GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit den schat van het verleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit den schat van het verleden

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Fabius heeft onderkend en aangewezen verflauwing van het kerkelijk besef, ook uitkomend in bet systematiseeren van een z.g. interkerkelijkheid op politiek gebied, in het op politiek gebied zwijgen over kerkelijke vraagstukken terwille van het behoud der stemmen, in het stellen van Hervormde candidaten terwille van Hervormde kiezers.

Hij heeft echter niet alleen critiek geoefend ten aanzien van het principieel, geestelijk verband tusschen kerk en partij, dat meer en meer verwaarloosd werd, ook op andere wijze heeft hij zich niet onbetuigd gelaten. Ook wat betreft het optreden van de anti-revolutionaire partij in partij-organisatorische en staatkundige vraagstukken heeft hij den vinger gelegd op tal van wondeplekken, heeft hij gesignaleerd afwijking van het beginsel, verlating van het Woord, een meegezogen worden in democratische, socialistische richting, een zich aanpassen aan de praotijk. Fabius, deze dingen ziende, heeft er niet over gezwegen, maar hij heeft zijn stem er tegen verheven. Hij Het zich niet blindelings meevoeren in het zog van de partij, maar hij heeft ijverig gedaan aan zelfonderzoek, partij-zelfonderzoek, dat is toetsing van het partijleven aan het Woord, en hij heeft, verlating van het Woord constateerende, opgeroepen tot wederkeer, zonder aanzien des persoons. .

Ik gebruik daar het woord „zelfonderzoek". Daarover is nog al wat i; e doen geweest in de jaren vóór de acute kerkreformatie kwam. Verschillende men­ sehen, thans vrijgemaakt, zijn toen — ten onrechte —• beschuldigd van miskenning en loochening van het zelfonderzoek. Echter, deze menschen hebben wel een bepaald zelfonderzoek afgewezen, doch met te meer klem naar voren gebracht' den eisch van Schriftuurlijk zelfonderzoek. Zij hebben afgewezen een zelfonderzoek, dat in waarheid geen zelf - onderzoek is, maar een Gods onderzoek, een onderzoek van Gods doen en laten, een onderzoek of G o d mij uitverkoren heeft. Dat is afgewezen. Maar gehandhaafd en beklemtoond is het waarachtige zelf onderzoek, dat voo'rtdurend de eigen levenshouding confronteert met de normen daarvoor in de Schrift gesteld.

En dit waarachtige zelfonderzoek geldt niet slechts ons persoonlijk leven, geldt niet slechts ons individueel, het is evenzeer eisch voor ons leven in vereenigingen en organisaties, ook voor ons kerkelijk leven. Het is merkwaardig dat degenen die alarm geroepen hebben over de — vermeende — loochening van het zelfonderzoek, zoo weinig bereid zijn gebleken tot Zv, lfonderzoek t.a.v. besluiten en handelingen van synodes, maar met termen als: „onder de leiding des Heiligen Geestes", „onder aanroeping van Gods Naam", synode-handelingen practisch boven critiek gesteld en aan zelfonderzoek onttrokken hebben.

Voor het waarachtig zelfonderzoek is ook in de antirevolutionaire partij weinig of geen plaats. Theoretisch is er wel ruimte voor, maar practisch wordt het slechts geduld. Men wordt verwonderd aangezien wanneer men afwijkt van het algemeen gevoelen, wanneer men een partijbeslissing durft taecritiseeren, wanneer men het centraal comité niet — evenmin als een synode — onfeilbaar acht, wanneer men het niet vanzelfsprekend vindt dat een christelijke organisatie ook waarlijk naar het Woord leeft, maar al haar woorden en daden daaraan toetst.

Aan dit waarachtig zelfonderzoek is Fabius telkens bezig geweest, zij het niet tot veraangenaming van zijn leven. Hij werd beschouwd als een buitenbeentje, als een droog Kamergeleerde, die op zijn studeervertrek wel schoone theorieën kon uitdenken, maar voor de practische politiek geen vruchtbaar werk verrichtte. Niettemin heeft hij volgehouden tot het laatste toe. Terar dum prosim, was zijn lijfspreuk: Laat ik verteerd worden, als ik maar nuttig ben!

We herinneren ons hoe er een klein stormpje opstak toen een aantal menschen voor een paar jaar meenden te moeten afraden het verleenen van medewerking aan het tweede millioenplan, en daarmede openlijk zich stelden tegenover het desbetreffend besluit van het centraal comité. Dat werd gezien als een soort van revolutie, opstand tegen het wettig gezag. Er werd ook gezegd: dit verzet moet aangeteekend worden in den organisatorlschen weg en mag niet zoo

maar in het publiek worden gebracht. Nu is het wel eenigermate vertroostend te weten dat Fabius reeds allesbehalve enthousiast was over het eerste millioenplan, en dat hij daaraan publiekelijk uiting heeft gegeven.

In zijn maandblad: , , Studiën en Schetsen op het gebied van staat en maatschappij", de 12e serie, no. 11 (Januari 1921), blz. 198 v.v. vinden we een artikel: „Beginselen en organisatie". In dit artikel wordt opgenomen een beschouwing van „Het Vaderland" over de antirevolutionaire partij, waarin betoogd wordt, dat aan de antirevolutionaire partij sinds lang de beginselvastheid ontbreekt, dat zij een opportunistische partij is geworden, dat zij herhaaldelijk hasir beginsel heeft, aangepast aan de practijk, hetgeen met voorbeelden wordt toegelicht. Fabius merkt daarbij dan op:

, , Het lijkt mij moeilijk alle juistheid van het boveustaajide te betwisten. En zoo is wellicht te begrijpen, dat — voorzoover mij bekend — de antirevolutionaire pers daarop niet is ingegaan.

Maar indien het geschrevene weinig vatbaar is voor volstrekte tegenspraak, dan rijst toch de vraag, of dit oogenblik het best gekozene is, om te trachten één millioen gulden bijeen te brengen, in hoofdzaak voor de organisatie der partij.

Is niet juist eene der groote fouten van den lateren tijd geweest, dat men eenzijdig op de organisatie heeft getuurd, en te weinig op de gaafheid der beginselen, te wier dienste toch alleen de organisatie beteekenis bezit, heeft gelet? "

Fabius kwam hiermede niet achteraf aandragen, pas in 1921, reeds in 1908 had hij hierbij den vinger gelegd. In dat jaar verscheen van hem: „Staatkundige Gedachten, twee brieven van Dr A. Kuyper besproken". Tusschen twee haakjes: er wordt wel eens gedaan alsof polemiek iets is van onzen tijd, alsof het vroeger allemaal pais en vree was en niets de zoete eendracht verstoorde; dit is geenszins juist; Fabius heeft gepolemiseerd, telkens weer; op hoffelijke wijze, maar scherp! zoo scherp als een scheermes; en niet ónze dagen hebben voor 't eerst gehoord critiek op Kuyper. Fabius heeft ze uitgebracht herhaalde malen; ook in dit geschrift polemiseert hij tegen den leider der antirevolutionaire partij. Verschillende on-. derwerpen worden erin aangeroerd. Zoo: verplichte verzekering, het gezinshoofdenkiesrecht. En ook: de partijorganisatie. Over dit laatste schrijft Fabius als volgt:

„Voor iedere partij is eene goede organisatie van groot belang. Zonder organisatie kan eene partij niet bestaan.

Echter mag nooit uit het oog verloren worden, dat voor eene partij de organisatie niet het eenige is, zelfs het voornaamste niet. De organisatie moet het beginsel dienen, dat de eigenlijke grondslag der partij is.

Bene organisatie, schoon op zich zelve goed, wordt echter tot wezenlijk gevaar voor eene partij, als daarop eenzijdig gewicht wordt gelegd; het belang, de kracht, de macht der organisatie schier alles wordt, en voor de zuiverheid der beginselen de liefde afneemt.

Dat zich nimmer verschijnselen openbaren, welke ook voor de antirevolutionaire partij uit dit oogpunt eenigszins bedenkelijk zijn, zoude ik niet durven zeggen. Het moet de aandacht trekken, dat sommigen, althans tn het openbaar, telkens spreken van de georganiseerde - antirevolutionaire partij; op het nieuwe toevoegsel zoozeer den nadruk schijnen te leggen, dat het schier is, alsof in dat woord meer nog dan in het volgende de verklaring van hunne geestdrift gezocht moet worden. Voor de organisatie komen zij op; voor het belang der organisatie; de discipline moet gehandhaafd worden " (blz. 108 V.).

En dan laakt de schrijver het, dat over een beweerde afwijking van een program van actie veel geschreven wordt, terwijl de vraag of verzekeringsdwang overeenkomstig het Duitsche staatssocialisme niet in strijd is met de antirevolutionaire beginselen vrijwel geen belangstelling trekt.

Het verval der antirevolutionaire partij dateert volgens Fabius van 1894. Nota bene! dat is: let wel! Het constateeren van verval is niet voorbehouden gebleven aan onzen tijd. Het is niet een ongehoorde nieuwigheid, ingevoerd door de „vrijgemaakten", die dan nu ineens op alles wat aan te merken hebben. Fabius heeft aangewezen een neergaande lijn, en die neergang is volgens hem begonnen in 1894. We zullen zien.

B. JONGELING.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Uit den schat van het verleden

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's