Honig uit den rotssteen - pagina 202
198 catechisatie; uit geen preek, van geen liooren geloof is, dat leert God u alleen, als Hij u gelooven u in den geloove geestelijk inleidt. Zoo heeft de Heere het aan Abram geleerd, en aan David geleerd en aan Paulus geleerd; niet door het hun voor te zeggen, maar door er hen in te brengen: en zoo doet de Heere dat, ook nu, met al zijn kinderen nóg. Het kón dus niet anders het moest zoo die eerste overzalige gewaarwording moest allengs wegsterven, om plaats te maken voor angst, voor een doove ziel, voor leêge handen, voor stomme lippen, en voor takken zonder vrucht. En toen eerst kwam de wezenlijke ernst. Want nu stond het er zoo voor, dat die wereldlieden het goed en wel en vredig hadden en u uitlachten, en dat gij u tegenover die lieden der wereld wel groot hieldt, mnar innerlijk eigenlijk jiiets hadt en zno arm en ontbloot en ellendig er aan toe waart, dat ge u zoudt geschaamd hebben, indien die lieden der wereld het eens van binnen hadden gezien. Dat was het eigenlijke doorbreken van het geloof. Niets hebben en dan toch juichen. Juichen niet op grond van uw bevinding, maar juichen omdat Grods Woord het zegt. Meer gelooven aan wat God u voorhoudt dan aan wat uw ziel u influistert. Grij weg,
boekje,
door
zeggen. doet en
Wat
geen
;
;
Alles., óók in uw innerlijk werk, ook in uw heiligGelooven, weten, zeker er van zijn: heilig word ik nooit dan eeniglijk door Hem, in Hem, uit Hem; doordien Hij het doet, en het niet kan laten, omdat het vaststaat in zijn raad en alle uitverkoren-zijn, een uitverkoren-zijn is, om heilig en onberispelijk te wezen.
en Grod wording.
alles.
Wie
dat aandurft, die komt er. Of liever nog, die is er. het ook door angsten, door bangheden, door duizend dooden! Dan gaat het u, zooals het Asaf verging, „toen zijn voeten hij7ta waren uitgegleden," d. w. z. toen hij, die ondankbare Asaf, er zyn goeden, trouwen God hijna had aangegeven, en op het punt stond, om den schrikkelijken vloek uit zijn ziel te laten breken, dat het maar beter is om met God niet door te gaan, en dus door te gaan met den Booze. En wat houdt nu op dat oogenblik Asaf, d. w. z. elk kind van God dat in zulk een toestand verkeert, van dien vloek af? Gods genade, zegt ge, en ge hebt gelijk. God doet het Maar, ik meen, hoe gaat dat in de overlegging van zulk een geplaagd Godskind toe? Hoe redeneert het dan vanbinnen in zijn ziel? Denkt hij dan aan God? Aan Jezus? Aan het zoenbloed? o. Dat alles komt later. Maar zyn eerste opwelling, neen, die is heel anders, die is laag bij den weg; die is gansch menschelijk. Want dan denkt hij: Er zijn er toch meer zoo! Het is Gods volk toch altijd zoo vergaan. En als ik nu anders spreken ging, dan zou ik trouweloos zijn aan het geslacht van
Maar dan gaat
!
Gods kinderen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1880
Abraham Kuyper Collection | 257 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1880
Abraham Kuyper Collection | 257 Pagina's