onzen doop de toevlucht nemen, opdat wij vandaar zouden verkrijgen de 'bevestiging vaji de vergeving der zonden. Want een paar regels te voren, bij stelling 7, had Calvijn den doop genoemd een „handschrift" van de wederzijdsche obligatie tusschen God en ons, dat niettemin primair ons wil .verzekeren van de vergeving der zonden om niet en van de blijvende adoptie tot kinderen.

Daar staat dus niets anders dan dat de GELOOVIGE, die, , , tot zijn jaren gekomen zijnde", zich beangst voelt vanwege zijn zonden, zic"h herinneren moet Gods beloften, die hij in den, doop zich zag verzegelen, terwijl hij ^ien doop in geloof , igebruikt". Dat heeft letterlijk niets te maken met de bewering van dr v. d. L., noch met die van dr de Bondt. ! )'<

Waarom lezen de heeren niet een zinnetje verder? Er volgt nl. dit: zooals' God door de DAGELIJKSCHE BEet JL, OPTEN VAN HET EVANGELIE ons met zich verzoent, zoo verzegelt Hij ook door den doop ons de betrouwbaarheid en zekerheid van deze dagelijks tot onzen dood zich herhalende verzoening met Hem.

Dat Is nu alles over het •, , mooiste" zinnetje dat dr de B. oppikte uit een utrechtsche dissertatie. Zou hij maar niet liever de classis Den Haag verzoeken, den brief aan den candidaat van 1944 met betuiging van diep leedwezen terug te nemen? En te schrijven aan Noordeloos (de kerk, die het beroep op'den candidaat annuleerde!!), dat het een vergissing gevolgd heeft, en ook zijn eigen kwaad moet belijden? Want Noordeloos heeft wel geschreven aan de (thans zittende) Haagsche synode: vergader nu eens zonder die praeadviseurs, en het kreeg natuurlijk wel weer voorloopig de kous op het hoofd, maar ouderlingen blijven ouderlingen, en ze hadden zèU moeten regeeren de plaatselijke kerk. Ze hadden zich moeten vrijmaken, in 1944. En dat moeten ze daar vandaag nog. Zonder uitstel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Het laatste „bewijs” (voor het tweede citaat)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 september 1949

De Reformatie | 8 Pagina's