GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Ons vaderland in de hemelen”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ons vaderland in de hemelen”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten; die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen zich kan onderwerpen." Filipp. 3 : 20, 21. Vert. Ned. Bijb. Gen.

UIT DE SCHRIFT

In de voorafgaande verzen heeft Paulus gesproken van mensen, die wandelen als vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun God is de buik, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind. Waarschijnlijk waren het Judaïsten, die niet roemden in het volbrachte werk van Christus, maar in hun besnijdenis. Ze steunden op hun vleselijke afkomst, stelden hun eer in een' lichamelijke operatie (de besnijdenis), zochten dus het leven niet buiten zichzelf in Christus, maar in hun vlees. Anderen denken, dat het mensen waren, die in de zonde wilden leven, om de genade te vermeerderen: God zou de zonden toch wel vergeven. Ze leefden er maar op los, genoten van het zondige leven en maakten zich wijs, dat het toch wel met hen terecht «wam.

M.i. zullen we wel moeten denken aan Judaïsten. Hoe dit ook zij, in elk geval moeten christenen anders leven. „Want óns Vaderland is in de hemelen." Wij moeten het leven niet zoeken in deze wereld. Ook niet in onze vleselijke afkomst of in Jeruzalem, dat beneden is. Want onze staat of ons burgerschap, .of ons vaderland is in de hemelen. Paulus heeft zich met opzet zó uitgedrukt voor de Filippensen.

Mlippi was eeij^ zogenaamde kolonie. Zo wordt zij genoemd in Hand. 16 : 12. Een kolonie in het Romeinse wereldrijk. Als de Romeinen een land hadden veroverd, dan stichtten zij daar nederzettingen van Romeinse burgers. Oud-soldaten bijv. kregen daar land in bezit en zij vormden een Romeinse gemeenschap in het hun vreemde land. Vroeg men zulke veteranen naar hun vaderland, dan antwoordden zij: Rome is onze vaderstad. We zijn Romeinen! Ze konden zeggen: ons vaderland is Rome. Daar woont de keizer. Vandaar krijgen we onze wetten. Vandaar uit worden wij beschermd. Daarheen gaat ons verlangen. Ze werden nooit echte Grieken of Macedoniërs Ze bleven Romeinen.

Voor. de christenen was deze uitdrukking dus wel duidehjk. Ze stemden met Paulus in: Ons vaderland is in de hemelen. Daar in de hemel was immers de residentie van hun Here: Jezus Christus. Het was hun enige troost in leven en sterven zijn eigendom te zijn. Van Hem ontvingen ze hun wet: Het heilig Evangelie, waarnaar ze wandelden. Door Hem werden ze beschermd, zodat de poorten der hel niet zouden overwinnen. Naar Hem ging hun verlangen ook uit. Om eens altijd bij Hem te zijn.

Met nadruk zegt Paulus: Ons vaderland is in de hemelen. Daar staat niet het gewone woordje is, maar een sterkere uitdrukking, die betekent: Het is er werkelijk, het burgerschap staat ons ter beschikking, we mogen ons in dat bezit verheugen, het is ons als werkelijkheid gegeven.

Het is een „vreemd" vaderland. Geen oog kan het zien, geen tastbaar bewijs kunnen we er van geven. En toch is het er. Even werkelijk als we Nederlanders zijn krachtens geboorte, zijn de gelovigen burgers van het koninkrijk der hemelen door Gods genade. Dat is niet om trots op te zijn of over te roemen, alsof wij dat burgerschap gekocht hadden. Het is immers gegeven uit grondeloze barmhartigheid. Het kan ons alleen maar dankbaar stemmen en ootmoedig maken. Het is verkiezing van God, onverdiende gunst.

Een Romein was trots. Hij sloeg zich op de borst en vond zich ver verheven boven alle niet-Romeinen. Een christen heeft geen reden om trots te zijn. Hij kan God alleen maar danken voor zijn onuitsprekelijke genade.

„Waaruit wij^ ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten." Wil dat zeggen, dat burgers van het koninkrijk Gods nog niet verlost zijn ? Stellig niet. Ze hebben nu reeds vergeving van zonden. En een voorsmaak van het eeuwige leven. Vrede met God en verlossing van de heerschappij van de duivel. Maar het heerlijkste komt nog. De volkomen verlossing.

Zoals de kolonisten het een feest vonden als hun keizer hen kwam bezoekeii, zo vinden de gelovigen het een groot feest als de Here wederkomt. Daar verlangen ze naar als het goed met hen is. Daarnaar zien ze uit.

De kerk heeft op grond van de Schriften haar geloof beleden in de wederkomst des Heren. Ze heeft uitgesproken aan het slot van art. 37: „En tot een genadige vergelding zal hen de Here zulk een heerlijkheid doen bezitten, als het hart eens mensen nimmermeer zoude kunnen bedenken. Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten van de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Here."

En wat zal de Verlosser dan in die dag doen? Wat behoort tot de volkomen verlossing? De zaligheid der ziel? Dat stellig ook. Maar het lichaam hoort ook bij OEis. Dat vergeet de Here niet. Paulus schrijft immers: „Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt." Hij spreekt van ons lichaam der vernedering. Hij minacht het lichaam niet. Zoals velen gedaan hebben in de loop der tijden. Sommigen hebben gezegd: Het lichaam is maar een soort graf voor de ziel. De ziel is in dat omhulsel als begraven. Het moet eruit verlost worden. Of men heeft, in eèn andere beeldspraak, het zo gezegd: Het lichaam is de schelp, waarin de ziel, de kostbare parel, zit opgesloten. De ziel zou als een gevangene zitten in de gevangenis van het lichaam.

Daar moet Paulus niets van hebben. Het lichaam is Gods schepping. Een prachtig kunstwerk. Wat zit dat lichaam wónder-heerlijk in elkaar. Het zou wel goed zijn als christen-dokters ons daar wat meer van vertelden. Maar toch is het een lichaam-der-vernedering. Het draagt de gevolgen van de zonde. Het is zwak en broos. Het kan ziek worden. Wat wordt èr een ellende geleden. Honderden ziekten doen er voortdurend aanvallen op. En geen lichaam houdt het op de duur tegen die aanvallen uit. De krachten worden gesloopt, de zenuwen worden zwak, het hart geeft het langzamerhand op. Wat een ellende-van-het-lichaam als gevolg van de zonde. Soms van de zonde der voorgeslachten. Soms van eigen zonden. Vaak ook zonder • aanwijsbare oorzaak. Maar elk lichaam wordt op Gods tijd afgebroken. Wat is onze troost daartegen?

Dat onze Verlosser zal komen om dit vernederd Uchaam te veranderen. We zullen een gedaante-verwisseling ondergaan. Het lichaam der gelovigen zal gelijkvormig worden aan het verheerlijkte lichaam van Christus. Hoe dat precies zijn zal weet ik niet. Maar dat het heerlijk zal zijn, daar kunnen we op aan.

Ik denk aan wat Paulus schreef aan de Corinthiërs in hoofdstuk 15: „Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een Geestelijk lichaam wordt er opgewekt". D.w.z. een lichaam, dat geheel door de Heilige Geest wordt beheerst.

Wat een genot is het nu reeds een gaaf, gezond lichaam te hebben. Wat een genot zal het zijn als niemand ooit meer zal zeggen: ik ben ziek. Wat een heerlijkheid, dat niemand dan meer de dood heeft te vrezen. Christus zal ons lichaam aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig maken. Hoe dat zal zijn, dat wisten de apostelen ook niet.

„Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen ge­ lijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is" (1 Joh. 3:2). „Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid."

We kunnen over de heerlijkheid van hiernamaals slechts spreken in tegenstelling met wat wij nu zien en ondervinden. Als we altijd bij de Here zullen zijn, dan zal , , God alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan" (Openb. 21:4).

God zal het wonderlijk goed maken. En als wij twijfelmoedig vragen: Hoe zijn deze dingen mogelijk? Dan antwoordt Paulus: „naar de kracht, waarmee Hij ook alle dingen Zich kan onderwerpen." Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn? Begrijpen we iets van de Schepping? Begrijpen we iets van het ontstaan van het leven? Begrijpen we iets van de opstanding van de Here Jezus ? Begrijpen we iets van leven of dood?

We kunnen het alleen maar geloven tot onze onuitsprekelijke troost: De Here zal ons eens van alle lichamelijke ellende verlossen en ons geven een Geestelijk, heerlijk, gaaf, gezond lichaam, dat nooit meer sterft. Om Hem daarin eeuwig te dienen en te verheerlijken.

Nog een enkele vraag: Wandelen we als burgers van de hemelse stad? Daarvoor hoeven we niet in een klooster te gaan. Dat mag zelfs niet. We mogen en moeten het volle leven aanvaarden. Maar dan toch altijd in de vreze des Heren. Maar dan toch zo, dat we alle dingen schade rekenen en achten drek te zijn, opdat we Christus mogen gewinnen (Fil. 3:8).

Maar dan toch zo, dat we wandelen naar uitwijzen Van het heilig Evangelie. Christus' last is licht en zijn juk is zacht. Maar dan moeten we die last ook op ons nemen en zijn juk dragen. We mogen het leven genieten, ja — maar zoals de Here het ons geeft. En dan op die manier, zoals Paulus dit beschrijft in 1 Cor. 7 : 29 vv.: „Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is: opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende; en die wenen, als niet wenende en die blijde zijn, als niet blijde zijnde en die kopen als niet bezittende, en die de wereld gebruiken als niet misbruikende. Want de gedaante dezer wereld gaat voorbij."

Hebben we genoeg aan de voorrechten en verplichtingen van ons vaderland, dat in de hemelen is? En verwachten wij onze Verlosser uit de hemelen? Zijn we daar blij mee, dat de Here komt? Zo blij, dat we soms begeerte hebben om ontbonden te worden en met Christus te zijn, omdat dat het allerbeste is? Niet omdat het hier beneden zo benauwd is en wordt, maar omdat de Here ons alles is? Dan is het leven ons , Christus en het sterven gewin. ,

* Nog een laatste opmerking. Hebben we wel genoeg oog en hart voor hen, die lichamelijk lijden? Wat wordt er een lichamelijk leed gedragen. We zien de blinden strompelen langs onze straten. We hebben doven om ons heen, voor wie een deel van het leven is afgesneden. We horen van oorlogs-invaliden, die voor hun leven verminkt zijn en elke dag een last hebben te dragen, waarvan gezonde mensen zich haast geen begrip kunnen maken. Beseffen we wat het is, als iemand van dag tot dag met een vermoeid lichaam te tobben heeft? Of wat het is voor een jong mens, die in de bloei van zijn leven gebroken wordt door een verraderlijke, ongeneeslijke, ziekte? Hebben we daartegen troost voor anderen en mogelijk voor ons zelf?

Br is één troost. De wereld zegt, dat het een wissel op de eeuwigheid is. Een vogel in de lucht, waaraan niemand mi iets heeft.

Wie gelooft in de Here Jezus weet, dat er troost is in het lijden van heden. Onze Verlosser leeft. Hij komt eens om volkomen te verlossen. Ook het lichaam. Dit lichaam is één gestadige dood. Elke dag een stap naar het graf. Een gebroken zaakje. Maar het lijden van deze tijd gaat. voorbij. Het zal hier haast zijn gedaan. Jezus Christus leeft. En wie in Hem gelooft

zal leven, tot in eeuwigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

„Ons vaderland in de hemelen”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's