GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zij haatten hem, en konden hem niet vredelijk toespreken". Gen. 37 : 4.

GEZINSLEVEN

Vader Jacob had dwaselijk gedaan, door het duidelijk te laten merken, dat hij Jozef liefhad en bevoorrechtte boven zijn andere zonen. Eii vreselijk waren de gevolgen.

De eenheid, de harmonie, de vrede in het gezin werd daardoor wreed verstoord. Het evenwicht was verbroken door het onvoorzichtig en onverantwoord optreden van de vader zelf; de verhoudingen waren scheef getrokken, met al de bittere gevolgen daarvan, die heel scherp getekend worden in dat éne woord: zij haatten hem! De broeders haatten Jozef.

Reeds nu willen wij er de aandacht op vestigen, dat, hoewel Jacob door zijn wijze van doen de aanleiding was geweest van deze wanverhouding in de familiekring, de broeders toch niet vrijuit gingen. Dat zij hun broeder haatten, dat was hun zonde. Ondanks de schuld, die hun vader daaraan had. Zelfs dan nog hadden ze Jozef moeten blijven liefhebben.

Het is hetzelfde, wat wij moeten constateren bij alle geven-van-ergernis. „Wee der wereld van ergernissen", sprak eenmaal de Heiland. Schrikkelijk is het, ook maar één der kleinen te ergeren. Maar als door die ergernis straks de kleine er toe komt, van de Here af te wijken, en geen lust te hebben in Zijn dienst, en zich niet bekeert, dan zal hij om zijn eigen zonde verloren gaan, om zijn eigen ongeloof, en zijn eigen onwil. Eén vreselijk oordeel trof Bileam, toen hij oorzaak was, dat de Israëlieten zich koppelden aan Baal-Peor, maar het pleitte Israël niet vrij, en zwaar heeft de Here Zijn volk, dat viel in de strikken, door toedoen van Bileam voor hen gespannen, gestraft.

De Schrift leert beide: Heel erg is het, aanleiding of oorzaak tot zondigen te geven; maar ook heel erg is het, door die ergernis zich te laten verleiden.

En daarom sta voorop: De broeders deden kwaad, toen zij hun broeder haatten; maar ook vader Jacob deed kwaad, toen hij hun daartoe aanleiding gaf; en deze zondige weg voor hen effende, en op de goede weg, de weg der liefde, struikelblokken legde voor hun voeten.

Nu is het merkwaardig, dat er staat: „De broeders haatten Jozef". JHet zou meer voor de hand gelegen hebben, dat zij hun vader haatten. Jozef deed hun niet het minste kwaad. Zeker, hij bracht hun kwaad gerucht tot hun vader. En in de kanttekening wordt uitgesproken, dat ook dit een der oorzaken was, waarom zij hem haatten. Maar de Schrift zelf meldt dat niet. En dus mogen wij dat ook niet als oorzaak aanvoeren, hoewel het ons als waarschijnlijk moge voorkomen. Zéker weten we: „Als nu zijn broeders zagen dat hun vader hem boven al zijn broeders lief had, haatten zij hem". En daarom nog eens: het zou voor de hand gelegen hebben, dat zij deswege hun vader zouden hebben gehaat. Zij ondervonden toch, dat vader verkeerd deed; vader trok Jozef voor. Daarover trof Jozef toch geen schuld. En toch lezen we er niet van, dat zij zich ergerden over het doen van vader; maar wel dat zij haat koesterden tegen Jozef.

Hetzelfde, dat wij steeds weer aantreffen, ook bij onze kinderen. Als een leerling de twijfelachtige eer geniet, „lieveling" van de onderwijzer te zijn, keert de haat der klas zich tegen die leerling en moet hij het vaak ontgelden, buiten school. In onze gezinnen precies hetzelfde. Spreekwoordelijk wordt het wel eens zo uitgedrukt: „De hond bijt de stok, waarmee hij geslagen wordt, maar niet, die hem daarmee slaat". Toch is dat niet zo vreemd, als het lijkt.

De broeders en Jozef hoorden bij elkaar; vormden een geheel, waarin elk zijn plaats had: elk zijn eigen rechten, zijn eigen verzorging en bescherming, maar alles onder de hoede van hun ene gemeenschappelijke vader. Waarin zij ook verschilden, wat leeftijd en kracht en karakter betrof, wie ook hun moeder mocht zijn, een der beide vrouwen van Jacob, of een van de twee dienstmaagden — ze waren alle zonen van vader Jacob. Zo stonden ze bekend naar buiten bij de inwoners des lands, zo gevoelden ze zich in de aarts- Vaderlijke tent. Dat was de mystieke band, die hen samenbond.

Maar zie, nu wordt die eenheid verstoord. Voor één hunner wordt die vader meer dan hij voor de anderen was; en zijn „teveel" voelen zij als hun , , tekort". En zo wordt in hun harten de begeerte wakker, dat „teveel" van Jacob weg te werken, opdat er weer gelijkheid zij; en dat door hem hun liefde te onttrekken. En dan staat er: „Zij haatten hem". Het was er hun niet in de eerste plaats om begonnqn om het door vader Jacob begane onrecht jegens hen weer goed te maken; dan zouden "ze zich tot hem hebben moeten wenden. Maar zij handelden, intuïtief, uit zelfhandhaving: de nu gebroken eenheid moest weer worden hersteld; daarom moest de rustverstoorder, de spelbreker, die niet meer paste in 't geheel, weg; zij duldden hem niet langer in hun midden; hij was niet meer hunner één, welnu, dan weigeren ze hem langer als zodanig te erkennen. Zelfs konden ze hem niet meer vredelijk toespreken; immers was de vrede, de overeenstemming, het één-zijn weg! Inplaats daarvan was er een breuk, een tegenstelling ontstaan; hij tegenover al die anderen. Zo was er voor een vredelijk toespreken geen plaats meer.

We ondervinden het zelf dagelijks. Als er wat is tussen ons en onze broederen, dat scheiding maakt, zeker, kan kunnen we nog met elkaar verkeren, als het samenleven dit eist, maar het gesprek vlot niet meer; het hart blijft er buiten; we wisselen wel woorden, maar het is geen oefenen van gemeenschap.

Toch wil dat niet zeggen, dat elk der broeders Jozef een kwaad hart toedroeg, en een persoonlijke haat tegen hem koesterde. Straks, als hun haat een uitweg zoekt, en ze overeenkomen hem om te brengen, probeert Ruben hem nog stiekum te redden; en lukt het Juda nog hem bij het leven te sparen.

Alleen maar, zij stoten hem weg uit de broederkring. Te meer zelfs, als hij straks zijn dromen vertelt, en hij hun een toekomst schildert, waarin niet alleen zij, zijn broeders, maar ook zijn vader en moeder zich voor hem. Jozef, zullen neerbuigen. Dat maakt de maat vol; dan haten zij hem nog te meer en be­

nijden hem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 1952

De Reformatie | 8 Pagina's