GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze lezers zullen verstaan hebben dat wij in de beide vorige artikelen, het vraagstuk dat ons bezighoudt, bezagen op analytische wijze.
Dit was noodig voor een algemeene oriëntatie en tevens was het nuttig om wat moer in het onderwerp te komen.
Maar het is duidelijk dat ons onderwerp een synthetisch principieele behandeling ook vraagt.
Wij willen trachten deze, voorzoover ons de ruimte dat toestaat, ook te geven. Wat is eigenlijk cultuur?
Wat zijn eigenlijk cultuurverschijnselen?
De cultuur als zoodanig is geen afzonderlijke schepping Gods. Mie cultuur komt op uit de natuur. Waarbij we dan onder natuur verstaan al datgene wat God gemaakt heeft in dezen aardschen kosmischen samenhang.
Het woord „cultuur" nu wijst er zelve reeds op dat het niet iets zijn kan, dat los staat van de natuur. Bij het woord cultuur denken we telkens aan een akker, die bebouwd wordt, zoodat er vrachten kunnen groeien. We spreken trouwaas ook van „grond die in cultuur gebracht wordt", van „woeste gronden" in tegenstelling met cultuurgronden, enz. In zulke verbindingen heeft het woord cultuur zijn eigen beteekenis nog het duidelijkste behouden.
Nu is de natuur, zooals God die gemaakt heeft, goed.
Toen de zonde kwam, werd door die zonde de menschelijke natuur verdorven en strekte de vloek zich uit over de geheele schepping.
Maar om nu te kunnen zondigen moet de individu die zondigt, een zedelijke natuur hebben.
Een boom kan niet zondigen; een mes of een dolk ook niet. Daarom is een dolk ook nooit een zondig ding.
De zonde ligt nooit, in het ding waarmee men zondigen kan, maar ligt in het verkeerde gebruik van het ding.
Maar zelfs kunnen we zeggen, dat de zonde ook nimmer ligt in een bepaalde daad als zoodanig. Wanneer ik zie, dat een man een jongen slaat, kan ik niet zeggen: die man doet daar iets verkeerds. Immers, het is zeer wel mogelijk dat die man een vader is die zijn zoon tuchtigt voor een overtreding.
Zelfs wanneer ik zie, dat de eene mensch den anderen doodt, kan ik nog niet zeggen dat die mensch, die den dood van een ander veroorzaakt, daarmede zondigt. Het is toch mogelijk, dat hij handelt uit volkomen geoorloofd zelfverweer, in het besef van wat hij doet.
Daaruit zien wij, dat de daad op zichzelve niet zondig is, maar dat de mensch, dat de dader zondigt door de gesteldheid van zijn hart onder de daad; door de zondige voorstellingen en door het schuldig streven dat in zijn bewustzijn of begeerte aan de daad is gebonden.

* * *

Nu is het echter zoover met den mensch gekomen en zoozeer heeft de zonde zich van zijn leven meester gemaakt, dat 't mogelijk is, dat 't aanschouwen van 't schepsel zonder meer, zonder dat er iets van cultuur bijkomt, de zondige lusten prikkelt.
De Schrift zelve spreekt daarvan.
Eenerzijds weten we dat voor den val Adam en zijn vrouw naakt waren en zich niet schaamden; maar anderzijds weten we ook dat na den val de schaamte kwam, dat God het kleed geeft; doch do Schrift zegt ons ook, dat deze schaamte een rem is voor de ongerechtigheid on dat bij het afleggen van de schaamte de begeerte en de lust doordringt.
Hieruit volgt, dat men niet zeggen kan dat jnen aangetoond heeft dat iets „geen kwaad" kan wanneer men maar aangewezen heeft dat het een schepsel Gods is. Het is wel waar dat dat schepsel op zichzelve zooals het daar is, niet zondig is; niet het naakt zijn is zondig; maar zoodra wij weten dat een bepaald schepsel er is on wij in betrekking staan tot dat schepsel, is dat schepsel er niet meer op zichzelve, maar is het er in relatie tot ons.
En dan is dus de vraag: „Hoe is nu onze zedelijke houding tegenover dat schepsel?"
De schuld ligt dan dus, indien er schuld is, slechts in datgene, wat wij in, aan, of door dat schepsel beleven. Het komt er dus op aan wat wij met een bepaald object, waarmee wij in relatie staan, doen, wat wij er zedelijk, innerlijk of openbaar, medeverrichten.
Maar hierbij ontdekken we thans reeds tweeërlei relatie: het is mogelijk dat het zondige gebruik van het object er is krachtens een individueele omstandigheid (zoo bijvoorbeeld bij den dolk, waarmee iemand een moord begaat); het is ook mogelijk, dat de zondige gesteldheid van het hart ontstaat krachtens een generaal aanwezige betrekking tusschen het object en de menschen die de betrekking beleven (zoo- bijvoorbeeld het geval van het naaktzijn, waarop we straks doelden).
Zich zonder noodzaak ons in deze laatste betrekking begeven, stelt ons dus schuldig, is dus niet geoorloofd (tenzij dan daar, waar een nieuwe heilige orde der verhoudingen tusschen twee menschen ontstaan is, de verhouding van man. en vrouw in het huwelijk).
Maar het komen in, het gaan in, of het zijn in de eerste verhouding is, niet een schuldige, niet een zondige daad.
Ik mag gerust een dolk in mijn hand nemen; ik heb mij slechts te wachten dien dolk aan te vatten wanneer ik zou kunnen vermoeden, dat zich een individueele omstandigheid voordoet, waardoor ik tot een zondig gebruik van dien dolk zou kunnen komen.

* * *

Wanneer we nu uitgaan van de gedachte, dat de cultuur ons niets anders brengen kan dan voor het gebruik geschikt gemaakte natuurgaven, dan gevoelen we ook, dat bij de cultuurgaven de betrekking in wezen niet anders wordt, dan bij hetgeen ons de natuur in ongecultiveerden vorm schenkt.
Want al geven wij dadelijk toe, dat de dolk, die we in onze vorige alinea's aJs voorbeeld gebruikten, ook reeds een cultuur„gave" is, ieder gevoelt dat in verband met het voorbeeld dit geen wezenlijk verschil maakt. Immers, wanneer wij den dolk vervangen door een scherpen rietstengel, waarmee een Bosjesman een medemensch vermoordt, dan blijft de verhouding dezelfde. Alleen maar, dan sprak het voorbeeld minder duidelijk tot ons, als menschen der Westersche cultuur.
De stelling blijft er dezelfde om. Wanneer er in de betrekking tot de dingen, zooals God ze geschapen heeft, tweeërlei zedelijke verhouding" mogelijk is, ééne, waarbij de prikkel tot de abusus (misbruik) generaal aanwezig is, en ééne, waarbij de generale betrekking die van de usus (normaal gebruik) is, en waarbij de abusus slechts uit een bizondere betrekking voortkomt (een bizondere betrekking die zijn oorsprong vindt in den mensch die het misbruik pleegt), dan zal ook bij de gecultiveerde natuurgaven op dezelfde wijze tweeërlei verhouding mogelijk zijn.
Nogmaals moeten we er toch met den meesten nadruk op wijzen, dat de cultuur niet vermag iets nieuws te scheppen. De cultuur kan niets anders doen dan voor ons bepaalde aanwezige natuurgegevens bruikbaar maken, genietbaar maken.
Daarom is de cultuur op zichzelve dan ook nimmer zondig.
Daarom was het ook de fout van vele christenen, dat zij zich aan de cultuur en aan het cultuurleven onttrokken.
Want dat de cultuur, speciaal de moderne cultuur, zooveel zondigs meebracht, ligt weer niet in do cultuur als zoodanig, maar ligt tenslotte in de menschen, die altijd de neiging hebben om het goede, dat God goed gemaakt heeft, to bederven. De mensch wil de natuur dwingen om zijn zondige begeerten te dienen.
Daarom zal men dan ook steeds zien, dat do cultuur, als zij wordt overgelaten aan de onwedergeboren wereld, een middel wordt voor de menschen om de ongerechtigheid te dienen; zelfs zulten die menschen de natuurgaven door de cultuur zóó weten te combineeren, dat de begeerte er door wordt geprikkeld en de ongerechtigheid er door wordt vergroot.
En op deze wijze kan de cultuur een middel worden om afbreuk te doen aan de gerechtigheid, om afbreuk te doen ook aan het werk Gods, en aan het koninkrijk Gods.
Maar hier ligt de schuld niet bij de cultuur als zoodanig, noch bij de cultuurgegevens, noch bij de cultuurgaven, maar weer bij den mensch, die door zijn geest de cultuur beheerschend, een cultuursituatie weet te scheppen, waardoor de ongerechtigheid kan worden gediend.
De nieuwe situatie die de mensch dan in het cultuur-totaal weet te leggen is zulk één, dat deze cultuur de tendenz krijgt naar de generale-schuldige- relatie. Dit dan op dezelfde wijze als wij boven van zulk een generale betrekking spraken.
Maar uit den aard der zaak is deze generale betrekking als schuldige relatie bij de cultuurgegevens lang niet altijd aanwezig.
En indien zij aanwezig is kan ook tot de aanwezigheid van deze typische generale betrekking als schuldige betrekking (behalve daar waar het gaat om het menschelijk naakt — daar ligt een heel bizonder terrein, waarover trouwens de Schrift ons uitdrukkelijk inlicht) slechts geconcludeerd worden op grond van historische ervaringsgegevens.
Want ook hier geldt het dat slechts daar, waar een zekere wetmatigheid voor de betrekking tusschen den mensch en het ding is vast te stellen, een oordeel kan worden uitgesproken. En indien er dan een wetmatigheid is die wijst op een primair schuldige betrekking, dan is de betrekking zelve dus zedelijk te veroordeelen; niet omdat het ding zedelijk te veroordeelen is, maar omdat de mensch in betrekking tot het ding zedelijk te laken valt.
Maar wanneer de verhoudingen zoo zijn, dan voelen we ook dat er nog een derde mogelijkheid is. Dit is de mogelijkheid, dat een bepaald verschijnsel een symptoom is van een zekere tendenz, die in een bepaalde cultuur of cultuurrelatie is te vinden.
Daarnaast is het mogelijk, dat een verschijnsel, dat aanvankelijk als symptoom gezien moet worden, dit symptomatische karakter kan verliezen.
Wanneer in een dorp, waarin iedereen de ouderwetsche boerenkleeren draagt, een jongmensch van 18 jaar plotseling zijn boerenkleeeren aflegt en zich kleedt in het aller-modernste en meest modieuze pak, dan is deze daad een symptoom. De speciale betrekking, die er ontstaat, zegt ons wel degelijk iets van een bizondere neiging bij het betrokken jongmensch.
 Maar wanneer 30 jaar later bijna alle jonge menschen de dorpskleeding hebben afgelegd en een jongmensch van 18 jaar, die tot dusver boerenkleren droeg, trekt dan ook zijn boerenpak uit om meer modieus gekleed te gaan, dan is de zin van deze daad een gansch andere dan die van den eersten boerenjongen.
Zoo zouden er vele voorbeelden te geven zijn om aan te toonen dat wij, bij een bepaalde handeling van den mensch in het cultuurleven, of bij een bepaalde situatie ten opzichte van vaste cultuurvelhoudingen, ook wel degelijk letten moeten op de symptomatische beteekenis die een bepaald verschijnsel in een bepaalde omstandigheid of betrekking inneemt.
De handeling is hier toch immers symptoom van een innerlijke (dus zedelijke) gesteldheid.
Maar dit symptomatisch karakter der dingen mag nooit worden vastgesteld door middel van een zekere theoretisch logische deductie.
Het is alleen maar te bepalen bij de kermis van al de feiten en de omstandigheden in de werkelijkheid.
Ook dit kan uit ons voorbeeld reeds duidelijk zijn.
Zoo hebben wij dus als theoretisch gegeven, op grond van het in dit artikel betoogde, het volgende:
a. do cultuurgaven op zichzelve zijn nimmer zondig;
b. de zonde komt steeds voort uit een betrekking tusschen het zedelijk wezen der menschen en het cultuurgegeven;
c. er zijn in de cultuur door den zondigen mensch bepaalde combinaties van natuurgegevens tot cultuurgegeven verwerkt, die door den zondigen mensch zoo geconstrueerd zijn en zoo zijn samengesteld, dat er van een generaal aanwezige tendenz naar een schuldige betrekking kan worden gesproken;
d. voor de beoordeeling van den zedelijken zin van een cultuurgegeven is het ook noodig te letten op de symptomatische waarde die het betrokken verschijnsel heeft;
e. de symptomatische waarde van een verschijnsel is nimmer uit eenig apriorisme te duceeren, maar kan slechts worden afgeleid uit de constellatie dor feitelijke gegevens.
J. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Over de zedelijke waarde van cultuurverschijnselen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's