GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE STEENEN SPREKEN toespraak gehouden door PROF. B. HOLWERDA

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE STEENEN SPREKEN toespraak gehouden door PROF. B. HOLWERDA

Vervolg schooldagnummer

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vermoedelijk za! de titel van mijn toespraak op de-2«n Suliooldag reeds eerder Uw aandaoht hebben gevraagd. Want de laatste jaren trekt in sterke mate een boek de aandacht, dat dezen titel voert. Misschien hebt U het ; wel gelezen. Zelfs is er al één van do omroepvereenigingen geweest, die een serie lezingen over dit onderwerp liet houden voor de microfoon.

Want men heeft de oude pyramiden bestudeerd, die men nog aantreft in Egypte; en men meent uit de maten, verhoudingen en getallen van zulk een pyramide allerlei geheimen te kunnen aflezen, wat de toekomst betreft. Dat die berekeningen erg fantastisch zijn, en men met die verhoudingen zeer willekeurig omspringt, is blijkbaar voor sommige schrijvers en sprekers geen bezwaar, om het publiek wijs te maken, dat van die oude pyramiden heel de ontwikkeling der moderne geschiedenis en heel de ontsluiering der naaste toekomst valt af te lezen.

Want de losgeslagen en nerveuze mensch van vandaag vraagt om dat soort lectuur, en om dergelijke , , profetie". Men is zijn houvast kwijtgeraakt. De laatste oorlog heeft niet maar stoffelijk heel wat cultuurmonumenten verwoest, maar vooral geestelijk en zedeUjk een ravage aangericht. Iedereen begint zoo langzamerhand te ontdekken, wat de laatste wereldbrand heeft losgewoeld aan zekerheden en losgewrikt aan normen. Iedereen heeft ook een vaag besef gekregen van de enorme vemietigingsmogelijkheden, die de moderne techniek heeft ontsloten. Ieder menschenkind begint iets te verstaan van de apocalyptische verschrikking, dat het eene wee nog maar net verdwenen is, ot een tweede en nog ernstiger catastrophe kondigt zich al weer aan.

En daarom leeft dan ook bij iedereen de bevende vraag, wat de toekomst ons brengen zal. Nu men alle zekerheid verloren heeft, grijpt men onrustig naar alles, wat maar eenigszins in aanmerking schijnt te komen voor het predicaat „profetie"; en lectuur, die met een schijn van wetenschappelijkheid en met veel vertoon van zekerheid beweert over de ontwikkeling der geschiedenis inlichting te kunnen geven, vindt dan ook allerwege gretig aftrek. Men zoekt het bij waarzeggers en horoscooptrekkers; men tracht het geheim af te lezen uit de sterren, of ook uit de steenen. En omdat ook die steenen vandaag hun profetisch geheim heeten los te laten, daarom zegt men, dat „de steenen spreken".

Het zal in dezen kring geen betoog behoeven, dat heel deze profetie door de Schrift wordt vervloekt. Want de bijbel striemt de menschen, die in bewogen en verwarde dagen als de onze, het zoeken bij waarzeggers en duivelskunstenaars, die piepen en binnensmonds mompelen. Zal niet het volk zijn Gód vragen? Zal men voor de levenden de dooden vragen? (Jes. 8).

De bijbel wil er niet van weten, dat men ooit een woord over het geheim van. de toekomst zou trachten te verkrijgen buiten de openbaring Gods in de Heilige Schrift. En de bijbel spreekt er tegelijk ook van, dat er zooiets is als een oordeel der waarzeggerij, een oordeel waartoe de Heere de menschen verdoemt, als ze zijn Woord negeeren. Als Saul jaren aaneen de stem der ware profetie heeft veracht, dan zoekt hij in zijn donkerste uren het Woord des Heeren. Maar de Heere antwoordt hem niet meer, noch door droomen, noch door de urim, noch door de profeten. Het Woord zwijgt, omdat het eerst verworpen werd; en dan komt de verschrikkelijke tragedie, dat hij vanwege het zwijgen des Heeren gedoemd wordt zijn licht en steun te zoeken bij de toovenares te Endor.

En in denzelfden geest spreekt ook Amos (8 : 11). Israël heeft dan jaren aaneen de profetie veracht; men maakte de Nazireeën dronken, en men verbood den profeten te spreken (2 : 12). Dan wordt het oordeel, dat de Heere door het gansche land een honger verwekt, geen honger naar brood en geen dorst naar water, maar om te-hooren de woorden des Heeren: e menschen zwerven dan onrustig van noord naar zuid, ze loopen van west naar oost, om het Woord des Heeren te vinden. Doch ze vinden het niet meer.

Zoo gezien, is het toch wel aangrijpend, dat vandaag in het zoogenaamd Christelijk Europa dergelijke „profetische" boeken zoo gretig aftrek vinden, en dergelijke onthullingen zelfs door de radio worden verbreid.

Het is niet maar de zonde van Woordverlating, die zich hierin openbaart. Maar het is vooral het oordeel óver die Woordverlating, dat zich juist in deze waarzeggerij voltrekt. God wekt een honger, dien Hij niet verzadigen gaat. Die bijbelsche verschrikking zit er vast aan de geestelijke situatie van thans.

„De steenen spreken" — zulk een boek zegt ons heel wat omtrent den afval én het oordeel in dezen tijd.

Doch terwijl nu dit boek alleen maar afwijzing onzerzijds verdient als document van pseudo-openbaring en instrument van valsche profetie, weet de b ij b e 1 er toch ook van, dat „de steenen spreken". En deze bijbelsche „steenen" zijn een monument van waarachtige openbaring en daarom instrument der ware pro^ fetie. Daar zijn in den bijbel zooveel berichten met betrekking tot het opwerpen van „steenen", dat men een bepaald bijbelboek onwillekeurig zou gaan qualificeeren als: „het boek der monumenten".

Ik denk hier vooral aan het boek Jozua, waarvan ik de eerste helft gedurende den afgeloopen cursus op enkele van mijn college-uren behandelen mocht. Want de „steenen" spreken daar toch wel een zeer indrukwekkende taal. Ge herinnert u dat ongetwijfeld: ls Israël door den Jordaan trekt, legt Jozua de herinnering daaraan vast door twaalf steenen te plaatsen midden in den Jordaan, op de plek waar de ark had stil gehouden; en hij laat ook twaalf steenen uit den Jordaan ergens aan den oever oprichten (Joz. 4 : 8 v., 20 w.). Als Jericho . gevallen is, bezweert Jozua het volk om nimmer een poging tot herbouw van die stad te doen; wie het onderneemt, zal de fundamenten der stad leggen op zijn oudsten zoon, en de poorten optrekken op het lijk van zijn jongsten zoon. Jozua wil dus, dat de puinhoopen van Jericho al de eeuwen door daar zullen blijven liggen, als getuigenis van den intocht (Joz. 6 : 26v.). Maar als Achan een deel van Jericho's buit zich heeft toegeëigend tegen het uitdrukkelijk bevel des Heeren in, wordt hij met zijn gezin terechtgesteld. En weer vermeldt het bijbelsche bericht: ze richtten over hem een grooten steenhoop op, zijnde tot op dezen dag" (Joz. 7 : 26). Daarop wordt de stad Ai genomen, en verbrand. Doch het verhaal wordt opnieuw niet afgesloten, voor de schrijver heeft vastgelegd: Jozua verbrandde Ai, en hij stelde haar tot een eeuwigen hoop, ter verwoesting tot op dezen dag", en boven het lijk van den koning van Ai richt men oynieuw op „een grooten steenhoop tot op dezen dag" (Joz. 8 : 28v.). In datzelfde hoofdstuk (8 : 32) wordt nog weer gewag gemaakt van „steenen", als het gaat over de steenbrokken waarop Jozua schreef een copie van de wet van Mozes. Als de eerste groote slag tegen de zuidelijke coalitie plaats heeft, wordt nog tijdens den slag een steenhoop opgericht boven het lichaam der vijf koningen, die in de grot van Makkecja een toevlucht hadden gezocht (10:27). En als hij zich dan keert tegen de coalitie in het Noorden, treft ons weer hetzelfde: ant in 11 : 13 staat de typische aanteekening, dat de Israëlieten slechts Hazor verbrandden, maar dat niet deden met „de steden, die op haar heuvelen stonden". Blijkbaar verwoestten ze alle steden, met uitzondering van die welke op „heuvels" lagen.

Als je die mededeeling eerst in den Bijbel leest, vraag je je verwonderd af, waarom men pnderscheid maakte bij de Kanaanietische steden, al naar gelang ze op „heuvels" waren opgetrokken of niet. Maar het bericht wordt direct doorzichtig, voor wie weet dat met , , heuvels" hier bedoeld zijn de puinhoopen van een vroegere nederzetting. Men spaart dus alle steden, welker fundamenten ruïnes waren, die dus in haar grondslagen de sporen vertoonden van een vroegere radicale verwoesting. Doch treft men ergens een stad, die voorheen nog nimmer vernietigd werd en dus nog nooit een tijdlang in puin gelegen had, dan brandt men die stad af, en trekt pas op die puinen een nieuwe nederzetting op. Elke Israëlietische stad is dus een stad, die is opgetrokken op de ruïnes van vroeger. Want „de steenen moeten spreken". God wil, dat elke nederzetting de taal der puinen zal hooren en verstaan.

Uit dit vluchtige overzicht is wel duideUjk, dat de steenmonumenten in Israël een andere beteekenis hadden, dan die welke men vandaag in zijn bijgeloof toekent aan de pyramiden. Vandaag zegt men; de steenen zeggen iets omtrent de toekomst. Uit de maten en verhoudingscijfers kun je afleiden wat er na dezen zijn zal. Maar de bijbel zegt: de steenen spreken van het verleden, en ze leggen vast de herinnering aan de werken, die de Heere vroeger deed. De geslachten vergaan; binnen een eeuw is er niemand meer, die met eigen voeten door den Jordaan ging en met eigen oogen den val van Jericho aanschouwde; niemand, die den rook van Ai heeft zien opstijgen, niemand, die de terechtsteUing van Achan heeft bijgewoond, niemand, die de nederlaag der Kanaanieten zelf heeft beleefd. En toch moeten de komende geslachten dit verleden nimmer vergeten. Ze moeten het vasthouden, niet maar als een brokje uit hun roemruchte vaderlandsche geschiedenis, waarmee ze kunnen pronken tegenover de omliggende volkeren en waarmee ze het nationale

zelfrespect kunnen voeden. Maar als een monument van vi^at Gód deed. God, di< » dezelfdeblijft als de geslachten verdwijnen gaan. Honderd jaar na den intocht is er-niemand meer, die zeggen kan: ik was er zelf bij. En toch moet na hon-, derd jaar en na duizend jaar nog elke Israëliet weten: De Heere onze God is nog precies dezelfde als toen. De steenen spreken hier dus nog altijd van het verleden, van Gods werk in dat verleden; en zoo hebben ze getuigeniskracht in het heden, van wat Hij vandaag doen wil; en pas zoo zeggen ze iets van de toekomst, van wat de Heere straks doen zal.

Hier is er niemand, die zich onverschillig van het verleden afwendt, of die angstig uit het heden wegvlucht, om zich over te geven aan bespiegelingen omtrent de vraag wat de toekomst brengen zal. Maar deze steenen binden ieders hart aan het verleden. Niet aan de mogelijkheden van morgen, doch aan dé feiten van gisteren. En omdat ze, ieder op eigen wijze, vastleggen, wie Gód gister was, daarom vragen ze van iedereen de geloofsbeslissing ten aanzien van dienzélfden God vandaag. In de wetenschap, dat de toekomst vertoonen zal den stijl van het verleden, al naar gelang van dè geloofsbeslissing vandaag!

Wie vandaag naar hij meent de steenen hoort spreken, die is in zijn hart de fatalist. De dag van morgen zal zoo zijn; de steenen van vroeger hebben het gezegd.

Maar wie in bijbelschen stijl de taal der steenen tracht te verstaan, die is nimmer fatalist. Wcunt de steenen zeggen hem, dat in het verleden bewezen is, dat de feiten van morgen afhankelijk zijn van de geloofsbeslissingen van nü.

Immers, de steenen spreken in den bijbel op velerlei manier. Ook in Jozua is de taal van elk monument weer een andere.

Ze spreken toch allereerst van het woijder der genade, van verlossingskrachten die bij de menschen onmogelijk waren, doch mogelijk bleken bij Gód. Als Jozua steenen opricht in den Jordaan, en nabij den oever van die rivier, dan zegt hij daarmee tot heel het volgende geslacht: geen ding zal bij God onmogelijk zijn. Zeg nooit in uw hart: het kan niet. Want er is geen hindernis zoo groot, of God wil u die laten nemen zonder moeite. Daar is geen duisternis zoo zwart, of God maakt dat de nacht licht als de dag. Ge kunt als volk des Heeren eiken dag komen in onoplosbare situaties, voor onoverkomelijke moeilijkheden en voor onmogelijkheden. Maar zeg dan altijd: wat bij de menschen onmogelijk is, dat is mogelijk bij God. De steenen in den Jordaan en op den oever spreken daarvan.

Maar de steenen van Jericho spreken een andere taal. Veelal heeft men in onze kringen die puinhoopen gemaakt tot een monument van vrije genade. Deze steenen zouden, naar men soms zegt, voor alle toekomst vastleggen, dat 't niet is uit de werken, doch uit genade. En toen in Achabs dagen er een architect kwam, die de stad ging herbouwen, toen kwam dan ook over hem de vloek, dien Jozua had aangekondigd: hij legde de fundamenten der stad op zijn oudsten zoon, en trok de poorten op ten koste van zijn jongste kind. Zijn gezin ging te gronde naarmate zijn stad vorderde. Dat was, ? pgt men, omdat deze architect met zijn bouwwerk het evangelie der vrije genade verstommen deed, dat uit Jericho's puinen eeuwig moest blijven klinken.

Maar ik geloof, het is wel iets meer, en ook in wezen wel iets anders. Wie een puinhoop ziet, kan nooit zeggen hoe die puinhoop daar gekomen is, door oorlog, door een aardbeving', of door een enormen brand. Die puinen als zoodanig zeggen nooit, of de verwoesting Is aangericht door menschen dan wel door God. Ze kunnen niet vastleggen, in dit geval, dat deze stad gevallen was zonder toedoen der menschen, alleen maar door het genadewonder Gods. Doch ze stellen wèl lederen voorbijganger onmiddellijk voor den ernst van een catastrofe, die totaal is ook altijd' duurt. Ieder, die Jericho passeerde kwam onmiddellijk huiverend tot de conclusie: hier is indertijd een bloeiend menschenleven geweest en een prachtige cultuur; maar dat alles ging totaal te gronde, en het zal zich ook nimmer weer uit dien ondergang verheffen tot nieuwen bloei.

Met andere woorden: ericho's puinen leggen getuigenis af niet van het evangelie der vrije genade, doch van de verschrikking eener volstrekte vervloeking. Deze ruïnes zingen geen lofzang op de krachten van den hemel, doch op de energieën van de hél. Jericho getuigt van een ondergang die totaal is, en eeuwig. En omdat deze puinhoopen een helsche verwoesting zichtbaar en tastbaar maken, daarom zeggen ze tot Israël: oo zijn de Kanaauieten vergaan; maar zoo zal ook üw leven ondergaan, indien ge in de wegen van Kanaan wandelt en evenals zij uw ongerechtigheid volkomen maakt (vgl.' Gen. 15 : 16).

Want nu wordt het ook duidelijk, waarom Israël alleen liet staan de steden, die op een heuvel van puin waren opgetrokken. Elke Israëliet, die zijn stad bewoont door de gunst van zijn God, moet geen seconde de kans krijgen om te denken: wij houden natuurlijk, wat wij hebben. Want God zegt tot hein: man, kijk naar de fundamenten van je eigen stad. Gij hebt uw leven opgetrokken, en uw stad staat vandaag ; maar wie hier vroeger woonden zijn vergaan, en alles wat zij bouwden, ligt in puin. Zoo zal het u desgelijks vergaan. Wat gij vandaag bouwt, dat breek Ik morgen misschien al af. Indien gij mijn wegen verlaat.

Houdt de herinnering vast aan mijn genadewonderen: zijt ge niet hierheen gekomen dwars door een Jordaan, die tot het uiterste gezwollen was? Maar houdt ook vast de gedachtenis aan helsche vernielingskrachten, die Ik in mijn toorn hier heb ontketend; kijk maar naar Jericho, naar Ai, en naar de fundamenten van' al uw steden.

De steenen spreken in Israël. Maar niet alleen van den hemel, doch minstens zoo nadrukkelijk van de hel. Het lied der verlossing wordt hier altijd begeleid door de donkerste dreiging van wraak. Het zegt toch wel wat, dat thans in Palestina bij de opgravingen de Israëlietische puinen aan het licht komen. De verwoesting is daar gekomen, even grondig als voorheen over Kanaan; soms zoo volkomen, dat men niet eens meer vaststellen kan, welke plaats daar vroeger lag.

De steenen spreken. Altijd. Maar niet altijd gelijk. Want weer een andere spraak gaat er uit van de steenhoop, die werd opgeworpen boven het lijk van Achan.

U weet: Achan is de man, die met Israël de muren van Jericho zag vallen; de man, die bij die gelegenheid juichte als iedereen. Maar toen het gebeurd was, toen ging het hem toch aan zijn hart van al die rijkdommen en schatten. Dat ze restloos ten 'vure gedoemd waren, en niemand er meer van profiteeren kon, — dat vond hij toch al te erg. En dus neemt hij wat goud en zilver en wat kleeren weg. Maar ge kent ook het vervolg van het verhaal. Om deze zonde kwam het oordeel over gansch Israël: de „ban was in het leger". Dat beteekent niet maar, zooals ons spraakgebruik er wel eens van maakt, dat er toen iets zat, dat nog moest worden opgelost. Maar dat beteekent heel nadrukkelijk, dat Israël voor Gods aangezicht toen geïnfecteerd was met de goddeloosheid van Jericho, zoodat het precies even verfoeiUjk was voor Hem. De zonde wordt gekarakteriseerd als een daad van ontzettende trouwbreuk jegens den Heere. Waarom? Wel, Hij geeft in zijn rechtvaardig oordeel heel die cultuur prijs aan den ondergang. Hij brengt daarover de hel. Doch zij maken zich van Hem in zijn oordeelen los, en willen zich rijk maken met wat Hij aan de verdoemenis prijs geeft. En dat wordt niet weer goed, vóór dat Israël zich van Achan's zonde vrij heeft gemaakt, en ook aan hem het banvonnis der totale destructie heeft voltrokken.

De steenen spreken. Ik denk: u begrijpt nu wel, waar ik heen wil. Want dit bijbelsch bericht omtrent steenen, die spreken, heeft ons als - vrijgemaakten nog alles te zeggen.

Want wij staan als volk des Heeren vandaag voor ontzaglijke hindernissen; de moeilijkheden zijn naar den mensch gesproken onoverkomelijk groot. En daarbij komt nog, dat internationaal de oordeelen des Heeren op aarde zijn; de vliegtuigen ronken weer, en de tanks vuren weer, nadat ze nog maar even op nonactief waren gesteld. En wat is het nu moeilijk om in dezen tijd als kerk onzen weg zuiver te houden, en te doen wat den Heere welbehagelijk Is.

Maar nu ieder het hoofd vol heeft met de - waag, wat de dag van morgen ons brengen zal, — nu ieder zich afvraagt wat dit worden moet, nu zegt de bijbel tot ons: denk allereerst aan het verleden der kerk.

Gods volk heeft vaker voor onneembare hindernissen gestaan, en het kwam er toch spelend over heen. Want geen ding is bij Hem onmogelijk. De Heere zal ons den weg banen.

Doch het tweede is: laat uw belijdenis der verbondswraak toch altijd haar klem blijven behouden op de gewetens. Israël zag aan allen kant de sporen van vroegere vernietiging. Met de dreiging: gij zult desgelijks vergaan, zoo ge van den Heere afwijkt. Nu, wij zien in heel de wereld nog dagelijks de sporen van oorlogsverwoesting. En wij weten dat daarin de hand des Heeren was, die verderf bracht over de ongerechtigheid en goddeloosheid der menschen. Maar zeg nu nooit: 'wij zijn Gods volk; zooiets kan ons niet overkomen. Laten we. nu de oordeelen al zwaarder over de wereld gaan toch geen seconde den ernst van deze dingen voorbijzien.

En nu het derde: laten we toch ons benaarstigen om te vertoonen een eigen levensstijl. Want na den oorlog vind ik één verschijnsel opmerkelijk en verontrustend. De heele Christenheid heeft een ontlaaingvan toorn zien komen over een cultuur van eeuwen: in een paar jaren tijds zijn er schatten van eeuwen vernietigd. Doch het opmerkelijke is, dat de Christenheid nadat ze den brand zag inslaan in die schatten fanatieker en consequenter dan ooit probeert haar aandeel in dien rijkdom te grijpen. Angstig om toch maar iets te missen. Daarin vervreemdt ze zich van den Heere die over deze cultuur zijn oordeelen brengt.

Wij behoeven ons werkelijk niet ongerust te maken over den dag van morgen, als we maar de taal van de oordeelen van gisteren niet vergeten en ook maar de trouw aan den Heere bewaren, als Hij vernietiging brengt. Dan mag er gebeuren wat wil: geen ding zal ons onmogelijk zijn. Want Hij blijft dezelfde in oordeel en dreiging; maar ook dezelfde in ongedroomde en onvermoede verlossingskracht voor het volk, dat op Hem hoopt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

DE STEENEN SPREKEN toespraak gehouden door PROF. B. HOLWERDA

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's