GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De plaats van onze kinderen naar de Heilige Schrift (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De plaats van onze kinderen naar de Heilige Schrift (II)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

OPVOEDING EN ONDERWIJS

We zullen het recht moeten verstaan, dat onze kinderen kinderen des HEREN en des Koninkrijks zijn, niet krachtens aanleg en wezen en bestaan.

Zo staat het wel met 't kind-zijn van vader en moeder. Dat raakt de aard, de natuur. Adam gewon een zoon naar zijn geüjkenis, naar zijn evenbeeld (Gen. 5:3) en met al die zonen en dochteren, die nadien geboren zijn, staat het niet anders: de gelijkenis van hun vaders dragen ze. Zo is het niét met het kindzijn des HEREN. Krachtens het verbond zijn de kinderen dat, dat wil zeggen, zonder meer niet krachtens bestaan, maar krachtens de positie, die de HERE gegeven, krachtens de relatie, waarin Hij Zich in souvereine genade tot onze kinderen gesteld heeft. En het alzo kind des HEREN zijn, het is een geweldig ding. We kimnen het moeilijk hoog genoeg aanslaan. Het betekent, dat al Gods genadegaven: de erfenis des Vaders en de verlossing des Zoons en de vernieuwing des Heiligen (Seestes hun toekomen. Maar betekent het dat, het zegt niét, dat ze dat alles nu al persoonlijk deelachtig zijn, of in elk geval in beginsel al deelachtig zijn. Zo mag het voor Rome zijn, dat door de doop de erfzonde ziet afgewassen van de kinderen. Zo mogen de Synodaal gebonden kerken het zien, die de kinderen beschouwen als zulken, die delen in de wederbarende genade des H. Geestes, d.i. als zulken, die óf wedergeboren zijn, óf het in elk geval zullen worden. De Schrift weet van dat alles niet. Die weet slechts, om het in de verklanking van het Doopsformuüer te zeggen: „dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren en daattfm kinderen des tooms "zijn, zodat wij in het 'ftjk' Ckids niét 'Kfenen komen, • tenzij wij van nieuws geboren worden". Waarom we dan ook door de doop niet opgewekt worden om van alles en nog wat over onze kinderen te veronderstellen of ons in ik weet niet wat voor beschouwingen te verliezen, m^aar integendeel „vermaand worden een mishagen aan onszelf te hebben, ons voor Grod te verootmoedigen en onze reinigmaking en zaligheid buiten onszelf in Jezus Christus te zoeken" en het in de kracht Gods dus ook onze kinderen te leren doen.

En ik zou evenzeer als op het eerste, wat we zeiden, hierop ook wel alle nadruk willen leggen.

De veronderstelde wedergeboorte! hebben we de voordeur uitgejaagd, maar het gevaar is niet denkbeeldig, dat we haar door de achterdeur weer binnenhalen. Daardoor n.l., dat we van die heiligen, krachtens de betrekking, waarin ze door de HERE tot Zich zijn gesteld, toch weer min of meer heiligen maken krachtens aard en bestaan.

O nee, niet in theorie. Dan weten we wel beter.

Maar in praktijk.

Wanneer het op de jeugdvergadering eens erg roerig is en er worden verkeerde dingen uitgehaald, dan is het zo heel gauw uit de mond van leider of leidster: „Jan, wat val jij me tegen", of: „Tineke, wat ben ik in jou teleurgesteld", „en van jou Wim had ik dat nu nooit verwacht".

Maar wat dachten we dan eigenlijk?

Dat we een groep rechtvaardigen voor ons hadden? Van die pracht van jongens en die schatten van

'meisjes? Laat dat de wereld menen, en laat ze op die grond haar organisatteö-opbouwen en inrichten.'Wij kün-nen en móeten weten, dat we een stelletje jonge zondaren en zondaressen voor ons hebben. Zondaren en zondaressen, die we door ons gemoraliseer dan ook niet tot een clubje Farizeërs op moeten kweken, doch die we door onze opening van het levende Woord van God over wat ze misdeden tot kennis van hun zonde moeten leiden, zó, dat ze zichzelf maar niet tegenvallen, maar zó, dat ze een hekel aan zichz el f krijgen — en dat is totaal wat anders — opdat ze hun reinigmaking en zaligheid buiten zichzelf m Jezus Christus zoeken.

Ik moet als ik soms de jonge jeugd bezig zie, — en bij tijden is het me ook wel eens ten aanzien van de ouderen overkomen —, nog wel eens denken aan wat ik las in een van de boeken van^de Herv. Ds de Groot. Ik meen, dat het was in „Schaap en Bok in één Hok". Iemand bezoekt een predikant, die nog niet zolang m z'n gemeente staat. „En", informeert hij belangstellend, „hoe maakt U het met de schapen? " „Schapen, wat schapen", antwoordt de herder, „varkens zijn het".

„varkens zijn het". Die dominee had natuurlijk ongelijk. Schapen zijn nu eenmaal geen varkens, maar dat de natuur ze niet vreemd is, dat weet ieder, die wel eens een troep schapen alle kanten heen heeft zien stuiven, behalve de kant, waar ze nu juist heen moesten.

Wat ik maar zeggen wil: Laten we de kinderen toch niet mooier en beter maken, dan ze in zichzeü

zijn. Dat gebeurt al veel te veel. Daar kun je als predik^intsoms — vergeef me, het is 't enig goede woord—.i^Ji.sëètgkvaH^woi'den.

Trouwhartig zitten vader en moeder 's Zondags te luisteren als hun in de Catechismuspreek verteld wordt, dat we alzo verdorven zijn van nature, dat we onbekwaam zijn tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Of 't waar is! En voluit stemmen ze mee in, wanneer er gezongen wordt: „Mijn zonde maakt mij 't voorwerp van Uw toorn, Reeds van het uur van mijn ontvang'nis af". Maar wanneer Dominee hen 's Maandags over één van de kinderen, die het toch wel wat al te bont gemaakt heeft, aanspreekt, dan is heel de preek verdwenen, en er wordt gestoft op Jan, die toch zo'n flinke jongen, en Trees, die toch zo'n oppassende meid ist Liefst staan ze d'r nog in engelenonschuld met zedig neergeslagen oogleden bij, de kinderen. En wat je de ouders over dat brave Jantje te vertellen hebt, ze nemen het niet eens aan.

Zo maak je 't, o nee, gelukkig niet regelmatig, maar dan toch nog al es een keertje mee.

Laten we als ouders, als leiders en leidsters, als onderwijzers of in welke qualiteit we met onze kinderen te maken krijgen, maar gróót van de genade Gods over die kinderen, doch klèin over die kinderen zelf denken.

Dan wanhopen we niet zo gauw, want:

, , Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan. Al wat Gij ooit beloofd hebt zal bestaan".

En we juichen niet te vroeg, want: „

, , De heiligheid is voor Uw huis, o Heer, , , Eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer".

We zien onze taak en we zien ook, wat die is. Dat wij n.l. goede instrumenten in de hand des Heren mogen zijn, opdat, wat Gods kind is, krachtens de verbondsbetrekking, waarin de HERE het tot Zich heeft gesteld, het ook zij en almeer worde krachtens aard en bestaan.

En de Here wil dat onze kinderen toch schenken. De door de Doop betekende en verzegelde belofte Gods zegt en verzekert het, het komt bovendien ook treffend openbaar uit het vermaan, dat de apostel tot de kinderen richt. Tot gehoorzaamheid aan hun ouders roept hij hen op, maar hij voegt er bij, dat deze gehoorzaamheid „in de Here" zal zijn. En met dit in de Here duidt Paulus het karakter der door hem verlangde gehoorzaamlieid aan. (We komen daar nog nader op terug). Dat echter niet alleen. Daarmee duidt hij ook de genade, die God onze kinderen bewijzen wil, aan, dat Hij ze nl. de Here wil inlijven. De Kurios Jezus wil maar niet alleen hun vriend zijn, zoals dat kinderversje het zegt:

„Er gaat door alle landen een trouwe kindervriend, Geen oog kan Hem aanschouwen, maar Hij ziet ieder kind".

Veel schoner is 't nog, z© mogen als het ware ook een stukje van Hem zijn.

Zoals vader of moeder soms met uitgebreide armen het zo'n kleine peuter, die daar over de vloer dartelt, toe kan roepen: „wie z'n jongen" of: „wie z'n meisje ben je" en de kleine vliegt juichend z'n vader of moeder in de armen: „mama's jongen, papa's meisje ben ik", zo wil God het onze kinderen schenken, behalve vader's en moeder's, echt helemaal 's Heren jongens en 's Héren meisjes. Hij in hen en zij in Hem en alzo geheel van God.

„De waarheid in Jezus" is toch, zoals de apostel in Ef. 4 : 21 v.v. schrijft, „dat gij", nee niet slechts zoals de St. Vert, het weergeeft, „zoudt afleggen", doch, gelijk er in het oorspronkelijke stïiat en Prof. Greijdanus vertaalt: „af leg det naar de vorige wandel de oude mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding en vernieuwd wordt in de geest uwer gezindheid en aandeedt de nieuwe mens, die naar God geschapen is in gerechtigheid en heiligheid der waarheid", die dus weer de trekken vertoont van de grote Schepper, naar wiens beeld de mens eens geschapen was. Het is dus, al moet het ook nog steeds en ahneer z'n doorwerking krijgen, een feit: Het oude is voorbij gegaan, het is alles nieuw gev/orden. En zo is het in het geloof in Jezus Christus.

En het geloof, het is uit het gehoor. En het gehoor door het Woord Gods (Rom. 10 : 17).

Maar daar ligt dan ook onze eerste taak, dat wij het Woord verkondigen aan de kinderen.

Verkondigen ja, dat is toch niet het privilege van dominees alleen; dat is, zo waar we allen het ambt bekleden, het recht en de plicht van ons allemaal.

En dat wil, voor wat het jeugdwerk aangaat, niet zeggen, dat we nu de inleiding of de Bijbelvertelling maar afschaffen en als leider of leidster een preek gaan houden voor de jongens en meisjes. Nee, verkondigen, dat wil zeggen, dat we niet rusten, aleer we de boodschap van het Evangelie, dat God al begonnen is te openbaren in het Paradijs, en daarmee de Christus van het Evangelie tot de kinderen gebracht hebben, en de kinderen tot Christus.

Dat we dus ook als leiders en leidsters niet alleen de jongens en meisjes opwekken om voorstudie te maken en de schets r^a te gaan, maar het ook zélf doen en niet onder de inleiding of bespreking met één oog naar de jongens en met het andere in de , . jKorte Verklaring of de Schets zitten te kijken, om- .as'^dg.!; , we onvoorbereid of met v. d. Hulst in het hoofd op vereniging kwamen. •

Dat we dus ons ook niet begeven tot en verliezen in fabelen en oneindige geslachtsberekeningen, zoals Paulus zegt, maar bij alle: detailbespreking, die vereist kan zijn — wanneer nl. de Schrift ze eist — niet rusten, aleer de jongens en meisjes naar huis gaan met de concrete boodschap van dat Bijbelgedeelte, dat dan ook verkondigd is, bij zich. De Here heeft gesproken en Jan en Nico, Mien en Koos hebben Zijn stem gehoord.

Zijn stem! Niet maar een verhaaltje over Hem, maar Hemzelf.

En kunnen dan de kinderen thuis die stem des Heren uit wat vader aan tafel leest nog niet verstaan, omdat het hun begrip te boven gaat, dan zal vader het hun naar zijn vermogen uitleggen.

Zo eist de Schrift het toch. Want al mochten de kinderen niet ontbreken, wanneer de wet in de samenkomst der gemeente gelezen werd, de ouders waren niet klaar, wanneer ze nu hun kinderen trouw daarheen hadden meegenomen. „Gij zult ze", zo gebiedt Mozes, „uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op de weg gaat, en als ge nederligt en als gij opstaat" (Deut. 6:7).

De Schrift is daar vol van en de Spreukendichter wordt niet moede de kinderen op te wekken „te horen de tucht des vaders en op te merken om verstand te weten". Maar om op te kunnen merken, zullen de kinderen toch eerst van vader moeten horen.

We praten nogal eens over huiseatechisatie, en we hebben er misschien hele plannen voor in het hoofd, die dan, als zovele, niet uitgevoerd worden, althans nu nog niet; het Hgt in de bedoeling.

Als we nu eens, wanneer we met het gezin de Schrift geopend hebben, de kinderen de weg Gods nauwkeuriger uitlegden, zoals Aquilla en PrisciUa dat met ApoUos, die er ook nog niet alles van begreep, hebben gedaan, dan praten we er niet meer over, maar dan geven we ook werkelijk huiseatechisatie.

En de Here wil door onze verkondiging het geloof werken en versterken in de harten onzer kinderen en die Hem in Christus aangenomen hebben macht ge- Ven om als kinderen van Hem openbaar te worden (Joh. 1 : 12).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

De plaats van onze kinderen naar de Heilige Schrift (II)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's