Acta van het Zending-Congres - pagina 110
)
92 langstelling voor de Zending in Oost en werd gevonden ? dan zouden wij hier
West niet
bevestigend op durven antwoorden. Doch aan wie de schuld? Zeker niet aan de provinciale Synode van Goes van 1620, die besloot: „Wordt ook tot bevordering van dezen (prediking van het Evang. onder de heidenen), goedgevonden, dat de predikanten in de steden, waar zulks dienstig geoordeeld mocht zijn, in hunne predikatiën de gemeente aanwijzen de groote gunst, die ter eere Gods en de bevordering der zaligheid der arme blinde menschen in de voorzeide landen te doen is, ten einde dat ook daardoor vrome Christenen zouden mogen opgewekt en bewogen worden, zich tot eenige ambten aldaar te laten gebruiken, gelijk
ook in hunne openbare gebeden God zullen bidden zijnen zegen over den dienst des Heiligen Evangeliums aldaar tot verlichting en bekeering der ongeloovigen te strekken." Ook niet aan de Classis Walcheren, die in 1623 (22 Dec.) besloot dat: ,, Voortaan in de openbare gebeden mede zal worden gebeden voor den zegen des Evangelies onder de verblinde Heidenen in de Oost- en de West-Indische landen en voorts voor den voorspoedigen zegen der handelingen van deze Compagniën." Evenmin zal het soms itan tijden van opwekking onder de predikanten ontbroken hebben, waardoor zij gedreven werden, om de gemeente aan hare roeping tegenover de Heidenen te herinzij
;
neren.
'
Doch
al werd 't gewicht der Zending niet algemeen door de gemeente gevoeld, dan waren
er toch
niet weinigen, die het voelden en het den gebede voor Gods aangezicht droegen. Getuige hiervan o. a. de belangrijke werkzaamheden der Classen en Provinciale Synoden in het belang der Indische kerken en de voortplanting des Evangelies onder de Heidenen en
in
Mohammedanen. Hebben
wij tot hiertoe ons, bijna uitsluitend,
bezien. ')
.\an zulk eene
opwekking toch schrijft de schrijver versUnj aangaande dn oprich-
,,Gesclücdl{itniliri
CHZ. van het Xederl. Zendeling-Genoolschap vaii 1801," de gewoonte der leer.iars toe um ,,van den predikstoel bij elke gepaste gelegenheid te bidden, dat de volheid der heidenen mochte ingaan en gehrel Israël lalig -worden, een gewoonte, die reeds in het midden der 18e eeuw algemeen was.
linr/
hierbij niet
worden,
aan eenige volledigheid
iedereen begrijpen, die weet, vooreerst dat al de literatuur, welke over
dit
zal
onderwerp bestaat, nog lang niet
is
bijeen-
gebracht, en vervolgens, dat de voorhanden stof uosr weinig is doorzocht. Doch laat ons ter zake komen, en spreken over de Zending in Oost-Tndiê. Het is u bekend, dat lang voor dat onze vaderen in den Oost-Indischen Archipel, Vooren Achter-Indië begonnen handel te drijven, de Portugeezen aldaar hunne factorijen, kantoren en sterkten hadden en handel dreven met de verschillende bewoners dier landen. In hun gevolg hadden zij de dienaren van den Roomschen gods-
monniken enz. Voorbeeldig mannen, beschamend hunne opoffering. Groot was hun invloed en duizenden werden door hen overgehaald, om den doop te
dienst,
priesters,
was de
ijver dezer
ontvangen en den Christennaam aan te nemen. Algemeen is dan ook de lof, welke aan de Zendelingen van Rome toegezwaaid wordt. Uit vele een enkel getuigenis. Zoo schreef de bekende gereformeerde leeraar Baldeus, die op Ceilon en de kusten van Malabar en Koromandel vele jaren met ijver gearbeid heeft, in zijn beschrijving van Malabar" enz. (in ,, Nauwkeurige (tot ,, Hiertoe naarstigheid in de voorrede) mijn ambt) verplichten mij te meer de voorbeelden van de Roorasche dienaren, die ik gaarn in haar ijver (door Gods genade) altijdt, in haar dwalinge nimmermeer wil volgen," en verder: ,, Immers zien wij baarblykelijk, hoe de Roorasche noch zee, noch stormen, noch gevaar ontzien, om hare leer voort te zetten." Eveneens getuigde Ds. H. Velse, in zijne uitvoerige historische voorrede op de ,, Nauwkeurige berichten nopens de grondvesting des Christendoms onder de heidenen" enz. door de Deensche mis:
sionarissen (§2): „De Rooraschgezinden hebben door hunne missionarissen en bijzonderlijk de
bepaald bij hetgeen door Htaat en Kerk in ons vaderland tot bevordering van de Zending is gedaan, laten wij nu ons begeven naar de Indien zelven, en den arbeid der Zending aldaar
va» het
Dat ook gedeelte,
Jezuiten 't sedert de twee laatste eeuwen in de beide Indien met ongeloofelijken ijver eene ontelbare meenigte van- heidenen tot een Christendom van hunnen trant overgehaalt." Niet zonder smart werd dan ook door de beste Gereformeerde predikers des Evangelies er op gewezen, hoe groot het aantal der Roomsche arbeiders steeds geweest was onder de Heidenen en hoe klein het aantal van de Protestantsche laat staan der Gereformeerde Zendelingen bleef. Tegelijkertijd, waren de Mohammedanen of Mooren ijverig bezig om de leer huns valschen
—
;
—
profeets
Heidenen
alomme rond met goeden
te
dragen
uitslag.
onder dus
Toen
de de
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890
Abraham Kuyper Collection | 142 Pagina's
![Acta van het Zending-Congres - pagina 110](https://geheugenvandevu.digibron.nl/images/generated/abraham-kuyper-collection/acta-van-het-zending-congres/1890/01/01/1-thumbnail.jpg)
Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890
Abraham Kuyper Collection | 142 Pagina's