GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Barthianen over Christelijk vereenigingsleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Barthianen over Christelijk vereenigingsleven

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men stelt ons herhaaldelijk vragen over de positie, die door de Barthianen wordt ingenomen tegenover het christelijk vereenigingsleven. En het is goed, dat men zich ook in dezen wil geïnformeerd zien, , want zij ondermijnen dit vereenigingsleven principieel.

Nu kan prof. dr G. C. van Niftrik op-dit punt ons zelf wel informaties geven. Hij is volbloed Earthiaan, hoewel „niet voor de volle 100 pet.", let maar op straks. Dat hij niet voor de volle 100 pet. Barthiaan is, dat is dus het bewijs, dat hij het voor de volle 100 pet. wèl is; want het is 100 pet. Barthiaansch te leeren: het mag niet 100 pet. zijn.

Dat prof. v. Niftrik over deze zaak de pen opnam vond zijn aanleiding in een artikel van ds J. J. Buskes. Deze immers verwonderde zich er over, dat een „Barthiaan" lid kon zijn van de C.H.U. (Christelijke Historische Unie). Hoe is het mogeUjk, dat uit het ook in Nederland neergelegde Barthiaansche ei een C.H.U.-kuiken is te voorschijn gekropen? ! Ds Buskes — aldus prof. v. N. —^ is een hoffelijk man, hij zégt het dus niet, maar hij bedoelt het wél: „je moet toch eigenlijk een „kuiken" zijn, als je bij aanvaarding van Barth's theologie toch nog lid van de C.H.U. blijft!

Hierna komt de kwestie van de „onrust" ter tafel. Men weet, dat Barthianen het geloof „een onrustig ding" hebben leeren noemen: een mensch moet niet zoo zeker z ij n, en vooral niet hiervan, dat God „met" hem is, dat hij God welgevallig kan zijn in eenig werk. Men gaat immers permanent uit van dé tegenstelling tusschen goddelijk en menschelijk, tusschen God en de creatuur, tusschen Gods „wereld" en „ónze wereld". God „hebben" — dat kan niet.

Vandaar de eisch van principieele ONRUST. Prof. v. Niftrik — we citeeren hem steeds via „In de Waagschaal" — merkt dan ook op, dat ds Buskes wijst op het gevaar, dat je als „Barthiaan" te rustig in de P.v.d.A. zit. Maar — aldus prof. v. N. — ds Buskes schijnt het gevaar om als „Barthiaan" rustig in de C.H.U. te zitten nog grooter te vinden.

Op dat punt kan de hoogleeraar evenwel ds Biiskes in ieder geval gerust stellen. Hij zit niet rustig in de C.H.U. Dat had ds Buskes z.i. trouwens kunnen lezen in het eerste nummer van „Kerk en theologie". Op blz. 29 schreef prof. v. N. (in een opstel: „Greloof en politiek"), dat er alt ij d dista.ntie blijft tussen het christen-zijn enheit lidmaatschap van welke vereniging ook. Een christen, die v o o r de v o l l e 100 pet. lid is v a n welke v e r e n i g i n g ook, is geen christen meer. Voor de volle 100 pet. kan ik alleen tot Gods kerk behoren.

Tot zoover voorloopig prof. v. N. U verwondert zich? U denkt, dat een christen altijd maar een klein beginsel der gehoorzaamheid heeft? En U voegt in uw geest daaraan toe: dat dat dus niet alleen voor vereenigingen doch ook voor de kerk geldt? Maar~ U moet niet vergeten, dat hier sprake is van „G o d s" kerk. Dat is altijd weer zoo'n ongrijpbaar ding; en u moet er maar niet naar zoeken, want te vinden is zij toch niet. Over de vraag, wat „behooren tot" beteekent, moet u ook maar niet te lang tobben. Want u krijgt toch geen duidelijk antwoord. Wel is het zeker dat „behooren tot" iets anders beteekent wanneer het over een vereeniging gaat, dan wanneer het over „Gods kerk" loopt. Zoodat hier een beetje met woorden gespeeld wordt. En eigenlijk ook met „procenten".

Maar keeren we tot de kwestie der vereenigingen terug. Hoe ziet een 100 pet. en dus niet 100 pet. Barthiaan de vereenigingen? Prof. v. N. verklaart zich diep er van overtuigd, dat een vereeniging altijd weer een bepaalde „waarde" met een romantisch, gO'ddelijk aureool voorziet en schier onbemerkt in de afgoderij terecht komt: men verheerlijkt en dient z.i. daar een bepaald neutrum, d.w.z. iets , , onzijdigs"; het vaderland, de nationale eer, het geld, het gezag, den eigendom, of het socialisme. U ziet, dat een „isme" hier ook al als „neutrum" dienst kan doen; socialisme, barthianisme, hoedemakerianisme, neutralisme, enz. Prof. v. N. verklaart dan ook, steeds meer „begrip" te krijgen voor de „beslissing" van Hoedemaker, die op een gegeven oogenblik alle organisaties, de confessioneel e vereeniging incluis, verliet om zijn geestelijke en kerkelijke positie zuiver te houden (is een „positie" dan geen „neutrum"? zouden we willen vragen). Prof. v. N. viiidt: een vereeniging beteekent altijd een zekere dictatuur, de dictatuur van een bepaald beginsel, al of niet uit het Woord Gods afgeleid. Wat zich op het oogenblik in de studentenvereeniging S.S.R. afspeelt, schijnt hem als afschrikwekkend voorbeeld in dezen te mogen gelden. Neen, met riist zit hij niet in de C.H.U., niet in dé Confessioneele Vereeniging, zelfs niet in de Ned. Hervormde Kerk.

Zoo ziet men: het is méénens met die onrust. Zóó meenens, dat de onrust van anderen, die b.v. in S.S.R. weer naar den gereformeerden grondslag willen vragen, rustig wordt veroordeeld. Het is zóó meenens, dat prof. V. N. even rustig wordt in het onrustig - zijn als hij ó n r u s t i g werd in het rustigzijn. Hij gaat „er naar staan". Naar die rust in onrust, die onrust in rust. Dat zou óns óók overkomen.

Die typische houding is er niet alleen in betrekking tot metaphysisohe kwesties, maar ook in dingen van den dag. B.v. in de kwestie „Indonesië" (revolutie). Barthianen hebben geleerd: je moet geen houding aannemen; geen revolutionaire, maar ook geen anti-revolutionaire. Een houding is al te menschelijk: het is bekommernis niet om God, doch om een „neutrum". Dus geen houding. Welnu, dat blijkt meenens te worden. Let maar op. In het Barthiaansche blad „In de Waagschaal" schreef ds L. Niemvpoort een artikel over: „De machteloosheid der Synode". In een onderschrift verklaarde toen ds Buskes, dat hij nog het liefste Nieuwpoort hoort, liever dan den altijd profetischen theoloog Strijd. Het Synodaal Getuigenis (van de Hervormde Sjoiode) inzake Indonesië is noch naar den zin van Nieuwpoort, noch naar den zin van Buskes, noch naar den zin van Strijd. Ds Nieuwpoort verstoutte zich en zei: „Hier staat de kerk in de weg aan het Woord Gods". Eigenlijk had de meerderheid zich moeten buigen onder het woord van de minderheid om dit te aanvaarden als waarlijk Gods Woord. Daartegenover komt nu prof. V. Niftrik eerlijk zeggen, dat dergeUjke uitingen hem een gruwel zijn. Een paar regels verder bleek ds Nieuwpoort dan weer „wat bescheidener", en sprak over „een gemeenschappelijke oordeelsvorming". Dan valt er — zoo zegt prof. v. Niftrik — weer te praten. Wat hij echter onuitstaanbaar en onverdragelijk vindt, is dit, dat nu al sinds eenige jaren de hoofdgedachten van de P.v.d.A., met name inzake het' Indonesische vraagstuk, als v a n z e l f s p r e k e n d gedekt worden met den eisch, en de opdracht van het Woord Gods. Dat noemt hij doctrinair. En hij is er diep van overtuigd, dat dit wezenlijk in strijd is met de theologie van B9, rth, ook al heeft men het aUeen maar schijnbaar doorslag gevende argument bij de hand, dat Barth ook socialist is. Barth — aldus prof. v. N. — weet beter dan ds Nieuwpoort, dat een m e n s e h e-lijke beslissing in de een of andere concrete situatie een zeer relatieve beslissing is, die de rechtvaardiging zeer van noode heeft, zoodat de beslissing over de juistheid onzer houding en daad alleen door den Heiligen Geest gegeven kan worden.

Tot zoover van Niftrik.' We begrijpen er niet veel van, vooral niet van die „rechtvaardiging" niet van den zondaar, doch van een beslissing. Wij gelooven niet, dat met zulk woordenspel iets overblijft van de „rechtvaardigmaking des zondaars door het geloof".-Overigens heeft prof. v. N. gelijk, als hij volhoudt: het

is barthiaansch, niets voor 100 % te nemen. Maar hij heeft ongelijk, als hij den term „beslissing" losmaakt uit het barthiaansche kader eener „geloofsbeslissing". Die heette EERST „Entsoheidung" (beslissing), die in het „oogenblik" (!) geschiedde, waarin de sprekende God en de hoorende mensch identiek (!) werden. Deze in zichzelf goddelooze, heidensche, mystieke taal had slechts één duidelijk ding: ze had niets te maken met „beslissingen" als: lid van de P. v. d. A., of lid van de A.R.P., of lid van de C.H.U. Maar wat wil men? Als het woord „beslissing" eenmaal de kracht van een tooverformule gekregen heeft, dan doe je net a; ls een haagsche synode: je draait de woorden een halven slag om: „tellen bij" — „rekenen tot" — „erkennen als"; en zoo ook: geloofsbeslissing in een oogenblik en politieke beslissing, waar je weken of maanden lang over doktert.

Zoo blijft dan alleen maar een leeg woordenspel over, plus: een nergens meer vastheid hebben of vertoonen. Prof. v. Niftrik .zegt: „Barth weet te goed, hoeveel menscheüjks en zondigs zich mengt in onze göloofsbeslissingen". Maar dat is niet juist. In de oorspronkelijk door Barth ontworpen figuur der „Entsoheidung" (, , beslissing" in het oogenblik) MENGT zich niets. Maar als prof. v. N. nu overspringt op politieke beslissingen, dan maakt hij iets „onvermengds" tot iets „gemengds"; m.a.w. hij is geen 100 pet. barthiaan meer. Hij laat alleen maar de zekerhei d en de zekerheden los. Hij verwijt ds Nieuwpoort, dat diens stuk impliceert, dat hij het per se aan-het rechte eind-heeft, „weshalve hij dan maar weer voor de zooveelste maal de vrijheid neemt een sneer te geven in de richting van het kerkvolk en spreekt van , , de verharding des harten van het verpolitiekte kerkvolk". Alsof niet (zegt v. N.), met evenveel recht • gesproken kon worden van „de verharding des harten van de verpolitiekte ds Nieuwpoort". Hoe wéét men, vraagt hij, toch zoo precies, dat de politieke visie van ds Nieuwpoort c.s. den Woorde Gods conform is en die van het kerkvolk per se niet ? Weet men dat door .de theologie van Barth? Dan is, zegt hij, die theologie een afgod geworden, waarvan men zich snel bekeeren moet. Blijkbaar schrikt hij van zijn eigen theologie. En dat is weer Barthiaansch. Schrikken houdt inen niet vol — zeiden wij zelf al 15 jaar geleden, tegen de heeren. Nu schrikken zij van de schrik-theologie! Prof. V. N. zegt: „Maar dit wéét men niet door de theologie van Barth, maar door een tot een „standpunt" omgesmede theologie van Barth, door een doctrinair opgevatte theologie van Barth. Wat stoutmoedig geformuleerd: zoals de dialectische beweging van Marx tot rust en stilstand komt in het communisme als eindphase, zo komt bij de doctrinaire Barthianen de Barthiaanse dialectiek tot stilstand en rust in de politiek van de P.v.d.A.".

Dat is dus het eind. „Wees niet doctrinair". Heb geen doctrine.

Maar als nu eens de P.v.d.A. ook beweert: wij hebben de doctrine der niet-doctrine ? Dan is het ongeveer hetzelfde als het Barthiaansche: wij. hebben de beslissing der niet-beslissing. En dan zijn de heeren weer even ver en kan het spel van voren af aan beginnen.

Hetgeen er dan overblijft is: vragen. Zich afvragen. Niets stellig weten. Zich afvragen. Prof. v. Niftrik vraagt zich af of ds Nieuwpoort en Buskes en Strijd enz. enz. zich nooit eens hebben afgevraagd, of het niet ook Gods wil zou "k u n-n e n zijn, dat het jonge Christendom (bedoelt hij het niet 100 pet. worden willende christendom? ) van Indonesië zich vtrder zou kunnen ontwikkelen (mag dat wel, is dat niet weer een jagen naar 100 pet. ? ) tot groofer kracht en rijpheid onder de hoede van Nederland? Is het feit, dat de jonge kerken van Indonesië dit zelf niet begeeren, voldoende bewijs, dat dit Gods wil niet is ? Natuurlijk niet, zeggen wij: bewijs ' levert alleen Gods Woord. Maar de Barthianen verklaren de Schrift niet bewijs-krachtig. En nu zitten ze met hun vraagteekens. Prof. v. N. verklaart: „dezelfde Barthianen, die nu enkele decenniën lang beweerd hebben, dat Gods wil niet af te lezen is uit hetgeen „geschied" is, lezen nu plotseling Gods wil af uit hetgeen „geschied t", n.l. het vrijheidsstreven der Aziatische volkeren. Achter de Indonesische politiek, zoals die „In de Waagschaal" is verdedigd en door ds Nieuwpoort conform den Woorde Gods, wordt geacht, zit minstens evenveel cultuurphilosophie en romantiek als achter de „beginselen" van de christelijk-politieke partijen". En dat Barthianen dat niet zien, dat neemt prof. v. N. hun kwalijk. Hij meent, dat er iets ontbreekt aan de geesteUjke en kerkelijke voorlichting van een „Barthiaansch" blad, dat niet méér laat zien van de aarzelingen en onzekerheden waarin het onder de menschen komt tot een zedelijke, resp. politieke beslissing. Maar inzake Indonesië en inzake het socialisme merkt hij „zoo goed als niets van die aarzelingen en onzekerheden". Men is, klaagt hij, zoo „heidensch" zéker van zijn houding inzake Indonesië en hef socialisme. En dus komt de 100 pet. leer der niet 100 pet. leer tot haar zelfrechtvaardiging, niet „uit het geloof", doch „liit de doctrine": prof. v. N. acht de verdeeldheid van de C. H. Tweede-Kaimer-fractie inzake Indonesië Christel ij ker en „Barthiaansch er" dan de ongebroken een­ stemmigheid van de P.v.d.A.schrijvers inzake Indonesië in „In de Waagschaal". Christelijker, zegt hij. De P.v.d.A. is dus ook christelijk en Barthiaansch. Alleen maar van iets minder procenten! Om dit blad „Barthiaansch" te doen zijn, had de b e-trekkelijkheid van elke menschelijke beslissing duid el ij ker uit moeten komen.

De hoogleeraar v. Niftrik haalt hier een gezegde van ds Buskes aan. Die schreef: „Laten w ij eens naar Barth luistere n". En dan volgen allerlei citaten, die onmiskenbaar duidelijk rdaken, dat Barth socialist is en van christelijke part ij'en niets hebben moet. Waaruit dan weer volgens Buskes volgt, dat van Niftrik als Barthiaan per se ongelijk heeft door lid van de C.H.U. te zijn. Maar prof. v. N. laat zich niet zóó gauw uitrangeeren. Hij kaatst den bal terug. Nu zegt hij op zijn beurt: „Laten w ij eens naar Barth luistere n". Hij zet alleen wat vroeger in. Buskes begint te citeeren bij de toepassing, v. N. bij de t h e o r i e. „Ik stel mij n.l. voor, dat Barth zelf onmiddellijk zal toegeven, dat een politieke keuze precies op dezelfde wijze als elke daad der heiligmaking deel heeft aan de verborgenheid, die nu eenmaal in deze tijd tussen de t ij den het kenmerk is van de goede werken der gelovige n". Ook Van Niftrik citeert uit „Christengemeinde und Bürgergemeinde". Op blz. 22 v. staat in dit geschrift, dat de politieke werkelijkheid 'n g e 1 ij ken is (!) kan opleveren van de orde der Kerk, die weer herinnert aan het Koninkrijk Gods, en dat de politieke werkelijkheid het ook noodig heeft zulk een g e 1 ij - ken is te zijn. Een beetje zwenken dus naar de „analogie" leer zou nien ondeugend willen zeggen. Maar van Niftrik blijft kalm, ondanks die „analogie". Hij zegrt: „het gaat dus in de politieke werkelijkheid niet om een herhaling van de Kerk noch om een anticipatie van het Koninkrijk Gods. Neen, tussen de gemeenschap der christenen en die der burgers kan alleen analogie, weerspiegeling, een gelijkenisi bestaan. De gemeenschap der burgers kan die der christenen als in een spiegelbeeld „reflecteren". Tot zoover v. Nif-' trik. Hebt u er op gelet, dat niet meer sprake is van de „analogie" des geloofs (d.w.z. het in overeenstenuning bUjven met den inhoud des geloofs), doch dat hier analogie bestaat tusschen mensch en mensch ? Tusschen een gemeenschap en een gemeenschap? Dat dus de mensch, die met den „schrik" van God „begonnen" is, maar God buiten de verbanden van ons leven zette, dan ook heelemaal niet meer schrikt ? Hij vergeUjkt mensch met mensch — en dat is nu de begrafenis van den primitieven Barth op eigen kosten van den aan de „toepassing" toegekomen Barth.

Men kan — aldus prof. van Niftrik — men kan de lijnen vanuit den binnensten cirkel der kerk niet eenvoudig op hetzelfde vlak doortrekken naar het terrein van den staat. Buskes en ik zullen het daarover eens zijn, dat een sterke hand, die in één greep naast elkaar den Bijbel en de grondwet omklemd houdt, Christel ij k gezien een onmoge 1 ij k h e i d is. De lijn, die wij vanuit de Kerk naar de politieke werkelijkheid trekken, is een gebroken lijn. De politieke beslissing, die wij nemen, volgt n o o: t rechtstreeks uit het Woord van God. Het gaat hier om menschelijke beslissingen, waarbij het geloof nooit vrij büjft van den invloed van zeer menschelijke moti^'en als aanleg, afkomst, eigenbelang, groepsbelang, nationaliteit, ras, enz., enz. Onze daad, zegt Barth, is nooit meer dan symbool en demonstratie. Dat deze daad en keuze écht is, dat is verborgen, niet in de innerlijkheid van onze „gezindheid", niet al geheimenis van ons hart, maar verborgen in God.

Daaraan verbindt Barth dan ook de vermaning om wat voorzichtiger om te gaan met het praedicaat „christelijk". Madr er kan volgens prof. v. N. een oogenblik komen, dat Barth deze vermaning uitspreekt naar den anderen kant, waar men gaat wanen per se de goede keuze te hebben gedaan, als menzich maar distantieert van alles wat „christelijk" is. Bij Barth wordt naar zijn inzicht de dialectiek door alles héén gedreven, maar in Nederland houdt de dialectiek op, als men ailles wat „Christel ij k" is terzijde heeft geschoven. Dat verklaart hier v. N. zelf, niet een booze K. S.

Nu tracht v. N. de dialectiek nog wat langer op de been te houden (al leert de geschiedenis, dat dat nog nooit gelukt is). Hij komt in het hierboven genoemde artikeinog eens de aandacht er op vestigen, dat Barth in zijn geschrift: „Christengemeinde und Bürgergemeinde" bescheidenlijk spreekt van voorbeelden van christeüjke beslissingen inzake de politiek. Hij is er ver vandaan deze voorbeelden te v e r d o g-mati seeren. Doet men dat, dan wordt men doctrinair. Eén en ander beteekent voor V. N., dat hij onderscheid maakt tusschen de theologie van Barth, die hem met CaMjn (!) tot leerling van de Heilige Schrift wenscht te maken, en het pa; rticuliere gedrag van den mensch Barth. Met erkenning en beaming van Barth's theologie, neemt v. N. zijn eigen beslissingen en herhaalt niet die van Barth.

Het voornaamste bezwaar van ds Buskes zal — — aldus vermoedt prof. v. N. — wel zijn, dat de C.H.U. zich met nadruk „christelijk" noemt. Hoe kan (zal ds Buskes vragen) een Barthiaan lid zijn van de „c h r i s.t e 1 ij k e" C.H.U., terwijl Barth zegt, dat men niet het rech't heeft van Christel ij ke part ij en te spreken? !

Prof. v. N. aanvaardt deze critiek. Maar consequent doorgedacht, zegt hij, moeten wij dan ook ophouden met het spreken over „christene n". Want die zijn er dan óók niet. Hij zegt het in de C.H.U. voortdurend, dat de christelijkheid onz!er politiiek een probleem is, zooals ons aller christe n-z ijn óók een probleem is. Hij gelooft niet, dat er één C.H.U.-er is, die de volstrekte christelijkheid van onze politieke daden en houdingen zou willen verzekeren. Men weet hier wel van het kleine beginsel onzer gehoorzaamheid.

Maar dit laatste noemt K. S. daverenden onzin. Men weet hier niet van continue gehoorzaamheid. Ze sloegen elkander als christenen dood, en nu komt er weer ruzie over den tekst der aansprekersformule.

Als ds Buskes met Barth zegt, dat wij het Evangelie door de vermeende christelijkheid der politieke organisaties comproraitteeren, dan zegt v. N.: dat doet de Christel ij ke Kerk ook. Van Niftrik houdt nog even vast: „Ik kan het niet anders zien dan dat wij de christelijke organisaties hebben te aanvaarden, willen de christenen zich niet terugtrekken van de verschillende levensterreinen. Ik weet van alle bezwaren, maar ik acht ze niet zo groot als die welke mijn deel zouden zijn als christen, wanneer ik de neutrale organisatie binnen stapte. Ik kan tenminste mijn partijgenoten aanspreken met het Woord van God in de hand als een door allen erkende norm. En ik acht de leiding van de heer Tilanus beter te dragen dan de dictatuur van Koos Vorrink". Tot zoover v. N. Maar ik geloof hem niet. Hij is als continu christen doodgeslagen door Barth, maar hij wil den tekst van de formule van den doodbidder iets verzacht hebben. Maar de broeders zullen blijven twisten. Alleen de onzekerh e i d wint het, niet de onz ekeren van zooveel dan wel zooveel procent. Je kunt niet meer rekenen in procenten hier. Ziehier de biecht: „Verenigingen zijn Christel ij k gelzien alt ij d kwaad. Onder de diverse kwaden heb ik de beste uitgezocht. Ik ben dus erg nuchter lid van de C.H.U. Hier zie ik een kans om met mensen, die met mij zich willen buigen voor het Woord Gods, na te denken over de eisen van het Evangelie inzake de politieke werkelijkheid. Gelukkig zijn wij daarbij niet gebonden aain een stelsel (ook in de P.v.d.A. niet, K. S.). In de C.H.U. kunnen wij practisch alt ij d méér dan één kant uit. Omdat wij niet door een stelsel gebonden zijn. En dat vind ik een Christel ij k (!) voordeel". .

We hebben hier prof. v. N. zelf ruimschoots het woord gegeven. Laten onze vereenigingen .weten, wat ze doen als ze dezen (als persoon sympathieken) barthiaan inviteeren. Hun vereeniging heet in zijn mond, christelijk gezien, altijd kwaad.

Is het wonder, dat bij zulke geestesgesteldheid de barthiaansch geïnfecteerde zending naar de haaien gaat?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 maart 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Barthianen over Christelijk vereenigingsleven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 maart 1950

De Reformatie | 8 Pagina's