GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Koninkrijk Gods

MEEB DAN EEN PEBSONEEIJl UNIE.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk de lezer zich wellicht herinneren zal, maakt Dr Westerink in het artikel over „Kerk en Koninkrijk Gods", dat de aanleiding is geworden van deze serie, een „scherpe onderscheiding van Christus als Hoofd in de kerk en als Koning in het Koninkrijk".

Deze onderscheiding voert hem tot een even scherpe distinctie van kerk en koninkrijk zelf. Het zijn afzonderlijke „levensterreinen". „Parallel met de andere benaming van Christus als Hoofd (van de Kerk) en Heer of Koning (in de andere levensverbanden) staat onze practische onderscheiding van de christenen als geloovige kerkleden, geloovige burgers van den staat, geloovige arbeiders enz.".

Van hieruit bindt Dr Westerink den strijd aan tegen elk, die „uit de kerkelijke censuur de conclusie trekt van het gezet zijn buiten het Koninkrijk Gods". Zulk een kan dat volgens hem „alleen doen door de ontkenning van de Schriftuurlijke, duidelijk door de behjdenis uitgesproken en in de kerkehjke practijk gehandhaafde onderscheiding van Kerk en Koriinkrijk".

De gedachten van den schrijver toetsend aan da Schriften hebben wij allereerst aangewezen, dat zijn absolute en exclusieve nevenstelling kerk-Hoofd en koninkrijk-Koning onhoudbaar is.

De Schrift duidt den Christus ook aan als Koning van de kerk en spreekt tevens van Hem als Hoofd in het rijk Gods.

Vervolgens hebben we breed gesproken over de omschrijving van de kerk als de volksvergadering van het koninkrijk.

Van afzonderlijke „terreinen" of „levensverbanden" bleek ons daarbij niets. Integendeel, wij zagen juist den nauwen samenhang van kerk en rijk: de eerste is de vergadering van de gehoorzame burgers van de tweeds.

We willen nu, onze serie vervolgend, nog even terugkeeren naar het begin: Christus is Koning ook van de kerk en Hoofd ook van het rijk Gods. Men mag dus niet, gelijk Dr Westerink vanuit zijn verkeerde philosophische schematiek doet, de koningsfunctie van den Christus alleen reserveeren voor het koninkrijk en van Zijn positie als Hoofd slechts spreken in verband met de kerk.

De Schrift kent zulk een scheiding van Christus' waardigheden niet doch leert ons juist, dat deze vandaag een en ondeelbaar zijn.

De Christus is het Hoofd van de kerk en ook Hoofd in het rijk Gods. Wel is er een andere nuanceering vanhet begrip „Hoofd", wanneer dit in verband met de kerk dan wel met het koninkrijk Gods wordt gebruikt.

Wanneer Gods Woord spreekt van den Christus als het Hoofd van de kerk, wordt ons tevens verkondigd, dat de kerk Zijn lichaam is. Er is dus een bijzondere band tusschen Christus en Zijn gemeente als tusscher. het hoofd en het lichaam. Veelal spreekt men van „de organische betrekking" die er tusschen beide bestaat. Vanwege deze aparte relatie tot de Zijnen heeft de Cliristus het woord gesproken: Wie u ontvangt, ontvangt Mij" (Matth. 10 : 40) en heeft Hij Paulus toegevoegd, toen deze tegen Zijn kerk woedde: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij? " (Hand. 9:4).

Toch, al is de betrekking van Christus als Hoofd tot Zijn kerk anders gequalificeerd als Zijn verhouding van Hoofd tot het rijk van God, beide relaties worden aangegeven met denzelfden term: ij is Hoofd van Zijn kerk en Hoofd van alle overheid en macht. Hoofd boven alle dingen (Col. 2 : 10, Ef. 1 : 22, vgl. vs 10, 1 Kron. 29 : 10; zie ook onze artikelen hl nr 41 en 42 van den vorigen jaargang.)

Evenzoo wordt zoowel ten opzichte van het rijk Gods als van de kerk Christus iii de Schriften Koning en Heer genoemd. Ook hier is de verhouding anders geladen, al naar gelang van het koninkrijk of van de kerk sprake is.

De kerk is de vergadering van hen, die van Christus' heerschappij weten en die erkennen. Het doel van Christus' verhooging is wel, dat in den naam van Jezus alle knie zich zou buigen van hen, die in den hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: ezus Christus is Heere! (Phil. 2 : 10), maar er zijn in deze bedeeling knieën die niet buigen willen en tongen die deze belijdenis weigeren. De kerk echter is de gemeenschap van hen, die door den Geest en het Woord gebracht zijn tot de geloovige aanvaarding van de koningsheerschappij van den Christus (vgl. 1 Cor. 12 : 3).

Er is dus een verschil in de relatie van den Christus - als Koning tot het rijk waarover Hij het regiment heeft

ontvangen („alle dingen") en tot Zijn gemeente, die Zijn heerschappij erkent. Maar aan Zijn positie van Koning over hemel en aarde en van Koning over de kerli doet dit niets af of toe. Zijn koningswaardigheid gaat over beide.

Christus Jezus is Hoofd en Koning van rijk Gods en kerk. Daarom mag men niet, zooals Dr Westerink doet, het laten voorkomen, alsof het spraakgebruik van de Schrift inzake de termen , , Hoofd" en „Koning" ons nopen zou tot een scherpe (onder) scheiding van kerk en koninkrijk als twee aparte „terreinen".

Hoe verhouden nu Christus' waardigheden ten aanzien van kerk en koninkrijk Gods zich tot elkaar?

Moeten wij de functie welke de Christus verricht ten aanzien van hemel en aarae, over welke Hij alle bevoegdheid ontvangen heeft (Matth. 28 : 18) sterk separeeren van de werkzaamheid, welke Hij volbrengt voor Zijn kerk?

In het staatsrecht kent men de figuur van een „personeele unie". De koning van het eene land is dan ook koning van het andere. Maar beide gebieden en rijken alsmede de bevolkingen ervan blijven veelal sterk gescheiden. Slechts in de omstandigheid, dat de vorst van het eene gebied tevens die van het andere is, vinden de aparte „terreinen" een aanrakingspunt. In den persoon van den koning hebben de afzonderlijke rijken hun unie.

Spreekt nu de Schrift ook zoo over Christus' heerschappij van de kerk en van het koninkrijk Gods: afzonderhjke terreinen, scherp onderscheiden, slechts min of meer toevallig , , beide centraal in-Christus gekarakteriseerd" ?

Dr Westerink gaat hier zeer abstraheerend te werk. Is dit naar het Woord van God?

Uit liet voorgaande, waarin vwj vonden dat Gods Woord ter aanduiding van de positie van den Christus in Zijn kerk en in Zijn rijk dezelfde namen „Koning", „Heer" en „Hoofd" gebruikt, blijkt ons reeds, dat de abstracties van Dr Westerink niet schriftuurlijk zijn. Hetzelfde toont ons ook de omschrijving van de kerk als de volksvergadering van het koninkrijk der hemelen.

Toch is een uitvoeriger onderzoek omtrent de verhouding van Christus' bevoegdheden stellig op zijn plaats.

Het is duidelijk, dat hier weer in het geding komt de Schriftopenbaring in Ef. 1 en Col. 1 en 2. Dr Westerink gaat op deze hoofdstukken dan ook nader in en hij meent daarbij, dat zij steun verleenen aan zijn abstracties.

Hij schrijft: In Col. 1 : 13 wordt het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde met name genoemd. En daarbij, maar daarvan onderscheiden (wij spatieeren) is sprake van „in wien wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden" (vers 14). In het vervolg (vers 15—20) gaat het over Christus' Koningschap, maar daarin heet Christus weer zeer opvallend: En Hij is het Hoofd van het lichaam, de gemeente". We hebben (aldus nog steeds Dr W.) dus in Colossenzen, in overeenstemming met het karakter van den brief die nadruk legt op de kosmische beteekenis van Christus, een uiteenzetting van de positie van Christut; in, het Koninkrijk, waarbij we er eenmaal met zooveel woorden aan herinnerd worden, dat deze Christus het Hoofd van het Lichaam, de Gemeente, is".

Wij achten dit weer een typisch staal van exegese, die totaal door verkeerde wijsgeerige vooroordeelen isbeheerscht en die daarom aan den werkelijken zin van de Schrift geen recht kan doen.

Dr Westerink knipt Col. 1 uiteen: hier een stukje over het koninkrijk en „daarbij, maar daarvan onderscheiden" een stukje over de kerk. Dan weer een gedeelte over het koninkrijk en daarin , , weer zeer opvallend" een stukje over de kerk. Al met al „een uiteenzetting van de positie van Christus in het Koninkrijk" met een „herinnering" aan het feit, dat deze Christus Hoofd van de kerk is. De „herinnering met zooveel woorden" dient slechts om de lezers het „scherpe onderscheid tusschen kerk en Koninkrijk Gods" opnieuv.' te leeren. Zij mochten in het onderricht over het Koninkrijk ook deze waarheid eens vergeten!

Wat blijft hier over van de eene, levende verkondiging van het Woord Gods op deze plaats? Niets.

Dr Westerink heeft eigenmachtig geabstraheerd in wat de Schrift als een levend geheel evangelisch boodschapt. De spits van Paulus' preek wordt door hem afgebroken, de tendentie van dit hoofdstuk geheel weggewerkt.

Immers wat is het geval? Paulus bestrijdt in dezen brief een dwaalleer, volgens welke in de stoffelijke wereld geestelijke krachten heerschen, waarvan men zich in den weg van ascese moet bevrijden. Naar deze ketterij dient men buiten Christus verlossing van deze geestelijke boosheden te zoeken.

Hiertegenover nu predikt de apostel de alomvattende waarde van Christus den Middelaar. Er is geen enkele macht in het gansche wijde heelal buiten Hem. In Hem zijn alle dingen geschapen; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is voor alles en a'le dingen, hebben hun bestaan in Hem. Hij is het Hoofd van alle overheid en macht. Koning in het rijk Gods.

En deze zelfde Christus nu. Die Hoofd is boven alles, is het Hoofd van de gemeente, die ? ijn lichaam is. Hij Die alle dingen regeert, is Koning der kerk. Wat zouden de leden van Zijn gemeente dan vreezen voor geestelijke machten ? En wat zouden ze zoeken buiten Hem, door Wien God alles in zuivere verhouding teruggebracht heeft en door Wien ook zij verzoend zijn?

De strekking van dit hoofdstuk is juist de eenheid van Christus' koningspositie in het rijk Gods en over de kerk in het licht te stellen om van daaruit de geloovigen te vertroosten en tevens hen te waarschuwen tegen de opgekomen dwaalleer. „H ij van Wien in vs 16 en 17 juist gezegd is, dat geen enkele macht of kracht in de schepping los van Hem bestaat, deze, die boven alles en voor alles is, is het Hoofd van het lichaam, d.w.z. de Kerk...." (K.V., van Leeuwen, p, 23).

De spits van Paulus' betoog is de prediking, dat koninkrijk Gods en kerk van Christus meer zijn dan een personeele unie. Hier zijn geen aparte terreinen en geen los van elkaar door Christus gehanteerde bevoegdheden.

Alle macht, die de Christus in het rijk van God bezit, wendt Hij aan voor Zijn kerk, die Zijn lichaam is.

Ziet ge nu, hoe Dr Westerink het evangelie van Col. 1 in flarden uiteenscheurt, zoodat troost en vermaning teloor gaan?

De eenheid van dit hoofdstuk wordt door hem verbroken. Ook bij zijn behandeling van vers 13 en 14 wordt dat duidehjk. Hier brengt Dr Westerink een sterke onderscheiding aan, die door den tekst juist weersproken wordt.

In deze verzen wordt ons verkondigd: „De Vader heeft ons bevrijd uit het machtsgebied der duisternis en overgebracht in het rijk van den Zoon Zijner liefde, in wien wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden".

De schaar van Dr Westerink gaat nu weer aan het knippen. Het een wordt hier genoemd (het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde), maar daarbij en daarvan onderscheiden, zoo heet het bij hem, is er sprake van het ander (de verlossing, de zondenvergeving).

In den tekst echter is hier juist een zeer nauwe verbondenheid. De geloovigen zijn bekwaam gemaakt deel te hebben in de erve der heiligen in het licht. Ze zijn bevrijd uit het rijk der duisternis en kinderen gemaakt van het Koninkrijk Gods. Dat koninkrijk wordt hier genoemd het rijk van Gods Zoon, omdat de Christus tot Koning ervan is aangesteld. Hij heet hier de Zoon van Gods liefde, omdat in Hem de liefde Gods is geopenbaard.

Deze openbaring van Gods liefde was er in de zending tot het ambtswerk van den Christus, in Wien wij de verlossing, de zondenvergeving hebben.

Juist in het spreken over het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde ligt een sterke beklemtooning van de eenheid van vers 13 en vers 14 en daarin van den sterken samenhang van koninkrijk en kerk.

De kerk is de vergadering van hen, die door de zondenvergeving op grond van den ambtsdienst van den Christus overgebracht zijn in het koninkrijk. De leden der kerk zijn zij, die zijn toegebracht tot de gemeenschap van de gehoorzame burgers van het rijk, waarvan de Christus tot Koning is geproclameerd. Zij, die de vergeving" der zonden hebben ontvangen, zijn ook de trouwe onderdanen van het koninkrijk.

Kerk en koninkrijk zijn dus geen aparte „terreinen", geen afzonderlijke gebieden met gescheiden bevolkingen. Gelijk de Koning van het rijk ook tevens de Koning van de kerk is en gelijk Hij al Zijn koningsmacht aanwendt ter vergadering en bescherming van Zijn kerkvolk, zijn ook de leden der kerk tevens de onderdanen van het rijk.

Kerk en koninkrijk Gods — meer dan een personeele unie!

D.V. een volgend maal hierover nog iets nader.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's