GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STERK IN DE STORM

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STERK IN DE STORM

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

DSD VANDUK

Weest mij gegroet, broeders en zusters, die vandaag van heinde en ver zijt gekomen naar Kampen, om elkander te ontmoeten, om, door die ontmoeting, waarbij onze Theol. Hogeschool in het middelpunt staat, in uw denken en spreken, de liefde tot, de gebondenheid aan de School inniger te doen worden en tegeUjk gesterkt te worden tot de strijd, die gij, als leden van de vrijgemaakte Kerk des Heren, ieder op zijn eigen plaats en post te strijden hebt.

De Here geve u vandaag wat gij hier zoekt, en Hij stelle daaraan dienstbaar het woord, dat ik tot u ga spreken over: „Sterk in de storm".

Daar zal onder u wel niemand gevonden worden, die mij zou willen tegenspreken, als ik zeg, dat onze Kerken staan in de storm. Tegen haar aan slaat de storm van de zijde van de synodaal gebonden kerken, die, ondanks alles, wat er sinds 1944 gebeurd en gesproken is, ons blijven verwijten, dat wij van de leer der Kerk zijn afgeweken en dus ketters zijn; dat wij ons van de Kerk hebben losgescheurd en dus de naam van scheurmakers verdienen.

En terwijl men, met handhaving van al zijn besluiten en daden, almaar weer, zeer vriendelijk, ons de hand toesteekt en zegt: „Laat ons samenspreken", verwijt men ons, als wij, naar het Woord des Heren, zulk een samenspreking afwijzen, dat wij zijn liefdeloos, stijfhoofdig en eigengerechtig.

Dan is daar de Hervormde kerk. Och neen, deze „grote", „vaderlandse kerk" maakt zich zo druk niet over wat in haar ogen een klein, onbetekenend, machteloos groepje is. Maar, als het zo even te pas komt, dan doet zij tegen ons uitgaan als een stormstoot het geringschattend verwijt van kleinzieligheid en achterlijkheid, omdat wij zo gans afwijzend en streng veroordelend staan tegenover de theologie van Karl Earth, dat nieuw-modernisme, dat in de Hervormde kerk heerst op kansel en katheder.

En de Christelijke Gereformeerde Kerken. Ach, wij hebben ons van de Vrijmaking af zo nauw aan haar verbonden gevoeld. Wij hebben zo oprecht begeerd met haar verenigd te zijn.

Wij hebben in de overtuiging, dat wij één waren in belijdenis en kerkregering, vsqi stonde aan gezegd: „Broeders, laat ons aanschikken aan één Avondmaalstafel".

• Maar men heeft niet gewild.

En nu stormt van hun zijde op ons af het verwijt: „Gij, met uw bewering, dat gij zijt de ware Kerk van Christus; gij met uw dorre, aan alle mystiek gespeende prediking, met u kunnen wij niet verenigen. Gij zult u eerst van uw zelfingenomenheid en uw verinteUectualiseerde prediking moeten bekeren".

Voorts, al wat zich christelijk noemt in den lande, ziet in ons de boosdoeners, die missen elk oecumenisch besef, die zich niet bekommeren om de bede van Christus: „dat zij allen één zijn"; mensen, die in zelfgenoegzaamheid zich maar op zichzelf houden als een uitgelezen hoopske, dat aan anderen, dan zijzelf zijn, geen band gevoelt, zich om hen niet bekommert.

Als het huis, waarin de kinderen van Job feestvierden, worden onze Kerken, aan de vier hoeken, aangestoten door de storm.

En die storm van buiten af, heeft zijn ressonanties binnen in dat huis van die Kerken.

Straks, als de herfststormen weer varen over de velden en aanslaan tegen die eenzame huizen en boerderijen, zult ge het kunnen horen. Dan antwoordt daar binnenshuis, op het rumoer daarbuiten, het klapperen van een losse plank, het zoemen van een ventilator, het kreunen van de oude balken.

Niet anders is het in onze Kerken.

Als men van buiten af tegen onze Kerken aanjaagt het verwijt, dat wij ons durven noemen: „de ware Kerk", dan antwoordt menigeen in ons midden: „is dat eigenlijk ook geen dwaasheid en verwatenheid; zouden wij ook metterdaad niet beter doen, die pretentie te laten varen? "

Als men ons verwijt „scheurmakerij", dan knikt menigeen bij ons en zegt: „ja, zo zie ik het ook. Wij hebben ons feitelijk ook losgemaakt van de Kerk en zullen moeten zien zo spoedig mogelijk tot haar terug te keren". Als men tegen ons toomt, omdat wij de oproep tot samenspreking afwijzen, hoevelen zijn er dan niet onder ons, die met die toom instemmen en op het tot ons gerichte verwijt zonder meer „amen" zeggen.

Ook rumoert het verwijt over onze afwijzende houding tegenover al dat vals oecumenisch streven, in onze eigen gelederen na. En de beschuldiging, dat onze prediking te dor zou zijn, te weinig sappig-mystiek, •— hoeveel zuchten en klachten doet zij niet oprijzen in ons midden. „Ja", zegt men dan, , , ja, waarhjk, dat is ook zo; onze prediking, zij deugt ook niet; zij is niet warm, niet smoutig genoeg".

Zelfs het verwijt over onze afwijzing van het schrikkeüjke Barthianisme, blijft binnen eigen muren niet geheel onbeantwoord.

Hoort ge nooit, zij het ook een zeer schuchtere opmerking, of wij misschien ook te fel afwijzend tegenover deze „leer" staan?

Storm van buiten, storm van binnen.

En zoals de herfststormen dikwijls 't huis niet onbeschadigd laten, maar pannen naar beneden doen ratelen, het riet op het dak van de schuur uit elkaar drijft, een glasruit indrukt —, zo heeft deze storm, die onze Kerken heeft aangegrepen en nog dagehjks aangrijpt, die Kerken niet onbeschadigd gelaten. Ook hier zijn er stukken afgerukt en hangen hier en ginds de flarden er bij.

Diepe wonden zijn er geslagen in het lichaam van onze Kerken.

En toch —, dit alles is het ergste niet.

Ik heb wel eens gehoord van een zeeman, dat, als de stormwind de wateren van de zee omhoog jaagt, daar soms van de bodem af, als uit het" hart van de zee zich een beweging laat gelden, die de wateren omhoog drijft met angstig geweld, dreigender dan de storm van buiten af dat doen kan.

Zo zie ik het in onze Kerken.

Neen, niet overal reilt en zeilt het in onze Kerken als het behoorde te gaan. Daar zijn tal van plaatsen, waar de moeiUjkheden zich maar niet laten overwinnen; maar het wringt en kraakt.

En nu zult ge verstaan, dat ik hier niet zeggen kan: wie in die onderscheidene plaatsen gelijk hebben, wie ongehjk.

Maar dit staat vast. Is daar een moeilijkheid is in een Kerk, een moeilijkheid, die als een o'Uevlek zich uitbreidt van de plaatselijke Kerk naar de classis, en van de classis naar de Particuliere Synode, en van de ParticuUere Synode naar de Generale, — dan gaat het daar niet goed; dan is er zonde bij de ééne of bij de andere „partij", of bij beide.

Dan is daar, het kan niet anders, aan één, of aan beide zijden in het spel, zondige zelfhandhaving, een zich niet willen buigen voor het Woord des Heren.

Want waar men dat wil: buigen voor 's Heren Woord, daar kan geen moeilijkheid blijven bestaan.

O, dat is erg, die bewogenheid, die storm, die opkomt uit eigen boezem.

Zo dan, storm; storm van alle kanten; van buiten af, van binnen uit.

En nu, temidden van die storm, zeg ik: „Sterk in de storm".

de storm". Wat wil dat woord zeggen: „Weest sterk in de storm"? Een oproep, een bevel. Of is het een constateren van het feit: „Gij zijt sterk in de storm".

Broeders en zusters; die beide dingen bedoel ik, als ik dit woord tot u doe uitgaan.

Eerst: „weest sterk in de storm. Houdt u mannelijk, zijt sterk".

„Weest sterk"; ik kan ook zeggen: „weest niet bang".

„Bang zijn", dat is: „zich in zijn denken en voelen en spreken en handelen te laten leiden door de ge­ dachte aan de onheilen die er misschien wel eens over ons zouden kunnen komen".

„Bang zijn", dat behoeft niet, dat mag niet, dat is ook heel gevaarhjk. Het behoeft niet.

Wij hebben immers een overvloed van beloften van de Here onze God, dat Hij over Zijn Kerk waakt en haar beschermt?

„Ik heb u in beide Mijn handpalmen gegraveerd, uw muren zijn steeds voor Mij".

„Vrees niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen u het Koninkrijk te geven". „De poorten der hel zullen haar niet overweldigen". En denk eens aan de tweede Psahn, waarover gisteravond in de bidstond is gepreekt.

De overwinning van Christus en dus van de Kerk, \igt vast in Gods Raadsbesluit. Neen, wij behoeven niet bang te zijn. Maar dan mogen wij het immers ook niet. Bang zijn is, dat wij niet geloven in de trouw Gods; dat wij de kracht Gods te gering achten.

Bang zijn is, dat v? ij de roerpin van het schip van Gods Kerk uit Gods Hand, in eigen hand trachten te nemen.

Bang zijn is een slag in Gods aangezicht; zonde. Maar het is ook zo gevaarlijk, omdat onze kracht er door gebroken wordt.

Ik heb eens gehoord het verhaal van een oude zeekapitein. Jarenlang had hij zijn schip veilig geleid door stormen en langs klippen en banken.

door stormen en langs klippen en banken. Hij begon nu ouder te worden. En toen, op een keer, als hij bij storm zijn schip een haven moest binnenloodsen, gevoelde hij even de vrees zijn hart overmeesteren. Even slechts.

Hij bracht zijn schip veilig binnen. Maar sindsdien heeft hij nooit meer een schip willen commanderen.

Hij gevoelde het: angst benevelt het oog, maakt het hart en de hand onzeker; angst zal mij dingen laten doen, waardoor ik juist het gevaar, dat ik ducht, in de kaken zeil".

Die man had gehjk. Angst verlamt.

Een angstig chauffeur zal juist dingen doen, die hem doen belanden in het ravijn, waar hij voor beefde.

Een angstig fietser zal, in de drukte van het verkeer, juist door zijn angst, zo gaan manipuleren, dat hij terecht komt onder de wielen van de voorbijsuizende auto.

In het leven van 's Heren Kerk is het niet anders. Wie daar zich laat leiden door de gedachte aan mogehjke onheilen, die door zijn doen aan die Kerk zouden kunnen overkomen, zal daardoor komen tot daden, die voor de Kerk de ondergang betekenen.

Dat de Kerken in 1942—1944 gedaan hebben wat zij deden, werd voor een goed deel veroorzaakt door de angst. Men was bang, dat de eenheid verloren zou gaan, dat de Kerken zouden verzwakken. En toen heeft men zijn besluiten genomen, besluiten van mensehjke vsdjsheid en menselijke heerschappijvoering. En zo heeft men de Kerk uitgedreven en klein en onaanzienlijk gemaakt.

Zo zal het ons weer gaan als wij ons laten leiden door de angst.

Dan zullen wij weer onze mening aan de Kerken gaan opleggen, dan zullen wij weer grijpen naar het wapen van de hiërarchie; dan zullen wij niet meer durven zeggen, wat van 's Heren wege gezegd moet worden.

En dan, ja, dan is het mogelijk, dat wij voor het oog der mensen de zaak bij elkaar houden." Maar dan zal de Kerk hebben opgehouden Kerk te zijn. Dan hebben wij juist daardoor bereikt wat wij hadden willen vermijden. Dan Is de Kerk ondergegaan.

Daarom: „weest sterk", d.w.z.: „weest niet bang". ZuUen wij dat kunnen ? Daarvoor zijn drie dingen nodig.

In de eerste plaats, dat wij ons bewust zijn, wat w ij z ij n.

God de Here heeft ons de genade gegeven, dat wij in de Vrijmaking trouw zijn geweest. Wij helsben ons ontworsteld aan het juk, dat men ons wilde opleggen. Het juk van de theologische wetenschap; het juk van de hiërarchie. Toen zagen wij nog niet onmiddellijk alles wat daarin lag opgesloten.

Men zegt wel eens tegen ons: „Zo hebt gij in het begin niet gesproken; toen hadt ge het alleen over de binding". Maar dat is een onbillijk verwijt. De Vrijmaking was niet een ding, dat wij zijn begonnen naar een van tevoren klaar gemaakt schema. Het is geweest een spontane daad des geloofs, waartoe wij door bepaalde feiten werden gedwongen. Eerst later heeft de Here ons laten zien wat deze daad wel inhield.

Wij hebben verstaan, dat het ook ging tegen de valse gedachte, .dat er van het humanisme, met zijn vertrouwen op menselijke wijsheid en braafheid hulp zou zijn te verwachten in de strijd voor Gods Koninkrijk; tegen de dwaasheid, dat men door de mensen te bieden wereldse geneugten, die verbindende aan de prediking van het Evangelie, die mensen zou kunnen bewegen met die geneugten, het Evangelie op de koop toe te nemen; tegen de dwaling, dat men het koninkrijk der hemelen sterk zou kunnen maken in de wereld, door een valse oecumenische éénheid te zoeken, ook met zulken, die wel de Naam van Christus noemen, maar de Christus der Schriften verwerpen.

Wij hebben gezien, dat God ons verwaardigd heeft, hoe klein in getal wij zijn, te staan in deze wereld van ongeloof, afval en afghjding, als „de Kerk des Heren", die de banier van het Woord omklemd houdt en omhoog heft; een licht o£ de kandelaar, een stad op een berg; een zoutend zout

Daarvan zullen we ons bewust zijn, zullen wij ooit rustig en sterk in de storm kunnen staan.

In de tweede plaats zullen wij daartoe voorzichtig moeten wezen.

Ja, ik weet het wel, dat menigeen (misschien ook in uw midden? ) nu zal zeggen: „Daar hebt ge het weer; eerst aanmanen tot het laten varen van de vrees, en dan opwekken tot voorzichtigheid. Zo wordt de vrees, die de voordeur was uitgezonden, door de achterdeur weer binnengeroepen".

Maar, wie dat zegt, dwaalt. Zo min zuinigheid iets heeft te maken met gierigheid, zo min heeft voorzichtigheid iets te maken met vrees.

Het is dwaasheid te menen, dat te grote voorzichtigheid vrees zou zijn. Deze twee liggen niet in elkanders verlengde, maar lopen naast elkander, of liever, lopen rechtdraads tegen elkander in.

De bange chauffeur laat zich leiden door de gedachte aan onheil, dat hem misschien zou kunnen overkomen. De voorzichtige chauffeur denkt daar niet aan, maar houdt zich eenvoudig aan de regels van de weg en juist daarom kan hij de vrees van zich af laten glijden. Niet anders is het in de strijd voor 's Heren Kerk. Voorzichtigheid is, dat wij angstvallig ons er voor wachten, ooit te gaan buiten de weg des Heren. Voorzichtig zijn is, dat vsoj in de prediking ons nooit laten leiden door de vraag naar wat wijzelf nu wel eens graag zouden willen zeggen, of door de begeerte om o n s stokpaardje te berijden, of door de zucht om eens deze of die te prikkelen of een kool te stoven, maar dat wij ons waarachtig alléén laten leiden door de vraag, wat de Here wil, wat wij zeggen zullen. Voorzichtigheid is, dat wij in de herderlijke arbeid aan de huizen, bij het onderrichten en verzorgen van de schapen der kudde, ons er voor hoeden, dat wij ons ooit zouden laten leiden door eigen inzichten, dooi-eigen temperament; dat wij ook daar alléén vragen naar wat de Grote Herder der schapen ons daar oplegt.

Voorzichtigheid is, dat wij in onze worsteling voor de heerschappij van het Koninkrijk in heel het leven, ons nooit laten regeren door de begeerte om iets bijzonders te zijn, een positie te krijgen, een grote en sterke organisatie in het leven te roepen, maar enkel, enkel en alleen, door de eis des Heren, zoals die in het Woord tot ons komt.

Dat is voorzichtigheid. Alles vermijden wat het vlees is. naar

Alléén, wie dat doet, zal de angst van zich af moge n laten glijden en hij zal dat kunnen doen als hij voorts altijd weer het oog richt op Gods beloften. Als hij maar door zijn leven laat ruisen:

„Laat vrij het schuimend zeenat bruisen, D' ontroerde waat'ren hevig ruisen. De golven mogen door haar woên, Het berggevaarte daav'ren doen — De stad, het heiligdom, de woning Van God, de allerhoogste Koning, Wordt in haar muren 't allen tijd. Door beekjes der rivier verblijd".

Als hij maar luistert naar de verzekering des Heren, dat Sions muren steeds voor Hem zijn; dat ook de poorten der hel de gemeente niet zullen overweldigen. Als hij dan maar door zich heen laat vaxen de orgeltoon van Psalm 2 —; dan zal de vrees van hem afvallen als een gewaad. t s d w

Want nog eens: vrees is zo verkeerd tegenover de Here, zo gevaarlijk voor Zijn Kerk. Daarom, laat ons dit woord: „Sterk in de stona" in laten gaan tot ons hart.

hart. En dan zijn wij ook waarHjk sterk. Dan zal de Kerk des Heren het ook waarlijk uithouden.

Neen, ik weet niet, wat God de Here over 2Hjn Kerk nog wil doen komen. Het kan zijn, dat Hij over haar wil laten gaan „diepe waat'ren van verdrukking, van verwaten heerschappij". Maar als wij. Zijn volk, trouw wandelen, in heilige onbevreesdheid, dan gaat de Kerk niet onder. Dan geldt het:

„Wat vdnden dat er waaien. Wat regen dat er plast. Het hoge huis van Sion, Blijft onbeweeglijk vast".

In die wetenschap, broeders en zusters, laat ons voortstapi> en. En God, de Here, geve u, dat gij, van deze Schooldag thuisgekomen, bhjmoedig uw pad moogt gaan, midden in de strijd rustig, het oog vooruit naar de toekomst, waarin de Kerk omhoog klimmen zal uit de wateren van verdrukking en strijd; wanneer slechts de droppelen van die wateren op haar zullen zijn achtergebleven; maar zó, dat deze glinsterend in het licht van Gods liefde, slechts haar glans en schoonheid zullen verhogen. Hoort: „Dan wordt Mijn Naam met lof ge juich geprezen; Dan zullen daar de bhjde zangers staan. De speelliên op de harp en cimbel slaan En binnen U al Mijn fonteinen wezen".

Broeders en zusters, ga met God en hebt het wel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's

STERK IN DE STORM

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's