GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De zeven gesprekken van  Maleachi"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De zeven gesprekken van Maleachi"

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo af en toe wordt onze schat, speciaal van practische „stichtelijke" lectuur nog al eens verrijkt met vertaalde import uit het buitenland. Dat zal op zichzelf niemand willen keeren, en niemand zal ook kunnen ontkennen, dat door vertaling van buitenlandsche werken meermalen een poort werd geopend, waardoor aan een ieder de gelegenheid geboden werd te genieten van goede en schoone pennevruchten van over de grenzen, die anders onbekend voor hen waren gebleven.

Maar niemand verlieze hier ook uit het oog het gevaar, dat, vooral in onzen tijd, nu de valsche profetie zich overal en op allerlei wijze openbaart, aan deze import verbonden is. En het schijnt dan ook niet geheel overbodig, dat hier bij gelegenheid eens een waarschuwingssein, een „stoplicht" opgaat, door te herinneren • aan den dringenden eisch die aan overzetters gesteld dient te worden: strenge en zorgvuldige keur in datgene wat men den volke als „stichtelijke", en daarom lezenswaardige lectuur gaat aanbieden.

Wij werden van dien eisch opnieuw overtuigd toen we dezer dagen in handen kregen het door één onzer gereformeerde predikanten uit het duitsch vertaalde boekje van den zwitserschen prediker Dr Walter Lüthi: „De zeven gesprekken van Maleachi" (oorspronkelijke titel: „Maleachi antwortet den Verzagten"), zeven voor den druk eenigszins bewerkte preeken, uit het jaar 1948, over het boek Maleachi.

Wij meenen, dat in dit boek op ernstige wijze de schriftuurlijke antithese, waarin de Kerk des Heeren door God gesteld is tegenover het rijk der wereld, wordt verzwakt; ea dit des te gevaarlijker, omdat het geschiedt in een vorm die waarschijnlijk niet voor een ieder aanstonds geheel duidelijk zal zijn. Het is dan ook geen wonder, dat één onzer kerkboden, waarin het boek werd aangekondigd en de schrijver geprezen om zijn groot© gaven om „do boodschap der Schrift te doen hooren als de boodschap voor het heden", het (overigens o.i. al te zwakke) voorbehoud wordt genomen, dat „eenig aitisch lezen, van het boek wel geboden zal zijn".

Eenig critisch lezöiT W^" Eouden willen zeggen: laat de lezer veeleer a 1 zijn critisch vermogen instellen om hier de valsche profetie te onderscheiden van de ware. Ter illustratie en kenschetsing van het boek willen we niet nagaan de verschillende plaatsen uit Maleachi's profetieën, waarvan een onjuiste exegese gegeven wordt. Al vormen deze uitersiard telkens weer den grondslag en het uitgangspunt ran allerlei onschriftuurlijke voorstellingen.

Wat b.v. te denken van de verklaring die het boek op blz. 32 geeft van Mal. 1 : H, d.ea bekenden tekst, waarin de Heere tot Israël zegt: „maEir van den opgang der zon tot haren ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder d© heidenen, en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de Heere der heirscharen".

Lüthi vertaalt dezen tekst in den tegenwoordigen tijd (Mijn Naam i» groot onder do Tolkeren en overal wordt voor Mijn Naam een reino offerande gebrand" enz.), dus als een constateering Tan wat in Maleachi's dagen reeds gebeurde: de heidenen offeren nu (reeds) een rein spijsoffer den Heere, en dat in tegenstelling met de Joden die met de spijsoffers knoeien (vs 7 en 8). Op de vraag echter waaróm het spijsoffer der heidenen den Heere rein is, antwoordt Lüthi: Wel, de heidenen nemen het nauw met het offeren. Hoewel zij maar een kleine Godskennis hebben (de „natuurlijke godskennis" doet nog wonderen!) is hun Godsvereering groot. In hun onwetendheid staan ze dichter bij God, dan gij, Joden, die God kent. Daarom is dat heidenoffer, die vrucht van natuurlijke godskennis, den Heere een reukwerk en een rein spijsoffer!!

Een soortgelijke gelegenheid om zijn remonstrantsche synthese-theologie te ventileeren vindt Lüthi bij Mal. 2 : 10: Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooselijk, de één tegen den ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen? "

Het is - duidelijk genoeg uit het verband, dat hier bedoeld is het Vaderschap van Gods genadebetrekking tot Israël, omdat Hij het is. Die, krachtens Zijn verbond met Abraham, Israël als Zijn volk tot het aanzijn geroepen („geschapen") heeft. „Aan deze kindsbetrekking, waarin het volk tot den Heere staat, hebben de Israëlieten als leden van het volk deel, en in dezen zin wordt Hij hier hun al'er Vader genoemd (R'dderbos, K.V. „De kleine profeten". Hl, 212).

Maar Lüthi ziet hier gesproken van Gods u n i v e r-s e e 1 e Vaderschap over alle menschen, omdat Hij aller Schepper is — maar niettemin Zich openbarende in het Verbond door Jezus Christus — en zoo is dan de stof gevonden voor een hartstochtelijke apologie voor de schoone eenheid van alle menschen, die vloekt tegen alle gedeeldheid en richtingen, waardoor wij de wereld uit elkaar laten springen.

Hoort toe, als Dr Walter Lüthi ons onderwijst (pg. 52 e.v.) in de diepe eenheid van alle menschen, omdat het „Verbond" van den Vader-Schepper van allen hen eigenlijk alle vasthoudt in zijn machtigen greep:

„Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Dat is de vraag, die ook ons vandaag op de lippen brandt, als de vraag naar de eenheid van het menschelijk geslacht Het is de vraag die ten aanzien van den a-socialen toestand van het huidige menschehjk geslacht reeds uit het diepst van ons aller hart als een zucht is opgekomen: Waarom kunnen wij elkander niet verdragen? Waarom kunnen tweedrachtigen elkaar niet vinden ? Waarom moet de wereld • letterlijk in twee helften gespleten zijn? Hooren wij dan niet bij elkaar? Heeft God de wereld soms in twee helften geschapen, of als één geheel, dat bij elkaar behoort? Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen?

Door deze vraa, g te stellen beantwoordt de Bode (= Maleachi, H. J. M.) haar bevestigend. Ja, de heele menschheid heeft één God en Vader, die de almachtige Schepper des hemels en der aarde is. Dit Woord van den éénen God en Vader, dit Woord moesten wij in alle hoogere en lagere scholen, en in alle kinderkamers spellen En niet alleen Joden en Christenen, ook de Mohammedanen, ook de Boeddhisten, ook de moderne heidenen in Europa, in Amerika — wij hebben allen één Vader. Wij weten het niet allen. Wij weten het niet allen even goed. En wij weten niet allen dat God onze Vader is. En heelemaal weten we niet allen, dat het door Jezus Christus, den Zoon is (spat. van mij, H. J. M.) dat wij allen één Vader hebben....

Maar — of we het nu weten of niet, of dat we het maar half weten, . dat verandert niets aan het feit, dat wij allen één Vader hebben ".

Na dezen lofzang op de groote, schoone eenheid van alle menschen in den éénen Vader door Jezus Christus, hooren we dan, dat de loochening van deze , , waarheid" de ellendige gedeeldheid onder de menschen heeft gebracht:

„Doch wij, die dien éénen Vader zelfs door den Zoon kennen, liefhebben en eerbied bewijzen mogen, wij Christenen hebben meer kans dit geloof te verloochenen, dan een heiden ooit gegeven is. Wanneer een christen het eenige Vaderschap van God loslaat, dan geschiedt dat tegen beter weten in. En juist doordat wij het eenige Vaderschap van God afvallig loochenen, zijn wellicht die onoverkomenlijke scheidsmuren binnen de christenheid opgetrokken tusschen Roomsch-en Grieksch-Katholiek, tusschen Roomsch eu Protestant. Daar zit de splijtzwam, de splijtzwam van onze bizondere schuld als christenen. Ja, midden in één en dezelfde kerkelijke gemeente vindt men de „richtingen", die vreemder kunnen staan tegenover elkaar dan tegenover heidenen. Zoo verloochenen juist wij het geloof in den éénen Vader door den Zoon "

Dit geloof aan de „eene en ondeelbare wereld" kan men een schoone idee noemen. Maar het is meer dan slechts een idee, het gaat hier om feiten en om werkelijkheden.... Omdat God de Schepper van alles is, omdat Jezus Christus de eenige Verlosser is, omdat Hij „zit aan 's Vaders rechterhand" en Hij daar onze Voorspraak is — daarom kent de wereld een eenheid, daarom is zij metterdaad „de eene ondeelbare wereld", zelfs wanneer wij, haar in stukken lieten springen".

MerkwEiardig: ij dachten, dat, naar de Schriften, juist de overwinning van den eenigen Verlosser, het Koningschap van Jezus Christus, Zijn „zitten ter rechterhand Gods" „metterdaad" de groote scheur in deze wereld had getrokken! (Luc. 12 : 49—53). Neen, zegt Lüthi, het is anders, maar de menschen zien het niet allemaal.

En dan gaat zijn. lofzang nog verder op de allemenschen-samen-bindende kracht van den éénen Vader, door Gods Verbond in Jezus Christus, waarvan hij overal, tot zelfs bij Kaïn toe, de schoone werking ziet:

„Dat wij allen één Vader hebben, laat de Bode ons nu nog iets concreter zien, als het ware meer tastbaar. Hij weet zich in dat opzicht één met al de vorige profeten van het Oude Testament. Zoo verwoestend de splijtzwam der zonde zijn werk doet onder ons menschen en ons van elkaar los scheurt, even duidelijk laat de Heilige Schrift ons één God en Vader zien, die bij elkander houdt en verbindt. Wij staan hier voor het allergrootste wonder: tegenover ons verscheuren stelt God Zijn weer aanknoopen.

De Bode spreekt hier aan het begin van het gesprek van „het Verbond, dat met onze vaderen gemaakt is" (2 : 10). God is niet alleen bij Maleachi, maar in het heele Oude en Nieuwe Testament de God des Verbonds, de Verbondsgod. Door heel het Oude Testament heen bemerken wij een mysterieus, moeizaam, binden en aanknoopen: et Verbond met Adam en Eva, het Verbond met Kaïn, het Verbond met Noach, het Verbond met Abraham, het Verbond met Mozes, het Verbond met David, al deze afzonderlijke Verbonden zijn in werkelijkheid geen afzonderlijke Verbonden, maar 't is één enkel Verbond, dat heenwijst naar dien Eene, die geopenbaard is als Heer en Hoofd van het Nieuwe Verbond In Jezus C h r i s t u s hebben wij allen één Vader".

Genoeg. En breede commentaren zijn hierbij overbodig. Behalve een hopeloos verwarren en verwisselen van Gods Scheppers-„Vaderschap" met Zijn Vaderschap krachtens Zijn Verbond in Jezus Christus is hier (en dat bijgevolg) een valsche eenheidsprofetie aan het woord, die alle fundamenten weggraaft onder de Schriftuurlijke belijdenis der antithese van de v ij - a, n d s c h a p die de Heere gezet heeft 'tusschen het zaad der Vrouw en het zaad der slang. Hier wordt stof geleverd voor een oecumenisch sermoen, waarnaar in den Wereldraad van Kerken met genoegen geluisterd zou worden, en waartegen de valsche profeet uit Openb. 13 geen bezwaar zal hebben.

Maar daarom ook reden genoeg voor ons om de oogen open te hebben bij het door vertalingen aan den man brengen van „slichtelijke" lectuur uit het buiten­ land.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

„De zeven gesprekken van  Maleachi

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's