GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

INWENDIGE ZENDING ALS TERREIN VAN ONDERZOEK

76 minuten leestijd Arcering uitzetten

II: DE PRAKTIJK

P. L. Schram

INLEIDING

Het overzicht van karakter en betekenis van de I.Z. heeft ons doen zien dat bestudering van dit onderdeel van de Nederlandse kerkgeschiedenis zowel boeiend als gecompliceerd is. Het spontane, veelkleurige en vaak ongrijpbare van de beweging, bovendien het ontbreken van voldoende bronnen om alle feiten te achterhalen, zijn aanleiding tot een voorzichtige, soms aarzelende benadering. Nu het praktische werk de aandacht krijgt zullen er eveneens vragen openblijven. Wij verplaatsen het décor naar achterbuurt en gesticht. Daar hebben de, veelal anoniem gebleven, leken-krachten gearbeid. Wat heeft er aan bestudering van dit werk reeds plaatsgevonden; wat staat ons nog te doen?

Het is niet mogelijk, precies het begin van het praktische werk te dateren. Een belangrijke datum is 21 september 1848 geweest, toen J. H. Wichern zijn redevoering in Wittenberg hield, met daarin de woorden: "Meine Freunde, estuteinesnot, dasz die evangelische Kirche in ihrer Gesamtheit anerkenne: 'die Arbeit der Inneren Mission ist mein!', dasz sie ein groszes Siegel auf die Summe dieser Arbeit setze: 'die Liebe gehort mir wie der Glaube'!'! De reactie was spectaculair. Maar het praktische werk bestond reeds. Het jaar 1848 betekende niet meer dan een uitbouw in de breedte, waarvoor de tijd blijkbaar plotseling rijp was. Het is bekend hoe in Duitsland Wichern de stuwende kracht werd en in Nederland O. G. Heldring. Minder bekend en zeker moeilijk te achterhalen is het verschil in ontplooiing van het werk in beide landen, samenhangend met de onderscheiden volksaard, cultuur en theologische traditie. De relatie van de I.Z. tot de Innere Mission komt in een bijlage ter sprake. De Nederlandse situatie krijgen wij in beeld door achtereenvolgens aandacht te schenken aan

- het verschijnsel vereniging

- de evangelisatie-arbeid

- de afzonderlijke instellingen voor I.Z., zowel in Nederland als in Nederlands-Indië.

VERENIGINGEN

Voor de arbeid koos men doorgaans de verenigingsvorm 1 waartoe de grondwettelijke vrijheid de mogelijkheid bood. Wat was het aantrekkelijke van deze opzet? Intimiteit? Mogelijkheden tot zelfontplooiing van de leden? Welke motieven speelden een rol bij het zich aanmelden voor een bepaalde vereniging? Wat waren de kenmerken? Wat werd voor het lidmaatschap vereist, hoe kwam men aan de financiën, wat is wel en wat niet opgenomen in de statuten? In welke gevallen verdiende de stichtingsvorm voorkeur? Hoe zijn verenigingen tot creatieve minoriteiten geworden? Welke plaats hebben leidersfiguren ingenomen? Een samenvattende studie van een socioloog over het verschijnsel 'negentiende eeuwse vereniging' ontbreekt.

1. J. van der Werf schreef een theologische dissertatie over de achtergrond van 'christelijke organisaties' met name uit het einde van de negentiende eeuw. Hij trachtte aan te tonen dat, op H. F. Kohlbrugge na, alle woordvoerders in Nederland van Protestantse huize voorstanders waren van 'organisatie', van de verenigingsvorm. Zij deden dit óf omdat voor hen 'de christelijke persoonlijkheid' intermediair tussen christendom en cultuur was óf - als zij theocratisch dachten - uit practische wijsheid. Uiteindelijk komt Van der Werf tot de doelstelling van zijn boek: kritiek te oefenen op de verenigingsstruktuur, die christenen in een isolement brengt waarbij het evangelie uitsluitend bestemd wordt voor het 'christelijk volksdeel' 2 . Deze doelstelling, die een praemisse blijkt te zijn, maakt de waarde van zijn historisch onderzoek twijfelachtig. Heeft hij de gegevens niet in een gekleurd licht geplaatst? Het valt niet moeilijk, te bewijzen dat zijn verwijt allerminst opgaat voor de verenigingen die zich aan I.Z. wijdden. Zending zocht geen isolement. Opmerkelijk is trouwens hoe voorzichtig het pretentieuze predicaat 'christelijk' door de I.Z. is gehanteerd. Als de arbeid moest worden getypeerd, gaf men de voorkeur aan 'bijzonder' of 'vrij'. Ook al kende de I.Z. de antithese tussen 'licht' en 'donker' en was er

duidelijke belijndheid - zij bracht toch weinig intolerante ijking van verschillen aan, althans voor 1876. Pas na Groen van Prinsterer is de antithese georganiseerd in een christelijke politieke partij.

2. De negentiende eeuwse verenigingen op het terrein van de I.Z. bieden een verbrokkeld beeld. Deze situatie is blijkbaar niet als een nadeel ervaren. Merkwaardig is het ontbreken van een officieel samenwerkingsverband, te meer opmerkelijk omdat in Duitsland onmiddellijk na 1848 de coördinatie wel gestalte kreeg 3 . Toch werd ook in Nederland beseft dat overleg onmisbaar was. Zo zijn er op initiatief van de 'Vereeniging ter verbreiding der Waarheid' te Amsterdam (1847) tussen 1874 en 1890 zeven goed bezochte I.Z.-congressen gehouden, geleid door T. M. Looman 4 . Vanaf 1876 organiseerden de provinciale commissies voor Inwendige Zending van de Christelijke Gereformeerde Kerk conferenties onder leiding van L. Lindeboom. In 1895 en 1898 presideerde G. J. Vos A.zn Hervormde congressen die bijeengeroepen waren door een commissie van de Classicale Vergadering van Amsterdam 5 . Het belangrijkste contactadres is, reeds vóór genoemde congressen, de Vluchtheuvel in Zetten geweest, waar jaarlijks door het bestuur van 'Steenbeek' een landelijke conferentie werd belegd. Later deed ook 'Neerbosch' dit wel. Verslagen daarvan verschenen in tijdschriften van deze instellingen en na 1882 in Bouwsteenen, het tijdschrift waarin L. Heldring de I.Z.-arbeid trachtte te overkoepelen. Na de opheffing (1897) is het onder de naam Nieuwe Bouwsteenen voortgezet tot 1900, met D. van Krevelen (Beekbergen) als redacteur. Door zijn initiatieven heeft L. Heldring de coördinatie bevorderd; onder zijn toezicht is het eerste handzame totaal-overzicht van de I.Z.-arbeid vervaardigd: Jaarboekje voor In-en Uitwendige Zending en Philanthropie 6 , met daarin een alfabetisch gerangschikte lijst van de toen bekende vereni-

gingen en liefdadigheidsinstellingen op het gebied van armenzorg, blindenzorg, bijbel-en traktaatverspreiding, doofstommenwerk, drankbestrijding, evangelisatie; werk onder gevallenen, gevangenen, militairen, wezen, zeelieden; jongelingsvereenigingen; onderwijs en opvoeding.

Uiteindelijk genoodzaakt door de eisen des tijds - o.a. de vérbetering van de personeelsopleiding en de noodzaak tot inspectie van de inrichtingen - is de 'Centraal Bond van Christelijk Philantropische Inrichtingen in Nederland' in 1901 7 tot stand gekomen, met eigen publiciteitsmogelijkheden. De eerste jaren na de oprichting is nog regelmatig verslag van I.Z.-arbeid gedaan in Stemmen voor Waarheid en Vrede, eerst door A. W. Voors, daarna door J. Gouverneur (rubriek: 'In den wijngaard des Heeren').

3. Van de verenigingen en instellingen zijn slechts weinig negentiende eeuwse archivalia bewaard gebleven. Het administratieve en geestelijke werk werd immers vrijwel overal door 'vrijwilligers' gedaan. Correspondentie werd niet op een bureau ontvangen en verwerkt, maar bij de secretaris thuis. Zo is veel verloren gegaan. Gelukkig bestaan er gedenkboeken. Zij dragen soms de neiging tot hoogdravendheid en goedkope stichtelijkheid met zich mee. Toch geven zij, bovendien meest in fraaie uitvoering, informatie over organisaties en leiders die nergens elders te vinden is.

EVANGELISATIE

De naam van de 'Centraal Bond' bewijst dat 'christelijke filantropie' als omschrijving van de doelstelling der I.Z. kan dienen. Er bestaat dan echter het gevaar van het misverstand dat praktische hulpverlening aan slachtoffers het een en het al zou zijn geweest. Daarom is het beter, te formuleren dat I.Z. evangelisatie beoogde en deze zich, meestal, filantropisch (in de zin van hulpverlening) uitte. De eerste jongelingsvereniging (1851), later 'Excelsior' geheten, begon als 'Vereeniging ter bevordering van evangelisatie' (Amsterdam).

1. Tot het einde van de negentiende eeuw is het woord 'evangelisatie' uitsluitend gebruikt voor evangelieverkondiging 8 . Het ging om: prediking, getuigenis 9 , zelfs aan doofstommen 10 . Nederland moest zo teruggebracht worden naar Jezus, de Verlosser. Alle arbeid vond zijn centrum in het verzoenend lijden en sterven van Christus, dat aan een mensenwereld vol zonde en nood verkondigd werd, meestal op piëtistisch-methodistische wijze. Het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid was alleen via Golgotha te vinden. De maatschappij zou veranderd worden als de harten wedergeboren waren en mensen onder belijdenis van hun schuld de 'troon der genade' hadden gezocht. 'Boetvaardigheid' was nodig en mogelijk. Vandaar de verenigingen 'tot opbeuring van boetvaardige . . .'. Een meisje, dat onder het bereik van de I.Z. kwam, werd een 'Magdalena' genoemd. Op de Heiland alleen moest de ziel zich richten. Het lied van Charles Wesley 'Jesus, lover of my soul' werd telkens opnieuw vertaald (H. J. Koenen, W. Messchert, C. S. Adama van Scheltema). Hulp aan slachtoffers zonder bijbehorende evangelieverkondiging was onbarmhartig. 'Heil des Volks' was bovenal geestelijk heil. Graag beriep men zich op het woord van Elisabeth Fry, de 'engel der

gevangenen': 'Barmhartigheid voor de ziel is de ziel der barmhartigheid'. W. van den Bergh raadpleegde de Bijbel om de oorzaken van krankzinnigheid op te sporen; het werk van 'Veldwijk' te Ermelo werd daarop gebaseerd.

Zo werd inspiratie geput uit Bijbelse mogelijkheden. Tijdschriftnamen duidden dit aan: een jeugdtijdschrift van 'Neerbosch' heette 'De Kleine Zaaier' (1884) en het tijdschrift van 'Meer en Bosch' 'De macht van het kleine' (vanaf 1898). Heldrings levensspreuk was: 'Uit verlies winst'; hij werkte dat zakelijk uit, maar interpreteerde het bijbels. Toen hij een put in Hoenderloo had laten graven, wijdde hij deze in met een toespraak over het 'levende water' uit Johannes 4. J. J. L. ten Kate liet de meisjes van 'Steenbeek' op de wijs van psalm 42 zingen: 'Heer, uw arme Magdalene vindt in U haar hoogste Goed. Niets begeert zij dan dit ééne: Laat mij blijven aan uw voet!' 11 .

De bekeringsijver is nooit verdwenen. Wel werd zij al spoedig getemperd. J. J. L. van der Brugghen, nuchterder dan Heldring (zijn levensspreuk was: 'Weest waar' 12 ), noemde de christelijke school 'eene plaats alwaar de kinderen moeten leeren lezen, schrijven, rekenen en eenige voorbereidende kennis van de wereld rond zich opdoen' 13 . Op 'Steenbeek' werd enkele jaren na de oprichting in plaats van 'het bekeeringsbeginsel' de 'vorming tot dienstboden' op de voorgrond gesteld 14 . Toch bleef de arbeid zending.

2. Een belangrijk evangelisatiemiddel was het lied. Indien ergens dan blijkt hier de doorwerking van het piëtisme. Liederen bereikten wat met redenering, preek en geschrift niet mogelijk bleek. Mensen die moeite hadden, zich geloofszaken eigen te maken, bezaten vaak wel het vermogen om versjes te leren. Door zingen werd bovendien de geloofsontroering gestimuleerd. Vaak vinden we de woorden 'ik' en 'mijn', vooral in de eerste fase van de I.Z. Geleidelijk verschenen speciale bundels.

Liederenbundels, verband houdend met de I.Z., zijn o.m.:

- Eenige Gezangen van het Zendingsgenootschap, 1799.

- J. de Liefde, Vier godsdienstige liederen, Arnhem 1843.

- dez. Zangstukjes, Amsterdam 1849.

- Liederen voor huiselijke godsdienstoefening in de morgen en avondure door C. S. Adama van Scheltema, Amsterdam 1850.

- J. de Liefde, Proeve van eenige geestelijke Liederen en Psalmen, ten gebruike bij de Vrije Evangelische Gemeente te Amsterdam, Amsterdam 1861.

- Uw Koninkrijk kome (uitgegeven door de hoofdcommissie van het Noordelijk-Evangelisch Zendingsfeest), 1880.

- Neerbosch'. Zangen, 1882, 1920 (vijftiende druk).

- Stem en snaren. Verzameling van christelijke liederen, Breukelen 1882.

- Liederen ten dienste van Zondagsschool en zendingsbidstond, bijeenverzameld door het 'Rotterdamsch Kinder-Zending-Genootschap', Rotterdam 1882.

- J. C. de Puy, Hallelujah, Neerbosch 1882.

- J. C. de Puy, Excelsior, Neerbosch 1887.

- J. C. de Puy, Hosanna, Neerbosch z.j.

- Liefdeklanken van J. de Liefde (uitgegeven door C. R. Frowein), Amsterdam 1889.

- C. S. Adama van Scheltema, Gezangen Zions, Internationaal Traktaatgenootschap 1889.

- H. W. S., Nieuwe Liederenbundel voor Zondagsschool en huisgezin, Amsterdam 1891.

- B. en V., Feestbundel voor zondagsschool en huisgezin, Amsterdam 1893.

- Phil. Phillips - C. S. Adama van Scheltema, In het land der vreemdelingschap. Zangen des geloofs, Amst. z.j.

- Lenteleven. Godsdienstige liederen voor de Zondagsschool, de Catechisatie, de Godsdienstoefening voor Jongelieden en het huisgezin. Uitgegeven door en voor rekening van den Nederlandschen Protestantenbond, Deventer 1899.

- H. Pierson, Vluchtheuvelzangen, Amsterdam 1904, 1931 (vierde druk).

Zulke bundels kwamen ook in huiskamers op de orgels. Allerlei liederen zijn buiten de directe kring van de I. Z. geliefd geworden. Soms worden ze nog gebruikt, zij het hier en daar gewij-

zigd 15 . In S. Abrahamsz, Blijde klanken, Amsterdam 1904 vindt men achterin (183-198) een uitvoerig overzicht van omstreeks de eeuwwisseling verkrijgbare Protestantse uitgaven voor solozang, duet, koor en muziek.

3. De familie-tijdschriften verdienen vermelding. J. de Liefde begon ermee. Als zij uitgingen van I.Z.-arbeid ontbrak de meditatie nooit, zo mogelijk stond ze op de eerste pagina. Toen Hendrik Pierson voor zijn strijd tegen de gereglementeerde prostitutie behoefte had aan een niet-evangeliserend vaktijdschrift, heeft hij in 1878 Het Maandblad. Getuigen en Redden opgezet, maar dit niet laten uitgaan van 'Setten' doch van de 'Nederland - sche Vereeniging tegen de prostitutie'. Zo kon daar de maandelijkse meditatie ontbreken, al komt voor de aandachtige lezer in Het Maandblad Piersons overtuiging toch duidelijk uit.

Speciale tijdschriften die uitgingen van afzonderlijke takken van de arbeid stimuleerden het medeleven. Met name toen een groot deel van de pers in liberale handen was hebben zulke I.Z.-tijdschriften de gezinnen bereikt. Zij boden stichting en voorlichting; de opbrengst kwam het werk ten goede.

Voorbeelden van familie-tijdschriften zijn:

- Timotheüs (red. J. de Liefde) 16 . 1849-1855.

- De Handwijzer (red. J. de Liefde). 1850-1851.

- Volksmagazijn voor Burger en Boer (red. J. de Liefde) 17 . 1852-1860.

- Het Christelijk Zondagsblad (red. E. Gerdes). 1862-1864.

- De Christelijke Familiekring, uitgave van de Nederl. Zondagsschoolvereeniging (red. C. S. Adama van Scheltema, Ph. J. Hoedemaker, E. van Weede van Dijkveld, T. M. Looman). 1866-1873.

- Christelijk Volksblad (red. N. de Jonge; C. L. Laan). Vanaf 1871 18 .

- Oud en Nieuw, tijdschrift voor Neerland's Jeugd (red. Joh. van 't Lindenhout). Vanaf 1872.

- Huis (red. Joh. van 't Lindenhout). Vanaf 1875.

- Het Oosten (red. Joh. van 't Lindenhout). Vanaf 1876.

- De kleine courant (red. Joh. van 't Lindenhout). Vanaf 1876.

- De vriend des huizes (red. Joh. van 't Lindenhout). Vanaf 1883.

- De Bode (red. H. Pierson). Vanaf 1883.

- De kleine zaaier, uitgave van 'Neerbosch' (red. Grelinger, vertegenwoordiger van het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap in ons land). 1884.

- Onze kinderen, uitgave van de Martha-Stichting (red. G. J. van Apeldoorn; C. Geel). Vanaf 1886.

- Goede Woorden (red. Joh. van 't Lindenhout). 1886-1888

- Uit verre landen (red. Joh. van 't Lindenhout). 1887-1890 (? ). - Blijde Boodschap (red. N. de Jonge; Fx. Chrispeels). Vanaf 1891.

- De Getuige, uitgave van de Middernachtzending-vereeniging (red. H. Pierson, G. Velthuijsen). Vanaf 1892.

- Tijding, uitgave van 'Neerbosch Weezenbond' (red. L. J. Fillet). Vanaf 1896.

- De buurman (red. Joh. van 't Lindenhout). 1895-1897 (? )•

Een bijzonder soort tijdschriften vormden de jaarlijkse almanakken, waarvan te noemen zijn:

- Almanak voor Hart en Huis (red. J. de Liefde). 1850-1855.

- Magdalena (red. O. G. Heldring; M. Cohen Stuart; J. A. Schuurman, L. R. Beynen; H. Pierson, W. van den Bergh, J. Esser). 1853-1890.

- Neerbosch Almanak. Vanaf 1872.

- Martha (uitgave van de Martha-Stichting). Vanaf 1888. - Almanak voor de jeugd (Neerbosch) 20 .

Zij verschenen in een aantrekkelijke uitvoering, met bijdragen van gerenommeerde schrijvers. Uiteraard ontbrak ook hier het 'stichtelijke element' niet. De illustraties zijn meestal goed verzorgd. Hildebrand, in zijn Na vijftig jaren 21 , attendeerde erop hoeveel tijdschriften slechts een kort bestaan beschoren is geweest, 'alleen eene Magdalena blijft nog, om van jaar tot jaar de goede zaak der oprichting van gevallene vrouwen met hulp der kuische Negen te dienen 22 .

In dit verband verdienen tenslotte nog de christelijke wand-en scheurkalenders vermelding, die vanaf (omstreeks) het jaar 1865 de Nederlandse markt gingen veroveren. Het Gereformeerd Traktaatgenootschap 'Filippus' begon ermee in 1881, de Martha-Stichting in 1890, Neerbosch in 1896. Bestuursleden en donateurs leefden hun vroomheid en artisticiteit erop uit. P. J. van Melle heeft vijftig jaargangen van de Neerbosch Scheurkalender bewerkt 23 .

4. Voor de keus staande welke werkvorm de meest geschikte zou zijn om in nood verkerende mensen - vooral jongeren - te 'redden', besloot men meestal hen tijdelijk weg te halen uit hun omgeving ('de wereld') en onder te brengen in een 'asyl', later 'gesticht' genoemd; toen beide goedbedoelde benamingen in hun oorspronkelijke betekenis niet meer begrepen werden, veranderde men deze in 'instellingen' of 'stichtingen'. 'Doorgangshuizen' dienden ter voorbereiding op het 'asyl'. In de negentiende eeuw kwamen ef zulke doorgangshuizen voor meisjes en vrouwen te Rotterdam (uitgaande van de 'Vereeniging tot

behoud van gevallen vrouwen'), Groningen (1881), Leiden (1882), Arnhem (1885), 's-Gravenhage (1885), Utrecht ('De Haven', nu: 'Het Baken', 1886) en Amsterdam ('Beth San' 1887); een doorgangshuis voor jongens verrees te Hoenderloo (1851).

Er waren voorbeelden waarop men zich bij de bouw en de inrichting van de gestichten kon oriënteren, de bestaande weeshuizen in Nederland en Duitsland (A. H. Francke), alsmede het 'Rauhe Haus' van J. H. Wichern. O. G. Heldring was zich bewust dat inzichten zich konden wijzigen. Daarom werden zijn tehuizen niet te stevig gebouwd, zelf dacht hij aan vernieuwing na uiterlijk vijftig jaar. Tegenover kritiek - met name in Réveilkringen was het gezin sacrosanct - verdedigde hij dat zijn gestichten 'noodzakelijke excepties' waren, ten bate van de slachtoffers der maatschappij. Zijn opvolger H. Pierson poneerde dat een goed gesticht beter is dan een slecht gezin. A. de Graaf legde de nadruk op het gesticht als 'symbool van de wil' 24 . Het ademde regelmaat, rust en soberheid en richtte zich vooral op hen die niet in de armoede maar juist in de overdaad te gronde waren gegaan (bijvoorbeeld prostituées). Gestichten zijn 'onnatuurlijk', maar moesten daarom nog niet veroordeeld worden; integendeel, zij zijn 'dammen en dijken', 'vuurtorens', 'hoge protesten tegen het meedogenlooze' 25 .

Met 'Steenbeek' in Zetten is de gestichtsarbeid van de I.Z. begonnen. O. G. Heldring schreef regels voor het dagelijks leven in huis. Zij doen verrassend aan. Centraal stond 'vrijheid'. Heldring baseerde deze alleen in Christus; hij verwierp pedagogische theorieën die uitgingen van het 'natuurlijk goede' in het mensenkind. Godsdienstige vorming was hoofdzaak; het gesticht bood daartoe mogelijkheden. In Zetten was dagelijks een predikant aanwezig. De combinatie van pastor en directeur was nog onaangevochten.

Heldring bracht door naast 'Steenbeek' andere asylen op te richten 'klassificatie' aan: ter voorkoming van nadelige bei'nvloeding moesten de verschillende typen niet dooreengemengd worden. Elk van zijn gestichten kreeg eigen 'huisregelen'. Datzelfde klassificeren had hij toegepast bij zijn 'kolonisatie-arbeid', o.a. in de Anna Paulowna-polder. Geschikte arbeiders waren geschei-

den van arbeidsschuwen en invaliden. Ook deze aanvat had te maken met de doelstelling, zo goed mogelijk te evangeliseren. Hetzelfde Evangelie moest op onderscheiden wijze worden gebracht. Eenmaal overtuigd van de noodzaak, mensen in afzondering te brengen om hen te beter te kunnen benaderen, aarzelde Heldring niet differentiatie en daarmee een bepaald isolement door te zetten, al bleef er het éne verband. De Vluchtheuvelkerk, met zijn uit vertegenwoordigers van de verschillende gestichtsbesturen samengestelde bestuur, vormde het 'hart'. Dit kwam tot uiting in de zondagse gemeenschappelijke godsdienstoefening. Was het mogelijk, de heterogene groepen dan te stichten met een op allen ingestelde preek? Men meende van wel. Maar er is slechts weinig herinnering aan Heldrings kanselarbeid blijven hangen, terwijl zijn catechisaties in de afzonderlijke tehuizen nog tot lang na zijn dood dankbare gespreksonderwerpen te Zetten waren 26 .

5. Aan het hoofd van instellingen voor I.Z., zeker als deze zich richtten op meisjes, hebben soms diaconessen gestaan. Twee 'ambten' zijn in de I.Z. tot leven gekomen: de evangelist en de diacones. De laatste werd al spoedig een centrale figuur van de I.Z., ook bij het evangeliserende werk. Het is een misverstand dat zij alleen verpleegster geweest zou zijn - al kwam, door de onvoldoende medische zorg speciaal bij besmettelijke ziekten haar dienstverlenende werk daarop vaak neer. Diaconessenhuizen zijn opgericht in Utrecht (1844), 's-Gravenhage (1865), Haarlem (1874), Leeuwarden (1880), Arnhem (1884), Amsterdam (Luthers 1887), Groningen (1900; uit een 'Asyl voor zieken en zwakken' 1887), Breda (1890), Amsterdam (Ned. Hervormd 1891), Hilversum (1892), Rotterdam (1892), Gouda (1897) en Leiden (1897).

Zij zijn centra geworden waar helper en geholpene samen terecht konden. Uitzendingen van diaconessen vonden plaats; ook naar het buitenland zijn Nederlandse diaconessen uitgezwermd. In 1850 werd de 'Sionsvereeniging' opgericht ten dienste van diaconessen die werkzaam waren in het Nabije en Verre

Oosten. In 1894 werd het diaconessenhuis Tjikini te Batavia gesticht. Mede dankzij diaconessenhuizen zijn 'Vereenigingen voor wijkverpleging' in de negentiende eeuw opgericht o.a. in Arnhem (Luthers, 1893), Delft ('Bethel' 1893), Enschedé ('Vereeniging voor Uit-en Inwendige Zending', onder de kernspreuk 'Predikt het Evangelie aan alle creaturen' 1894), Middelburg (1900), Rotterdam (1892), Utrecht (Luthers, 1895) en Wolvega ('Diaconessenfonds' 1896). Gestimuleerd door de diaconessenhuizen zijn ook andere vormen van protestantse ziekenzorg opgekomen:

- 'Vereeniging tot bevordering van gereformeerde ziekenverzorging in Nederland' (1893), met de ziekenhuizen 'Salem' te Ermelo en 'Bethesda' te Hoogeveen.

- Vereeniging 'Het Protestantsche ziekenhuis' te Nijmegen (1889).

- Vereeniging 'Protestantse Ziekenverpleging' te Roermond (1900).

Op 15 september 1890 verscheen het eerste nummer van Het Maandblad (Tijdschrift) voor ziekenverpleging, op instigatie van Jeltje de Bosch Kemper. Vanaf 1900 kwam uit Het Nederlandsch Diaconaat, tijdschrift gewijd aan den arbeid der dienende liefde, uitgegeven door de conferentie van Nederlandsche Diaconessenhuizen behoorende tot de Kaiserswerther Bond, onder redactie van C. F. Schoch, A. J. Roozemeijer en G. Royer. In 1936 werd het opgenomen in Woord en Daad. Na 1900 verschenen er geleidelijk aan ook vaktijdschriften over gespecialiseerde onderdelen van ziekenverpleging 27 .

6. Een mannelijke pendant van de diacones werd de diacoon. De eerste inzegening door handoplegging vond plaats 10 mei 1891 in 'Meer en Bosch' 28 . De 'broederschap' van diaconen bleef in Nederland klein, in tegenstelling tot die in Duitsland.

De diacoon vormt de overgang naar de tweede 'ambtsdrager' van de I.Z.: de evangelist. Ook evangelisten hebben wel aan het hoofd van instellingen van I.Z. gestaan. J. L. Zegers was zende-

ling alvorens tot directeur benoemd te worden van de Stichtingen voor toevallijders in Haarlem en Heemstede; J. van 't Lindenhout en C. Geel zijn o.m. evangelist geweest van de Nederlandsche Evangelisch Protestantsche Vereeniging, alvorens directeur resp. van 'Neerbosch' en van de 'Martha-stichting' te worden 29 . Evangelisatie was en bleef, ook na de verandering van werkkring, hun roeping.

Genoemde N.E.P.V. (1853) was een initiatief van A. Capadose, die secretaris was van 1854 tot 1860, daarna voorzitter. Medeoprichters waren G. Barger, P. J. Elout van Soeterwoude, O. G. Heldring, L. J. van Rhijn en J. de Liefde. Na Capadose zijn in de negentiende eeuw nog secretaris geweest: W. van der Jagt, Is. Esser, Is. Capadose, K. T. van Lynden, L. C. Quarles van Ufford en I. G. Knottnerus. De doelstelling was: 'Door de ware eenheid des geloofs, het ware Evangelisch Protestantisme te stellen tegenover de valsche bloot uitwendige eenheid die van Rome en het ongeloof uitgaat; door pogingea aan te wenden tegen de toenemende macht van Rome en van het ongeloof in ons vaderland, door uitzending van geschikte Evangelisten'. Evangelisten hebben gewerkt onder militairen, polderwerkers, zigeuners; spoorweg-en fabrieksarbeiders; Hollanders in Duisburg, Essen, Oberhausen en Mühlheim; kermisreizigers, wezen en verwaarloosde kinderen. Hun opleiding vond aanvankelijk plaats aan het, in 1853 met hulp van de 'Vrije Schotsche Kerk' opgerichte seminarie te Amsterdam, waar o.a. Is. da Costa doceerde. Bij het begin van de twintigste eeuw waren 26 evangelisten werkzaam. In het jubileumboek van 1903 vindt men achterin een kaart van Nederland waarop alle 'hoofdstations' en 'bijstations'van de evangelisatiearbeid staan aangegeven. De vereniging 'Zarfath' (1885) verleende steun aan nagelaten betrekkingen van evangelisten. De N.E.P.V. heeft gedurende twaalf jaar gefungeerd als het Nederlandsche orgaan van de 'Evangelische Alliantie'.

Het Gedenkboek memoreert dat 'bijzondere redenen' een van de oprichters (die overigens lid bleef) noopten een eigen genootschap voor I.Z. te stichten. Zo begon J. de Liefde zijn vereniging 'Tot Heil des Volks' in Amsterdam. Na 1864 ontwikkelde de N.E.P.V. zich in sektarische richting, zodanig dat M. Cohen Stuart haar bij de organisatie van de E.A.-conferentie in Amsterdam van 1867 passeerde. In Dordrecht heeft nog enkele jaren

een 'Vereeniging tot opleiding van Evangelisten, Godsdienstonderwijzers, Colporteurs etc.' (1890) gewerkt (bestuursleden waren o.m. N. de Jonge, F. van Gheel Gildemeester en J. G. Smitt).

'Evangelist' te zijn gold voor sommigen als het hoogste ideaal. Is. Esser, aanvankelijk vooraanstaand regent in Ned.-Indië, later, in Nederland, een belangrijk medewerker van A. Kuyper, wijdde zich allereerst aan straatprediking 30 . In Nederlandsch-Indië had hij overigens ook reeds laten blijken hoezeer allerlei evangelisatie-arbeid zijn hart had 31 .

Het gesproken woord werd ondersteund door het pamflet. Bij duizenden zijn traktaatjes verschenen en verspreid. Zij hebben een stempel gezet op generaties gretige lezers. Merkwaardig is het, hoevelen meewerkten: gerenommeerde theologen evengoed als leken (bijvoorbeeld I. Pierson-Oyens). Grote inventiviteit is ontplooid bij het schrijven van verhalen die illustraties en toepassingen van evangeliewaarheden bedoelden te zijn. Diverse traktaten waren vertalingen of bewerkingen van een Engels origineel. Het 'Nederlandsch Godsdienstig Traktaat-Genootschap' (1820) is op Engels initiatief gestart: de eerste notulen bewijzen dit. Het zou de moeite lonen, haar historie eens aan de hand van beschikbare archivalia na te gaan. Dan kan duidelijk worden wanneer en waarom de Engelse inbreng werd ingeruild voor een autochtoon Nederlandsche. Het Genootschap gaf naast boeken en traktaatjes vanaf 1827 jaarlijks een Bijbelsche Almanak uit, door een kriticus als A. W. Bronsveld met instemming begroet, zij het met de suggestie dat taal en stijl beter moesten worden 32 . In 1878 ontstond naast en tegenover het N.G.T.G. het Gereformeerd Traktaatgenootschap 'Filippus'.

7. Engelse invloed is er ook geweest bij zondagsscholen en jongelingsverenigingen, beide eveneens bedoeld als middelen van evangelisatie.

Het Nederlandsch Jongelingsverbond werd in 1853 opgericht. Het Réveil nam voor Nederland over wat in Engeland begonnen

GELIEFDE BROEDERS IN DEK HEERE!

Het NEDERLANDSCH GODSDIENSTIG TRAKTAAT-GENOOTSCHAP heelt, geurende zestien jaren, volhard in deszelfs pogingen, om, met eenvoudigheid en gepasten ernst, Christelijke kennis, hartelijk Geloof en ongeveinsde Godsvrucht onder onze Landgenooten te bevorderen 5 terwijl daarenboven een schat van hemelsche vertroosting, uit de éénige ware bron derzelve, het onfeilbaar Woord van God, werd toegediend aan bekommerden, lijdenden en kranken. Suizende Traktaatjes zijn met dit doel overal onder alle standen verspreid, en het ontbreekt ons niet aan ruime dankstof, daar onze altijd gebrekkige arbeid zeer dikwijls met eenen rijken zegen is bekroond geworden.

Wij wenschen evenwel vurig, dat die dankstof, tot CCÏ van God en onzen Verlosser en tot heil onzer medemenschen, moge toenemen. Wij betreuren het, dat onze Instelling in ons Vaderland nog niet die algeroeene belangstelling gevonden heeft, waarop wij meenen dat zij aanspraak mag maken. En nogtans houden wij ons overtuigd, dat er velen onder onze medechristenen zullen gevonden worden, wier aandacht wij slechts hierop behoeven te vestigen, om in hen gereede medewerking te vinden.

De overweging hiervan doet het Hoofdbestuur de vrijheid nemen, UI., voor zoo ver Uw naam op dc Lijst onzer Leden nog niet voorkomt, tot het aanvaarden van het Lidmaatschap onzes Genootschaps op het vriendelijkst uit te noodigen, tevens verzoekende, nevensgaande Lijst ook aan uwe betrekkingen, vrienden en verdere Leden uwer Gemeente, zoo ver zulks geschieden kan, ter teekening aan te bieden. Het Lidmaatschap wordt gerekend met Augustus eerstkomende in te gaan, ten zij men uitdrukkelijk begeerc hetzelve aanstonds te aanvaarden, in welk geval de stukjes, in dit genootschappelijk jaar uitgegeven, onverwijld zullen worden overgemaakt. De jaarlijksche Contributie, welke in het voorjaar voldaan wordt, bedraagt slechts drie Gulden, waarvoor men alle uitkomende Traktaatjes, benevens de Btjbelsche Almanakken en Berigten ontvangt; terwijl bovendien de Traktaatjes bij honderdtallen aan de Leden voor een' verminderden prijs worden afgestaan. Ook giften in ée'ns ter ondersteuning onzer Instelling, of kleinere bijdragen van min gegoeden, worden met dankzegging aangenomen. Tevens zij het ons vergund, de meest mogelyke verspreiding der Traktaatjes, ook bijzonder in Uwen kring, aan Uwe medewerking te mogen aanbevelen.

Gaarne hadden wij de Inteekenings-Lijst, zoo mogelijk, vóór den laatsten Mei van dit jaar, terug, ofschoon ook alle latere opgave van nieuwe Leden ons steeds welkom zijn zal. Tevens zoude het ons aangenaam zijn, bestellingen te ontvangen op de Godsdienstige Mengelingen, behelzende het Mengelwerk der Bijbelsche Almanakken van 1830—1837, welke eerlang, met het wél gelijkend portret van wijlen D*. D. M. Kaaksbeen , in 8°., tegen den prijs van ongeveer twee Gulden, door het Hoofdbestuur zullen worden uitgegeven.

Het Hoofdbestuur beveelt zich en de goede zaak des Genootschaps, welke de zaak van Christus is, uwer Christelijke voorbidding, en noemt zich met hoogachting en heilbede,

AinsnnA in April 1837.

W. BAKKER.

!'. J. TEDING VAN BEEKHUI T.

BON EB AKKER.

J J. CARP.

J CORSTIl*

H. EBELliV.

J c. f.\biix

i'. J. L «li.;

Pr. llUlbEkOJ'L'

KORTEMWKI

]> . J. MACKAY.

J. S. MOLLET.

F. RENDORP

./. C. RIEflW.

G J. ROOIJENa

H. W'. VAN RO.sat.i-

P. VAN VOORTUI»

J W. SflllTJ, Ji...

(.. L. WMKARJ

feLibi i) J '.OPSIUS nl II J l, mtIP!

was. Over George Williams, stichter van de Y.M.C.A., is door C. S. Adama van Scheltema geschreven. Een landelijk net van plaatselijke jongelingsverenigingen is tot stand gekomen 33 . A. W. Bronsveld, zelf de Utrechtse 'Christelijke Jongelingsvereeniging' als 'beschermheer' dienend, had nogal eens kritiek. In 1881 verweet hij de C.J.V. dat zij zich richtte op 'den werkenden stand' [sic], in 1903 dat zij liever 'stoer' en 'puriteins' wilde zijn dan 'vrij, vroom en vrolijk' 34 . G. Klaarhamer appelleerde in 1884 erop, 'universeel' te wezen 35 .

Belangrijke leiders hebben de N.J.V./C.J.M.V. gediend. Vermelding verdient W. van Oosterwijk Bruyn, wegens zijn politiekmaatschappelijk-journalistieke arbeid. Hij was voorzitter van 1866 tot 1891. Ook in het buitenland was hij bekend, artikelen van hem werden in het Duits vertaald. Hij stichtte 'Bethanië', in Zeist (1873).

Een Jaarboekje werd door de N.J.V./C.J.M.V. uitgegeven, met o.m. een kalender, mededelingen over de afdelingen en 'mengelwerk'. Onder redactie van A. J. Hoogenbirk en J. A. Wormser verscheen vanaf 1885 Excelsior. De Jongelingsbode, waarvan Van Oosterwijk Bruyn redacteur is geweest, werd in 1893 weekblad. In 1894, onder hoofdredactie van A. J. Hoogenbirk, werd het blad uitgebreid met de rubrieken letterkunde, zending, maatschappelijke toestanden en kritiek.

De Doleantie werkte splitsend. De Nederlandsche Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerde Grondslag werd opgericht in 1888 (grondslag: De Bijbel als Gods onfeilbaar woord, naar de opvatting van de drie formulieren van eenigheid), met als haar vertegenwoordigster in rechten 'De Gereformeerde Jongelingsbond' (1893). Tegen de Jongelingsbode werd nogal eens geageerd door het Gereformeerd Jongelingsblad (red. J. E. Vonkenberg). De Jaarboeken (vanaf 1892) voerden de strijd der 'beginselen' verder.

Een intensief evangelisatiemiddel waren de zondagsscholen, waar een groot deel van de Nederlandse jeugd mee in aanraking is geweest. Reeds in 1815 richtte J. van Nuys Klinkenberg te

Amsterdam drie zondagsscholen op, maar de bloei kwam nadat A. Capadose ze vanuit het Engelse Methodisme (Robert Raikes, Hannah More) naar Nederland overbracht. Over oorsprong en uitbreiding van de zondagsschool hebben C. S. Adama van Scheltema, H. Barde, H. A. de Boer en A. Boot geschreven. De Nederlandsche Zondagsschool Vereeniging (1866) stelde zich ten doel 'onder de jeugd liefde tot den Heiland en Zaligmaker en kennis van den Bijbel aan te kweken door Zondagsschoolonderwijzers met raad en middelen bij te staan'. De Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging 'Jachin' dateert van 1871. Een Vereniging van 'vrijzinnige' zondagsscholen kwam in de negentiende eeuw nog niet tot stand, al was er ook in deze kringen bezinning op wezen en taak. H. P. Schim van der Loeff en G. van Rossem verzorgden in 1885 publicaties.

Al spoedig werd aan de opleiding van zondagsschoolkrachten gedacht. In 1862 wijdde C. M. Dekker er een beschouwing aan, in 1903 formuleerde H. Barger de 'vereischten van den zondagsschool-onderwijzer'. Er is een liefdevolle inzet van duizenden lekenkrachten geweest. Helaas moet ook veel ondeskundigheid bij het omgaan met de 'Bijbelse geschiedenis' geconstateerd worden. Sommige veelgebruikte 'kinderbijbels' zijn daarvan het bewijs.

De zondag kwam bij uitstek in aanmerking voor evangelisatiewerk. 'Zondagsliederen' waren in trek (J. J. L. ten Kate, C. S. Adama van Scheltema). Onder hen die niet naar de kerk konden gaan werkte het 'Nederlandsch Genootschap tot christelijke heiliging van de zondag' (1867, Den Haag), dat preken a f 0, 02 verspreidde en traktaatjes. Het werk richtte zich in het bijzonder op koetsiers, politieagenten, brandweerlieden, portiers en hotelbedienden. De 'Nederlandsche Vereeniging tot bevordering van de zondagsrust' (1881, Utrecht) ondernam in 1900 een onderzoek naar de zondagsrust van suppoosten, kappers en spoorbeambten.

8. Ter afronding vermelden wij de verenigingen, genootschappen etc. die zich voornamelijk of geheel wijdden aan preventie, protest en polemiek. Zij deden vooral van zich spreken toen na de eerste fase het 'redden' niet langer de laatste krachten opeiste. Duidelijk is de verandering te constateren in het werk dat van Zetten uitging. O. G. Heldring had de noodzaak van het protest al gezien en er met J. J. L. van der Brugghen een brochure over

geschreven 36 . Het was zijn opvolger gegeven hier zijn levenstaak te vinden. H. Pierson heeft de evangelieverkondiging waartoe hij zich geroepen wist in dienst gesteld van de strijd tegen: een zich compromitterende overheid; een ethiek die zich vergenoegde met het 'noodzakelijk kwaad'; een dubbele moraal voor mannen en vrouwen; een uitbuiting van meisjes als lustobject; een daarbijbehorende regelmatige 'keuring' als waren de betrokkenen vee; een wetenschap zonder normbesef, onverschillig voor de wijze waarop haar resultaten werden toegepast. Van Pierson werd gezegd dat hij aan de ene zijde van de Rijn een 'lam' was, aan de overzijde een leeuw'. Strijd werd geleverd met name tegen de mannen, tegen hun vermeende suprematie en hun gelegitimeerde 'hoererij' - een benaming waaraan Pierson de voorkeur gaf boven nettere bewoordingen die de werkelijkheid verhulden. Aktief was de 'Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn', met haar orgaan 'Vrouwenbond' dat eerst twaalf, later negen, tenslotte zes keer per jaar verscheen. De Gideonsbende van de Middernachtzending durfde op straat bordeelhouder en soms politie te trotseren door mannen te waarschuwen en te weerhouden. In Arnhem werd een volkslogement 'Welkom' geëxploiteerd, met de Middernachtzendeling J. N. van Munster - tevens goed scribent - als de ziel van het werk. Samen met G. Velthuysen (die nog eens een aparte studie verdient 37 ) redigeerde hij De Middernachtzendeling. De geschiedenis van preventie en protest is van betekenis. Het historisch onderzoek dat hierover reeds plaatsvond moet gecontinueerd worden. In nieuwe gedaante zijn oude uitdagende vijanden nog steeds in leven.

O. G. Heldring zag hoe het drankmisbruik oorzaak van ellende was en schreef dan ook 'De jenever erger dan de cholera' 38 . Al spoedig werd de noodzaak tot een preventief verenigingswerk dat zich op geheelonthouding richtte ingezien. De 'Nederlandsche Christelijke Geheel Onthouders Vereeniging' (1881) werd voorbereid door de 'Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van sterken drank' (1842), waarvan C. S. Adama van Scheltema in 1844 lid, later erelid werd, en plaatselijke geheelonthoudersverenigingen: Amsterdam (1862) o.l.v. Adama van Scheltema,

Groningen (1863) o!.v. Jkvr. W. M. de Ranitz en J. J. P. Valeton Sr. Adama van Scheltema richtte in 1883 het maandblad De Stem der Liefde op, dat negen jaargangen beleefde. In 1890 werd de redactie uitgebreid met J. M. Hoog en A. H. Roose 39 (tevens secretaris van het D. B.). In 1891 verscheen de eerste Almanak van de N.C.G.O.V. en het weekblad De wereldstrijd. In 1893 werd het wetenschappelijk tijdschrift De Baanbreker door J. J. P. Valeton Sr. opgericht, in 1894 vervangen door het maandschrift Het Werk der Liefde. Scheltema bleef De wereldstrijd verzorgen; hij schreef daarnaast nog andere artikelen. Na het overlijden van hem (1897) en van uitgever Kousbroek begon de N.C.G.O.V. zelf als uitgeefster op te treden, allereerst van een zangbundel voor koren. Intussen had de 'Nederlandsche Christelijke Geheelonthouders Bond' (1891) zich afgescheiden, toen de afdeling Haarlem van de N.C.G.O.V. niet slechts het niet-drinken maar ook het niet-schenken propageren ging.

Aan een biografie van C. S. Adama van Scheltema wordt (binnen het Koning Willems Huis te Amsterdam) gewerkt.

Polemisch-preventief bedoelde de kort na de Aprilbeweging opgerichte anti-Rooms-Katholieke Gustaaf Adolf-vereniging te zijn; zij had ten doel 'hulp te verleenen om te voorzien in de geestelijke behoeften van Protestanten die . . . in gevaar zijn voor het Protestantisme verloren te gaan'. Haar wijze van strijdend evangeliseren was dikwijls meer hoogstaand dan die van de N.E.P.V.; dat was mede te danken aan enkele voorzitters van de G.A.V.: P. D. Chantepie de la Saussaye en L. W. E. Rauwenhoff. Fel was de 'Ver. voor I.Z. in N.-Brabant en Limburg', die Mededeelingen uitgaf en beoogde 'te midden der donkere wereld van ongeloof en bijgeloof' een zendingsgetuigenis te geven. Volledigheidshalve moet nog genoemd de 'Protestantsche Ver. Unitas' (1842), opgericht 'ter handhaving en ondersteuning van de aangelegenheden van het protestantisme', waarvan H. L. Oort H.zn van 1852 tot 1896 voorzitter was.

INSTELLINGEN: diverse gegevens; literatuur

Pogingen tot een rubricering waarin de onderdelen een gei'ntegreerde plaats innemen zijn in diverse handleidingen ondernomen. Wij geven de voorkeur aan een lijst waarin zonder onderscheid grote en kleine instellingen in alfabetische volgorde zijn opgenomen 40 . Het daardoor ontstane beeld doet verwarrend aan, maar dit behoort bij het particulier initiatief dat de negentiende eeuwse I.Z. beheerste. Het heeft een goede zijde. K. H. Miskotte merkte bij het eeuwfeest van de 'Centraal Bond' op 41 : 'Het christelijke leven en dienen is altijd fragmentarisch en incidenteel en het is in zekere zin een geluk dat het gevaar der onvermijdelijke organisatie op dit gebied ruimschoots wordt opgevangen door de feitelijke onoverzichtelijkheid die hier aan de concrete arbeid eigen blijft'. Hij beriep zich in hetzelfde artikel op G. C. van Niftrik: 'De orde der wereld moet veld overhouden voor de wanorde der christelijke vrijheid'.

Moeilijk is in sommige gevallen te beslissen of iets wel of niet tot de I.Z. behoort. Dat geldt allerlei 'zuiver' maatschappelijke of 'zuiver' kerkelijke arbeid. In aansluiting op het Jaarboekje van Bouwsteenen dat onder toezicht van L. Heldring in 1887 werd uitgegeven nemen wij alles op als het slechts enigszins in aanmerking komt. Wij laten het christelijk onderwijs en de zending onder Israël terzijde: zij verdienen t.z.t. afzonderlijke artikelen.

Het stramien voor een overzicht van alle in aanmerking komende instellingen vormt het Register ZAKEN dat in het Register op het tijdschrift

BOUWSTEENEN (bijlage bij het eerste artikel over I.Z. als terrein van onderzoek) in DNK is opgenomen 42 . Van diverse instellingen weten wij trouwens niet meer dan hetgeen daar sub voce wordt genoemd. Het hier volgende is een aanvulling

a. betreffende niet in B beschreven instellingen

b. betreffende literatuur - soms is dit niet meer dan een weidse naam voor diverse praktische gegevens - en archivalia indien deze bekend zijn.

Wij hanteren dezelfde nomenclatuur als in de Bijlage is gebruikt. Men raadplege, indien men gedetailleerde gegevens zoekt, eerst het genoemde Register ZAKEN, sub voce, daarna het hier volgende overzicht. Namen, beginnend met 'Maatschappij', met 'Nederlandsche' of met 'Vereeniging', worden geplaatst onder het eerstvolgend belangrijk bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord.

Aan de lijst van afkortingen 43 voege men toe:

R.B. (Register Bouwsteenen) : rubriek (C.) Zaken van de Bijlage in DNK 7.

(E.) : arbeid die uitsluitend evangeliserend (dus niet ook filantropisch-charitatief) bedoelde te zijn.

De meeste boeken en artikelen die genoemd worden bij Litt. bevinden zich in de Bibliotheek I.Z. van de Vrije Universiteit.

Voor aanvullingen en correcties op het overzicht houden wij ons aanbevolen.

Literatuur en archivalia

- Armenzorg. Litt.: P. J. Elout, 'Iets over armbedeeling' in V.C.S. 1848, 161-171; G. J.Th. Beelaerts van Blokland, Armenzorg der Nederlandsch-Hervormde gemeente van 's-Gravenhage, Den Haag 1874; W. M. F. Mansvelt, 'De armverzorging omstreeks 1800 in verband met de toen opkomende industrie' in Tijdschrift voor Armwezen 1925, 74, 409-411; Maatschappelijke zorg in historisch perspectief, Alphen aan den Rijn 1955; R.B.; J.B. 1-9; M.L. 103-111; S. D. van Veen, Eene eeuw 772.

- Behartiging der godsdienstige belangen van de bewoners der kerkelijke buitenwijken van Amsterdam (1850).

Litt.: J.B. 27.

Archief: in A.R.A., dossier 396 (Opgeh. ver.).

Behoud van gevallen vrouwen. Ver. tot-. Genoemd : DNK 8, p. 16, 17.

België. Litt.: R.B.; J. J. P. Valeton Jr., AT. de Jonge in zijn leven en werken, Brussel 1899.

Bethanië, te Zeist (1873). Genoemd: DNK 8, p. 24.

Litt.: R.B.; S.W.V. 1873, 317-319 1874, 613-614 1904, 538-560; J. B. 109; B.B. 83-91 ; E.G. 417426; H.C.A. 95.

De patiënten werden er gebracht door de verenigingen 'Reisbelasting' en 'Zusterhulp'. Er was een 'Rusthof' voor vrouwelijke patiënten, (zie R.B. s.v.)

Bethel (Delft). Zie Diakonessen(huizen).

Bethesda (Ermelo). Zie Ermelo.

Bethesda (Hoogeveen). Zie Diakonessen(huizen).

Bethsmda. Zie Zeevarenden.

Beth Palet, te Amsterdam (1893).

Litt.: R.B.; H.C.A. 147.

Bevordering van Christelijke lectuur. Ver. t.-(1844). (E.).

Litt.: J.B. 18-19.

Bevordering van I.Z. Ver. tot - . Zie Doetinchemsche Inrichtingen.

Blindenzorg. Genoemd . DNK 7 p. 18.

Litt.: A. H. J. Belzer, 'De ontwikkeling der Nederlandsche blindenzorg in de laatste lOtallen van jaren', in Tijdschrift voor Armwezen 1923, 325-340, 366-368; R.B.; J.B. 10-15; M.L. 152-153, E.G. 429-441. Zie voor de Vereenigingen tot werkverschaffing aan hulpbehoevende blinden: H.C.A. 195-196.

Bloemendaal, te Loosduinen (1892).

Litt.: G.B. 24-28; B.B. 156-159.

Boetvaardige gevallen vrouwen. Ver. tot opbeuring van - (1846, 1849). Litt.: M.L. 22.

Bussum Ver. tot Evangelisatie in - (E.)

Archief: in A.R.A., dossier 396 (Opgeh. ver.).

Bijbelgenootschappen (N.B.G. 1814).

Litt.: C. F. Gronemeijer, Gedenkboek van hetNederlandsch Bijbelgenootschap 1814-1914, Amsterdam 1914; D. E. Boeke, 'De plaats van het Nederlandsch Bijbelgenootschap in de I.Z.'.in WDd 1927, 42-93; H.C.A. 32-33.

Dennenoord, te Zuidlaren (1889). Uitgaande van de Ver. tot Chr. Verzorging van geestes-en zenuwzieken ('s-Gravenhage 1884). Litt.: G.B. 29-34 \B.B. 159-162.

Diakonessen(huizen). Genoemd: DNK 8, p. 18, 19.

Litt. o.a.: R.B. (ook R.B.zieken); LM. 103-107; M.L. 133-140; B.B. 11-12; Jaarverslagen diakonessenhuizen; O. G. Heldring in V.C.S. 1853, 351-353; F. W. Merens, 'Een stem voor het Diaconessenwerk' in S.W.V. 1876, 640-650 (met reactie van W. M. Gunning, S.W.V. 1877, 1035-1047); Tryfosa, Een woord over diaconessenarbeid, met voorwoord van J. H. Gunning Jr., 's-Gravenhage 1877; F. W. Merens, 'Zur Geschichte der weiblichen Diakonie in den Niederlanden' in Monatschrift für I.M. 1881, 227-232; Wenken voor diakonessen bij de vervulling van haar taak, Utrecht 1885; E. Wacker, Der Diakonissenberuf nach seiner Vergangenheit und Gegenwart, Gütersloh 1890 2 (Hollandse vertaling door A. M. Knottnerus, Arnhem [1903]; A. W. Bronsveld, 'Diakonessen' in S. W. V. 1897, 896-897; W. Jonker, De diacones en haar dienst, Rotterdam 1905; A. M. Knottnerus, De beteekenis van den diakonessenarbeid voor onzen tijd (verslag van de conferentie voor I.Z. Doetinchem 1911, 71-86); De vooruitgang op medisch en verplegingsgebied in de laatste 25 jaar. Bij de voltooiing van zijn 25sten jaargang uitgegeven door het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, Amsterdam 1916; A. Keers, Diaconessenarbeid in verleden en heden, Arnhem 1939 2 ; A. Hallema, 'Dr. F. W. Merens als kenner der geschiedenis van diakonessenhuizen en diakonessenwezen' in Het Ziekenhuiswezen 1956, 478482.

Over de diakonessenhuizen:

Utrecht: R.B.; B.B. 13-18; De Christelijke verpleegster (1873-1899), maandblad; H. Barger, 1844-4 November-1919. Gedenkschrift bij het 75-jarig bestaan der Inrichting voor Diakonessen in Nederland, gevestigd te Utrecht, Utrecht 1919; Gedenkboek bij het honderdjarig bestaan, Utrecht 1945; E.G. 327-382; H.C.A. 185-186; H. de Jong, 'De juffrouw' en haar huis, Utrecht 1969.

's-Gravenhage: B.B. 19-27; Bronovo 100 jaar, Den Haag 1964; H.C.A. 179. Haarlem: B.B. 44A5; H.C.A. 181.

Leeuwarden: BB. 72-74; H.C.A. 182.

Arnhem: B.B. 46-50; R.B.; H.C.A. 176.

Dépendance: Johanna-stichting (1900).

Litt.: Vijftig jaren Johanna-Stichting. Gedenkboek 1900-1950, Arnhem 1951; H.C.A. 197-198.

Amsterdam (Luthers): B.B. 58-60; R.B.; H.C.A. 176.

Groningen: B.B. 51-53; R.B.; H.C.A. 180-181.

Breda: B.B. 75-79; R.B.; H.C.A. 177.

Amsterdam (Ned. Herv.): B.B. 54-57; R.B.; H.C.A. 175.

Hilversum: B.B. 80-82; H.C.A. 182.

Rotterdam: B.B. 61-67; R.B.; Diaconessenhuis zeventig jaar, Rotterdam 1963, H.C.A. 184.

Leiden: B.B. 68-71; H.C.A. 182.

Batavia: B.B. 255-263; M. A. Adriani, 'Das Diakonissenhaus in Batavia' in

Monatschrift für IM. 1901, 301-304.

Litt. over verwante arbeid:

Ziekenverpleging (algemeen): J.B. 95-109;

Gereformeerde ziekenverzorging in Nederland (Ver. tot bevordering van-, 1893), met de ziekenhuizen 'Salem' te Ermelo (B.B. 125-127) en 'Bethesda' te Hoogeveen (genoemd : DNK 8, p.19.): G.B. 75-80; Gereformeerde vereeniging voor ziekenverpleging te Amsterdam (1891): G.B. 69-74; B.B. 92-96;

Bethel (Delft 1893): H.C.A. 177; B.B. 108-111; Vereeniging 'Het Protestantsche Ziekenhuis', te Nijmegen (1899): H.C.A. 183; Vereeniging 'Protestantsche Ziekenverpleging', te Roermond (1900) (genoemd DNK 8, p, 19.): H.C.A. 183; Zie ook: Schoonebergs.v.

Archieven: ter plaatse, meestal goed geordend. Het archief van het diaconessenhuis te Arnhem is in de oorlogsjaren verbrand, maar alle belangrijke tijdschriften, jaarverslagen en gedenkschriften zijn aanwezig in Kaiserswerth, waar zich ook van de andere Nederlandse diaconessenhuizen veel historisch materiaal bevindt (beheerdster: Schwester Ruth Felgentreff, Fachbücherei für Frauendiakonie und Fliednerarchiv, Postfach 310186, 4 Düsseldorf 31, tel. 40 97 86).

Doetinchemse Inrichtingen (opgericht door ds. J. van Dijk M.zn., predikant eerst van de Chr. Afgescheiden gemeente, later van de Nederlandsche Hervormde Zendingsgemeente te D.).

Litt.: G. A. Wumkes, Uit het leven en levenswerk van J. van Dijk Mzn., Doetinchem 1917 (met achterin een chronicon en een uitgebreide bibliografie); J. Groeneweg, 'Een zestigjarige' in WDd 1928, 20-31; dez. 'Ds. J. van Dijk Mzn.' in WDd 1930, 65-70; dez. 'Grepen uit de geschiedenis der Doetinchemsche Inrichtingen' in WDd 1937, 174-182; O. Norel, 'Op den honderdsten geboortedag van Ds. J. van Dijk Mzn.' in WDd 1930 II, 71-81; dez. over J. van Dijk in de serie Lichtstralen, 's-Gravenhage 1948; L. W. Bakhuizen van den Brink, 'Ds. J. van Dijk Mzn. in zijn verhouding tot de Nederlandsch Hervormde Kerk' in WDd 1930, 82-91; E.G. 443-490-, R.B.; Honderd jaar Ruimzicht 1868-1968.

Twee verenigingen gingen van de Doet. Inr. uit: - 'Vereeniging tot bevordering van I.Z. (bedoelende öpleiding van jongelingen tot predikanten)' Genoemd DNK 7, p. 19 (noot 28). Litt.: H.C.A. 18; J.B. 53, 84.

- 'Vereeniging voor de voorlopige opleiding van jongelingen tot predikanten, niet jonger dan 13 jaar' (1877): H.C.A. 18; J.B. 53-54. Beheerd werden een internaat te Doetinchem en studentenhuizen in Universiteitssteden. Het orgaan was: Het Doetinchemsche Werk. Archief: in Archief Hervormde kerk, Javastraat 100, 's-Gravenhage.

Doofstommen.

Litt.: J.B. 20-21.

Zie voorts Effatha.

Doorgangshuizen. Genoemd: DNK 8, p. 16.

Litt.: R.B., J.B. 34-40; H.C.A. 148-149.

Groningen Kinderhuis: J.B. 70. Het archief van het Groningse doorgangshuis (1881) (nu 'De Helper Haven') bevindt zich in het Gemeente-archief van Groningen.

Leiden: S.W.V. 1883, 351-354.

Hoenderloo (1851): J.B. 70-71; B.B. 198-204; E.G. 161-213; H.C.A. 146; Een eeuw Hoenderloo 1851-1951, Hoenderloo 1951 (met o.a. een artikel 'De stichters en hun tijd' door M. E. Kluit 6-31).

Archief: ter plaatse.

Drankbestrijding. Zie Geheelonthouding.

Effatha (Leiden 1888, Dordrecht 1899, nu: Voorburg 1926). Litt.: B.B. 230-235; G.B. 102-107; Af.L. 153-154; H.C.A. 197; De wereld van het dove kind. 1888-1963, Den Haag 1963.

Archief: ter plaatse.

Epilepsie. Zie Verpleging van lijders aan vallende ziekte.

Ermelosche Stichtingen (opgericht door H. W. Witteveen, 1815-1884) voor meisjes: Huis van barmhartigheid voor jongens: Bethesda zendingswerk: Ermeloosch zendingsblad, uitzending van zendelingen en evangelisten, zendingsfeest (begonnen 9 mei 1861).

Litt.: E.G. 121-160; B.B. 236-238; J.B. 69; S. Coolsma, Terugblik op mijn levensweg, Rotterdam 1924, 24-26; M. E. Kluit, Het Protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten, Amsterdam 1970, 495-496; H. Algra, Het wonder van de 19e eeuw, Franeker, 1965, 224-226. Archief: in Réveil-Archief (N.).

Eudokia, te Rotterdam, voor lijders aan chronische ziekten (1888). Litt.: H.C.A. 184 (met foutief oprichtingsjaar); G.B. 63-68; B.B. 97-101.

Evangelisatie (E.) Genoemd: DNK 8. p. 11. Litt.: (voor allerlei plaatselijke arbeid); R.B\ H.C.A. 4445; V.C.S. 1848, 723-734; 1857, 11, 152; W. A. Wiersinga, 'Uit de historie', in Witte Velden 1940, 1941; (opleiding evangelisten): V.C.S. 1864, 466-489; 664-667.

Evangelische maatschappij (1853) (E.) Litt.: H.C.A. 28.

Evangelisch Protestantsche Vereeniging. Nederlandsche - 1853 (E.). Genoemd: DNK 8, p. 20.

Litt.: Gedenkschrift Nederlandsche Evangelisch-Protestantsche Vereeniging 1853-1903, z.p. z.j., vervaardigd door mej. W. Knottnerus; J.B. 30; S.W.V. 1904, 1001-1002; 1906, 68; C. J. Naerebout, Schetsen uit het leven van W. Wesseldijk, Utrecht z.j. Archief: In Réveil-Archief (V.).

Excelsior. Genoemd: DNK 8, p. 11.

Fabrieksmeisjes, Christelijke werkzaamheid onder - . Leiden (1867). Litt.: S.W.V. 1893, 1168; < /.B. 33.

Amsterdam (1871), Haarlem (1871), Arnhem (1879), Rotterdam (1891). Litt.: J.B. 32, 33.

Filippus (E.). Zie Traktaatgenootschap.

Geheelonthouding. Genoemd: DNK 8, p. 26, 27.

Litt.: R.B. (Drankbestrijding); J.L. 21-23; H.C.A. 167-168; B.B. 118-122 (Villa Wilhelmina); M.L. 114-117; J. J. L. van der Brugghen 'Iets over de Matigheids-Genootschappen' in V.C.S. 1850, 245-259, 309-316; C. S. Adama van Scheltema in V.C.S. 1870, 647-659; 726-742, 818-831; dez. in S.W.V. 1869, 169-179, 250-268, 381-404, 589-606, 668-683; 1879, 410423; 1885, 825-842; H. B. Breyer 'De drankbestrijding en de geheelonthouding', in S.W.V. 1874, 1026-1055; J. H. Gunning JHzn., 'C. S. Adama van Scheltema (1815-1897)' in Monatschrift für I.M. 1898, 470-475; Verslag Eerste Nationale Congres voor Geheelonthouding van alcoholhoudende dranken, Gouda 1897; 'N.C.G.O.V. Arbeid van 40 jaren' in Gedenkschrift ter herinnering aan den arbeid van Mejonkvrouw • M. W. de Ranitz ter bevordering van de Christelijke nuchterheid (voorwoord J. J. Knap, slotwoord J. J. P. Valeton Sr.), 1903; D. van Krevelen, Van vijfentwintig jaren, Apeldoorn 1906; Ned. Christelijke Vrouwen Geheelonthouders Unie. Wie gaf den stoot? Een stukje geschiedenis over vijftig jaar 1863-1913, z.p. [1913]; Ned. Ver. tot afschaffing van alcoholhoudende dranken. Gedenkboek ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan 1842-1917, Groningen z.j.; N.C.G.O.V. Boekenlijst der bibliotheek over het alcoholvraagstuk. 1933; C. Buitendijk, J. van Herksen e.a. Merkteekenen. Bloemlezing uit de geschriften van wijlen W. H. Gispen, oprichter en gedurende 34 jaar voorzitter van de Geref. Ver. voor drankbestrijding, Utrecht 1936.

Meer gegevens: bij Mej. R. Houwelingen, Buitenveer 73, Weesp. Bureau N.C.G.O.V.: Mgr. Nolensstraat 7, Venray.

Archief N.C.G.O.V.: in A.R.A.; tijdschriften en traktaten: in de Koninklijke Bibliotheek.

Gereformeerde vereenigingen voor ziekenverzorging, resp. - verpleging. Zie: Diakonessen(huizen).

Gevangenen.

(Ned. Genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen 1823). Litt.: J.B. 4041; M.L. 123-129; S. D. van Veen, Eene eeuw, 767-769; R.B.

Groot-Bronswijk. Zie Liefdadigheid.

Gustaaf-Adolf Vereeniging, Ned. - (1843/4) (E.). Genoemd: DNK 8, p. 27. Litt.: R.B.; J.B. 67; H.C.A. 226; S.D. van Veen, Eene eeuw 368-371, 374. Archief: in Archief Hervormde kerk, Javastraat 100, Den Haag.

Gymnasiumfonds ('onbemiddelde, maar met goeden aanleg bedeelde en met Christelijken zin bezielde predikantszonen en jongelieden uit andere gezinnen te steunen bij de gymnasiale voorbereiding tot het bekleden van het leiders-en leeraarsambt in de Hervormde Kerk').

Litt.: S.W.V. 1904, 49. De 'Prov. Friesche Ver. Vrienden der Waarheid' (1854) onderhield een gymnasiastenhuis te Kampen.

Litt.: J.B. 29.

Te Zetten was er het christelijk gymnasium van F.P.L.C. van Lingen (1864). Litt.: B.L.G.N.P. s.v. (met bibliografie).

's Heerenloo (uitgaande van de Ver. tot opvoeding en verpleging van idioten en achterlijke kinderen 1891) te Ermelo.

Litt.: R.B.; H.C.A. 190; G.B. 52-55; BB. 192-197; Olie en wijn 1931. Archief: Pieter Bothlaan 1, Amersfoort.

Heerenveen, Ver. tot Evangelisatie binnen de Classis - . (E.). Litt.: S.W.V. 1904, 4548; £en werk Gods van tien jaren 190. Archief: in A.R.A. (dossier 396, Opgeh. ver).

Heil des Volks. Ver. tot - (1855). Genoemd: DNK 8, p. 20. Litt.: R.B.; J.B. 25-26; H.C.A. 117; S. Coolsma, J. de Liefde in zijn leven en werken geschetst, Nijkerk 1917; dez. Proza en Poëzie van Ds. J. de Liefde, Nijkerk 1919; zie ook de in DNK 2, 70 vermelde scriptie van H. Veer.

Archief: Barndesteeg 25, Amsterdam.

Heldring-Gestichten, Zetten: Steenbeek (1847/8) - genoemd: DNK 8, p. 17. , Talitha Kumi (1856), Bethel (1862), Christelijke Normaalschool (1867), Magdelenahuis (1881), Opleidingshuizen (1882).

Litt. o.a.: J.B. 3940, 73; B.B. 128-146; R.B.; H.C.A. 150-151. E.G. 265-323; jaarverslagen van de gestichten; Douaririère Klerckvan Hogendorp, O. G. Heldring en zijne gestichten tegenover de bestrijding der onzedelijkheid; Gedenkschriften; M. W. Maclaine Pont, De Heldring-Gestichten, 's-Grav. z.j.; A. de Graaf, De ontwikkeling van den strijd tegen de onzedelijkheid I, Utrecht 1923; Gedenkboek 75-jarig bestaan van de vereeniging Het AsylSteenbeek, 1847-1922; J. B. Th. Spaan, Vluchtheuvel in gevaren, Den Haag 1948.

Over O. G. Heldring o.a.: Leven en arbeid, Leiden 1881 ; Biograph. Woordenboek Prot. Godgeleerden s.v.; A. van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, Amsterdam 1942; HartwigWeber, Ottho Gerhard Heldrings Gedanken zur Diakonie im Zusammenhang seiner Zeit (diss. Heidelberg), Bellheim 1971, met op blz. v-x een chronologisch overzicht van Heldrings publicaties en een uitgebreide literatuuropgave.

Over H. Pierson: B.L.G.N.P. s.v. (met literatuurvermelding). Archief: In Réveil-Archief (U) en A.R.A. (zie DNK 6, p. 52).

Hoenderloo. Zie Doorgangshuizen.

Hoogeland. Het - (1892).

Arbeidskoloniën te Beekbergen, Vries (6) en Voorst.

Verzorgingshuizen te Beekbergen en Brummen.

Litt.: R.B. (Verpleging van bedelaars en landlopers); B.B. 205-208; H.C.A. 164; S.W.V. 1904, 552; J. Meeuwenberg e.a. Na 45 jaar, z.p. 1937; A. Hofstede e.a. Gedenkboek t.g.v. het 55-jarigjubileum, 1947; dez. e.a. 60 jaar Hoogeland', 1952.; Archief: ter plaatse.

Huis van barmhartigheid (Kinderzorg).

's-Gravenhage (1870).

Litt.: R.B.; B.B. 209-213; J.B. 69-70\E.G. 215-240. Zie ook Ermelo en Liefdadigheid (Wagenborgen).

Hulpbetoon, Christelijk - (1843).

Litt.: R.B.; H.C.A. 225; S. D. van Veen, Eene eeuw 373.

Idioten-gesticht te 's-Gravenhage, gesticht door C. E. van Koetsveld (1855/

7). Litt.: J.B. 100-101; A. J. Onstenk, 'Ik behoor bij mezelf, Assen 1973, 96-102; M.L. 147.

Idioten en achterlijke kinderen, Ver. tot opvoeding en verpleging van - . Zie 's Heerenloo.

Jachin - Zie Zondagsscholen.

Jeruël, te Rotterdam (1880).

Litt.: H.C.A. 36; S.W.V. 1904, 562-563; W. Jonkers, Het nachtwerk in de Zandstraat te Rotterdam.

Johanna-Stichting. Zie Diakonessenhuis Arnhem.

Johannes-Stichting, te Nieuwveen (1889). Litt.: J.B. 72; G.B. 87-92; B.B. 239-244; H.C.A. 190.

Jongelingsvereenigingen (E.). Genoemd: DNK 8, p. 21, 24.

N.J.V./C.J.M.V. (1853), J.V.opG.G. (1888), Geref. Jongelingsbond (1893). Litt. o.a.: W. van Oosterwijk Bruyn 'Christelijke jongelingsvereenigingen', in Evangelische Alliantie, Vijfde algemeene Vergadering 1867, door M. Cohen Stuart, Rotterdam 1867, 662-674; Wereldbond van Christelijke Jongelingsvereenigingen, 6e Alg. Verg. te Amsterdam, 1872; W. van Oosterwijk Bruyn, in V.C.S. 1873, 271-278. 331-342 (zie ook V.C.S. 1875, 508-513, 933-938); G. Klaarhamer, De Christelijke Jongelingsvereenigingen in Nederland, Leiden 1884; C. S. Adama van Scheltema, 'George Williams, de stichter der jongelingsvereenigingen', in Eltheto 1892, III 3343 (afzonderlijk uitgegeven Arnhem z.j.); Nederlandsch Jongelingsverbond. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan 1853-1903, Amsterdam [1903]; J. L. Zegers, Het Réveil en de Christelijke Jongelingsvereeniging, Amsterdam 1919; Gedenkboek, uitgegeven ter herinnering aan het 40-jarig bestaan van de Ned. bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden grondslag 1888-1928, Uitgave 'De Geref. Jongelingsbond' z.p. 1928; H. Gordeau, Het Ned. Jongelingsverbond, Amsterdam 1923; H. Gordeau, Na 50 jaren 1888-1938, Amsterdam 1938; K. Dijk, Van jeugd en moed en kracht 1938; B. A. Knoppers, 60 jaar Bondsgeschiedenis [van de Ned. Bond van J.V. op G.G.], z.p. [1949]; H. Gordeau - E. J. M. Faber, Honderd jaar C.J.M.V. Amsterdam z.j. [1953]; R.B.; J.B. 4446; M.L. 86-88; H.C.A. 112-113; S. D. van Veen, Eene eeuw 747; Jaarboeken; locale gedenkboeken, zoals dat van de U.C.J.V. in 1925: Gouden feest 1875 - 23 november 1925.

Archief N.J.V./C.J.M.V.: Postbus 115, Driebergen.

Archief J.V. op G.G.: Landelijk Centrum Gereformeerd Hoofdstraat 248, Driebergen. Jeugdwerk,

Kinderbescherming (1899).

Litt.: Uit de geschriften van de Nederlandse Federatie: J. Overwater, De geschiedenis van de Nederlandse Bond tot kinderbescherming 1899-1949, en Vijftig jaar kinderbescherming 1899-1949 (met literatuurvermelding); R.B.; H.C.A. 126-130.

Kinderuitzending, te Maarsbergen (1873).

Archief: bij A. N. Vroon, Haarweg 32, Maarsbergen.

Klein Loo, te Rijsenburg (1886).

Litt.: B.B. 123-124.

Koning Willems Huis, Ver. voor Chr. Maatschappelijke arbeid, te Amsterdam (1863). Genoemd: DNK 8, p. 27.

ytt. o.a.: R.B.; J.B. 26; H.C.A. 48; S.W.V. 1904, 560-561 ; £.G. 243-262. Archief: gedeeltelijk ter plaatse (Egelantierstraat 141-149, Amsterdam). Men richte zich tot G. van der Ham, J. M. Coenenstraat 21, Amsterdam.

Krankzinnigen, zenuwlijders.

Ver. tot christelijke verzorging van krankzinnigen en zenuwlijders in Nederland (1884), later: Vereeniging tot opvoeding en verpleging van idioten en achterlijke kinderen; Ver. tot chr. verzorging van geestes-en zenuwzieken. Zie ook: Veldwijk.

Litt.: R.B.; M.L. 171-175; B.B. 147-150; G.B. 11-15fl.C.A. 187; L. Lindeboom, Rede, bij het 25-jarig bestaan, 1909 ; A. M. Donner, Gedachtenis van het veertigjarig bestaan, 's-Gravenhage 1925; B. Wielenga, Herdenkingsrede t.g.v. het 50-jarig bestaan, 1935. De laatste drie opstellen zijn met enkele andere gebundeld tot Gedenkboek, uitgegeven bij het vijftigjarig bestaan der Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland, 1935.

Kroon, de. Logement. Litt.: J.B. 41-42; R.B.

Lectuur. Zie: Bevordering.

Leger des Heils (1887). Litt. o.a.: R.B.; H.C.A. reg. s.v.; M.L. 129-132; Gulden schoven van Gods akker, gedenkboek 1887-1937, Wageningen 1937; (Ned.-Indië): B.B. 282-285.

Archief, documentatiecentrum, museum: Brigadier K. Offenberg, Loos duinsekade 313, 's-Gravenhage; Damstraat 15, Amsterdam.

duinsekade 313, 's-Gravenhage; Damstraat 15, Amsterdam. Leidsche Volkshuis (1899).

Litt.: 'Knappert, Emilie Charlotte' in B.L.G.N.P..

Liefdadigheid.

Ver. tot Chr. - te Wagenborgen: Groot-Bronswijk (1873). Litt.: R.B.; B.B. 176-190; J.B. 72; G.B. 93-98; J. Klatter, Groot Bronswijk. Haven van behoud op het Noordererf, Amsterdam 1973, met literatuurlijst, tijdtafel van de krankzinnigenzorg en personenregister.

Liefdadigheid naar vermogen. Genootschap. Genoemd: DNK 7, p. 18.

Martha-Stichting, eerst te Nieuwveen, daarna te Alphen aan de Rijn (1883). Nu: Rijnstroom. Genoemd: DNK 8, p. 16.

ytt.: R.B.; B.B. 218-227; H.C.A. 130; J.B. 68; S.W.V. 1904, 551; 1905, 267. Na vijfentwintig jaren, z.p. 1908.

Over C. Geel: B.L.G.N.P. s.v.; J. G. Smitt, 'Cornelis Geel 1835-1907' in Maran-Atha 1907.

Archief: in Historisch Documentatiecentrum, Vrije Universiteit.

Meer en Bosch - zie Verpleging van lijders aan vallende ziekte.

Mettray, bij Zutfen (1851).

Litt.: R.B.; J.B. 71; J. de Liefde, in serie: Vruchten des geloofs ingezameld op den akker van het Protestantisme, Amsterdam 1877; S. D. van Veen, Eene eeuw 756\H.C.A. 145-146.

Over W. H. Suringar o.a.: D. de Bruin, 'Dr. Willem Hendrik Suringar 1790-1872' in Maandblad voor berechting en reclassering 1941, 177-188, met literatuurvermelding.

Middernachtzending (1890). Nu: Hendrik Pierson-Vereniging. Genoemd: DNK 8, p. 26.

Litt. o.a.: S. Ulfers 'Die Mitternachtmission in den Niederlanden' in Monatschrift für IM. 1892, 185-199; Een licht in de duisternis. Een driejarig tijdperk in de arbeid der middernachtzending te Utrecht 1895-1898; J. N. van Munster, Met zegen bekroond, Amsterdam z.j.; J. K. van Loon, Niet interessant en toch Arnhem 1930; P.S. 223-230; R.B.

Militairen.

Ned. Militairen-Bond (1874).

Litt.: R.B.; S. D. van Veen, Eene eeuw 749. Militaire tehuizen: J.B. 4647 somt ze alle op; zie ook H.C.A. 99; E.G. 385-395.

In Ned. Indië: Monatschrift für IM. 1895, 98-120; S.W.V. 1903, 1166; 1904, 998.

Mirjam, te Amsterdam (1875).

Litt.: R.B., J.B. 68; H.C.A. 129.

Nederlands-Indië. Zie ook: Oranje Nassau-oord. Tjikini: Genoemd: DNK 8, p. 19.

Algemeen-Litt.: B.B. 245-317; N. Kostens, Handboek voor philantropisch en maatschappelijk werk in Ned. Oost-en West-Indië, Soerabaja 1932.

N.E.P.V. Zie Evangelisch - .

Neerbosch (1863). Zie ook: Wezen. Genoemd: DNK 8, p. 15, 16. Litt. o.a.: R.B.; H.C.A. 137-138; J.B. 76; E.G. 3-120; H. Kluin, Gezegend werk; de weesinrichting Neerbosch vroeger en nu, Neerbosch 1948; J. van 't Lindenhout, Beredeneerd overzicht van de opleiding van het kind te Neerbosch, van zijn opneming tot zijn intrede in de maatschappij, Neerbosch 1902; dez. Uit de weezenkapel, Nijmegen 1888; S.W.V. 1875, 963-969; 1893, 695-696; 1894, 355-356; J. G. Steenbeek, Na zestig jaren, Neerbosch 1923.

Over het echtpaar Van 't Lindenhout: B.L.G.N.P. s.v., met meer literatuur, mede over Neerbosch; Mevr. H. van 't Lindenhout-Sipman. 1836-1900. In Memoriam, Neerbosch 1900.

Archief: ter plaatse (R. van Regteren, Scherpenkampweg 21, Nijmegen), met o.m. 250 brieven van Van 't Lindenhout aan zijn dochter.

Noord-Brabant en Limburg. Ver. voor I.Z. in - (E.) Genoemd: DNK 8. p. 27.

Litt.: R.B. (s.v. I.Z.); J.B. 29.

Nut van 't Algemeen, Maatschappij tot. Genoemd: DNK 7, p. 18. Litt.: DNK 7, p. 29.

Oranje Nassau-oord, te Magelang (1892).

Litt. o.a.: H. B. de la Bassecour Caan, Een mosterdzaadje dat een boom werd (serie Lichtstralen op den akker der wereld 1903); J. van der Steur, Na vijfentwintig jaren, Magelang 1917; J. N. van Munster, 'Pa van der Steur en zijn werk', in Met zegen bekroond, Amsterdam [1928], 3148; S. L. Grullemans-Velthuysen, 'Pa en Moe van der Steur en hun levenswerk' in Maatschappelijk Hulpbetoon, 1932, 161-165; C. J. Oostenrijk, 'Johannes van der Steur' in WDd 1940, 166-173; P.S. 227-229; BJB. 275-281.

Prostitutie. Ned.Ver. tegen de - . Genoemd: DNK 8, p. 14.

Protestantsche Ziekenverpleging. Zie Diakonessen(huizen).

Reisbelasting. Zie Bethanië.

Rhodé. Zie Te huis.

Rusthof. Zie Bethanië.

Salem. Zie Diakonessen(huizen).

Sarepta, te Amsterdam (1870).

Litt.: R.B.; J.B. 11-, H.C.A. 87.

Schooneberg, te Rotterdam (1871).

Litt.: R.B.; E.G. 397416; J.B. 105-106.

Sionsvereeniging (1851). Genoemd: DNK 8, p. 18.

Archief: in A.R.A., dossier 396 (Opgeh. ver.).

Sophia-stichting, te Scheveningen (1880).

Litt.: R.B.; J.B. 106.

De Sonnenburgh, eerst te Middelharnis (1879), later te Wassenaar. Litt.: H.C.A. 142; Een eeuw van kind tot kind, Uitgave t.g.v. het honderd-jarig bestaan, vgl. In de Waagschaal 27 oktober 1979.

Stadszending. Genoemd: DNK 7, p. 21.

Te Brussel: Litt.: J. J. P. Valeton Jr., N. de Jonge in zijn leven en werken, Brussel 1899.

Te huis. Vereenigingen: Utrecht (Rhodé 1882). Litt.: R.B. (Rhodé); Rotterdam (1883); Amsterdam (1886). Litt.: J.B. 4244; R.B.

Archief 's-Gravenhage: in A.R.A., dossier 396 (Opgeh. ver.).

Traktaat Genootschappen (E.): Ned. Godsdienstig - (1820); later: 'De Lichtdrager'. Genoemd: D.N.K. 8, p. 21, 22, 23. 'Filippus' Geref. - (1878). Genoemd: D.N.K. 8, p. 21.

Litt.: C. Lindeboom, Historisch-critisch overzicht van de Traktaat-uitgaven in Nederland, Breukelen 1903; B. [redius], Om te gedenken! Het Ned. Godsd. Tractaatgenootschap bij het 100-jarig bestaan van den Bijbelschen Almanak 1827-1927. z.p. 1927; J. Bosch, Historisch-critisch overzicht van de traktaatuitgaven in Nederland in de jaren 1903-1928, z.p. 1928; Handboek voor Gereformeerde Evan-• gelisatie (red. F. W. Grosheide, T. J. Hagen en J. Mulder), Kampen z.j., 136-138; F. G. Beekman, 'Vorm, inhoud en bestemming der geschriften van het N.G.T.G.' in WDd 1928, 3248; S. D. van Veen,

Eene eeuw 737; J. van Gelderen, Filippus 1878-1978, Arnhem 1979; J.B. 18-19.

Archief N.G.T.G.: in Historisch Documentatiecentrum, Vrije Universiteit. Archief Filippus: T.H.H.K., Kampen.

Unitas (E.). (1844). Genoemd: DNK 8, p. 27.

Litt.: H.C.A. 225; S. D. van Veen, Eene eeuw 373-374. Archief: bij Ds. C. Blomaard, Wassenaarseweg 121, 's-Gravenhage.

Vallende ziekte. Zie: Verpleging.

Veldwijk, te Ermelo (1886). Genoemd: DNK 8. p. 12.

Litt.: R.B.; B.B. 150-156; G.B. 16-23; A. de Groot (oud-geestelijk verzorger), Veldwijk in verleden tijd, Harderwijk 1976; Jaarverslagen; zie voorts: Krankzinnigen.

Archief: ter plaatse.

Verbreiding der Waarheid, te Amsterdam. Ver tot - (1847). Genoemd: DNK 8, p. 9.

DNK 8, p. 9. Litt.: J.B. 24.

Verpleging van lijders aan vallende ziekte. Chr. Ver. voor de - , te Haarlem-Heemstede (1882).

'Bethesda' (1884) voor vrouwen 'Meer en Bosch' (1885) voor mannen, . Genoemd: DNK 8, p. 19. 'Sarepta' (1888); later ook Zoar, Silo, Rehoboth, Bethel.

Litt.: R.B.; M.L. 146-147; J.B. 102-103; H.C.A. 193; B.B. 2843; J. de Liefde, Vruchten 294; S.W.V. 1904, 33-35, 991-993; 988-990; Lief en leed in dienst der Christelijke Barmhartigheid 1882-1907, Amsterdam 1907; J. L. Zegers, 'Anna Johanna Teding van Berkhout', in Ned. Diakonaat 1910, 11-23; Feestboek van 'Sarepta'en 'Meer en Bosch' t.g.v. haar 40-jarig bestaan, z.p. 1922 2 ; J. A. Hoekendijk, Een man van kracht en gebed (J. L. Zegers), Den Haag 1924; 'J. L. Zegers herdacht' in WDd 1929, 169-172; C. J. Oostenrijk, 1884-1966 Herinnering aan de Inrichting 'Bethesda Sarepta' te Haarlem, Heemstede 1968; dez. 1885-1945. De eerste 60 jaren van 'Meer en Bosch', Heemstede 1970; J. A. de Klerk, '75 jaar strijd tegen epilepsie' in Diakonia 1947, 15-18; B.L.G.N.P. s.v. Zegers (met de daar vermelde litt.); Jaarverslagen der Vereeniging. Over de diakonen: G. Barger Ezn., 'De Broederkring op Meer en Bosch' in S.W.V. 1920, 290-304; J. A. Hoekendijk, 'De Broederschap der Diakonen' in S.W.V. 1921, 872-874; J. Kortenhoeven, 'De diakoon: voorheen-thans-morgen' in Weekblad Ned. Herv. Kerk 1946, 7; H. W. Duyvendak, Diakonen en hun werk vroeger en nu, z.p. 1946; Een en ander uit de geschiedenis van het mannelijk diakonaat, Heemstede 1948; M.L. n1-181; H.C.A. 173.

Archief: ter plaatse (Drs. J. N. Loeber, Achterweg 5, Heemstede).

Verspreiding van Christelijke blaadjes, Ver. t. - (1856). (E.) Litt.: J.B. 19.

Archief: bij ds. W. de Weerd, Menso Altingstraat 2, Sleen (Dr.).

Vrienden der Waarheid (1854). (E.).

Amsterdam.

Litt.: scriptie C. Korenhof (DNK 3, 1978, 63); J.B. 25.

Friesland.

Litt.: scriptie J. Oudendag (DNK 1, 1977, 61).

Archieven: zie genoemde scripties.

Voorne en Putten. Ver. voor I.Z. op - (E.).

Archief: In A.R.A., dossier 396 (Opgeh. ver.).

Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn, Ned. - (1883/4). (afdelingen: 's-Gravenhage, Amsterdam, Haarlem). Genoemd: DNK 8, P-

P-Litt.: R.B.; J.B. 36; Gedenkboek, vijf en twintig jaren arbeids van den Ned. Vrouwenbond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn. Bewerkt door Mevr. Douairière A. Beelaerts van Blokland-Kneppelhout en Jkvr. G. van Hogendorp, Groningen z.j. [1909J. Archief: in A.R.A., dossier 396 (Opgeh. ver.).

Waarheid. Zie: Verbreiding; Vrienden.

Wagenborgen. Zie: Liefdadigheid.

Weduwenzorg.

Litt.: J.B. 77-78.

Weldadigheid. Genoemd: DNK 7, p. 17-18.

Litt.: R.B.; DNK 7, p. 30.

Welkom, te Arnhem (1900). Genoemd: DNK 8, p. 26.

Litt.: Van een kwarteeuw werken, Arnhem 1925. Archief: bij mevr. W. J. van Brussel-de Winkel, Van Heemstralaan 34, Arnhem.

Welstand. Mij. van - .

Litt.: R.B.; H.C.A. 225.

Wezen.

Litt.: R.B.; M.L. 88-91; J.B. 74-76; E.G. 385-395; G. Fijn van Draat 'Weezenverpleging' in S.W.V. 1876, 272-282, met een reactie van O. G. Heldring in S.W.V. 1876, 688-689; J. R. Snoeck Henkemans, 'Het Congres voor Weezenopvoeding op 25 en 26 Juli 1898 in het gebouw der tentoonstelling van vrouwenarbeid', in S.W.V. 1898, 797-826; D. Brussee, 'Weezenverzorging voorheen en thans' in WDd 1929, 201-216; A. G. Corbeth, '75 jaren weezenverzorging 1866-1941', in Diac. Corr. Blad der Geref. Kerken 1941, 115-118; 'Gereformeerde weezenverzorging te Rotterdam' in De Standaard 24 juni 1941.

Zie ook: Neerbosch.

Wilhelmina, te Prinsenhage (1896).

Litt.: R.B. s.v. Drankbestrijding; B.B. 118-122.

Zarfath, te Amsterdam (1885). Genoemd: DNK 8, p. 20.

Litt.: R.B.; J.B. 21\S.W.V. 1904, bV, H.C.A. 22.

Zeevarenden. Ver. tot evangelisatie onder - te Rotterdam.

Litt.: J.B. 31; L.H. 61.

Zeemanshuizen: Centrale te 's-Gravenhage (Zeemansbond 1883); Ver. t.b.v. zeelieden, te Amsterdam (Hospitaal-kerkschip 'De Hoop' 1898); Betsaada te Scheveningen (1902); Tehuis voor Zeelieden, te Maassluis (1896). Litt.: H.C.A. 100-103.

Zeemanscentrale (1893).

Litt.: H.C.A. 100-101.

Archief: Veerhaven 17, Rotterdam.

- Zendelinggenootschap. Ned. - . Genoemd: DNK 7, p. 19.

Litt.: E. J. Kruyf, Geschiedenis van het N.Z.G., Groningen 1894.

- Zendingszaak, te Amsterdam (1858).

Litt.: J.B. 83.

- Zenuwlijders, te Zeist (1900). Zie ook: Krankzinnigen.

Litt.: B B. 171-175; G.B. 59-62; A. Hijmans, Dr. Suffridus RenicusHermanides z.p. z.j. [1938] 44 .

- Ziekenzorg. Zie Diakonessen(huizen).

- Zondagsheiliging. Ned. Genootschap tot christelijke heiliging van de zondag, te Den Haag (1867/9). (E.). Genoemd: DNK 8, p. 25. Litt.: S.W.V. 1893, 1167; 1903, 1162-1164; i? .B.; H.C.A. 34; J.B. 111-112.

- Zondagsrust. Ned. Ver. tot bevordering van - (1881, Utrecht). Genoemd: DNK 8, p. 25.

Litt.: (algemeen): R.B. (zondagsheiliging), J.B. IJ2; J. A. Wormser 'De christelijke rustdag', in V.C.S. 11847, 10-21, 72-83, 135-147; Handelingen Nationaal Congres voor zondagsrust, 's-Gravenhage 1901; S.W.V. 1904, 556-557.

- Zondagsscholen: N.Z.V. (1866). Jachin (1871). Genoemd: DNK 8, p.24, 25. Litt. o.a.: RB.; J.B. 110-111; H.C.A. 23; S. D. van Veen, Eene eeuw 744; L. F. F. Gauthey, De Zondagsschool (uit het Frans vertaald onder toezicht en met voorrede van D. Chantepie de la Saussaye), Amsterdam 1859; C. M. Dekker, De zondagsschool. Wenken voor hen die op de zondagsschool met vrucht onder kinderen werkzaam willen zijn, Kollum 1862; H. Barde, Excelsior. De zondagsschool, Amsterdam 1873; H. P. Schim van der Loeff, Onze zondagsschool (uitgave van de N.P.B.), Amsterdam 1885; G. van Rossem, Schetsen en verhalen voor zondagsschool en huiskamer, Deventer 1885; In memoriam T. M. Looman, Amsterdam 1900; H. H. Barger, 'De Vereischten van den zondagsschoolonderwijzer' in S.W.V. 1903, 887-903; De Christelijke familiekring. Gedenkboek 1866-1966, Amsterdam 1906; J. P. Tazelaar, Gedenkboek bij het 40-jarig bestaan van 'Jachin', Nijkerk 1911; Gereformeerde zondagsschoolvereeniging 'Bidt den Heer des oogstes' te Rotterdam. Gedenkboek 50-jarig bestaan 1866-1916, samengesteld door A. Kappers, Rotterdam 1916; Handboek voor Gereformeerde Evangelisatie (red. F. W. Grosheide, T. J. Hagen, J. Mulder) Kampen z.j. 134-136; J. P. Tazelaar, De zondagsschool. Herdenkingsuitgave bij het 150-jarig bestaan [1780-1930], Haarlem 1930; C.S. AdamavanScheltema, 'Het eeuwfeest der zondagsschool', in Maandblad N.Z.V. 1930,

V, 34-35, VI 4243; VII 49-50; A. Boot, 'Het 150-jarig bestaan der zondagsschool', in Verslag 56e alg. vergadering van 'Jachin', Haarlem 1930, 2647; J. P. Tazelaar, Het Gereformeerde zondagsschoolwerk. Uitgegeven bij het 60-jarig bestaan der zondagsschoolvereeniging 'Jachin', Haarlem 1931; A. Boot, 'Oorsprong en uitbreiding der zondagsschool in Nederland', in Verslag 60e Alg. Verg. van 'Jachin', Haarlem 1934, 32-59; H. A. de Boer, 'Een honderdjarige', in WDd 1936, 225-249; '70 en 150 jaren zondagsschool', Kind en zondag 1936, VIII en IX; W. Vollenhoven, 'Evangelisatiearbeid (zondagsschool) 1836-1936' in Hilversumsche Kerkbode 1936; D. Kalmijn, Abraham Capadose (diss. Utrecht), 's-Gravenhage 1955, 170-173.

BIJLAGE: RELATIES MET DE INNERE MISSION

In 1854 schreef J. H. Wichern Das internationale Wirken der inneren Mission 45 en attendeerde: 'dieselben Nöte, dieselben Bedürfnisse liegen allerorten vor, dieselben Ratsel warten in Deutschland, Frankreich, Holland, England, zum Teil auch in Nordamerika, ihrer Lösung'. Het was een belangrijke constatering, gebaseerd op een nog korte maar reeds intensieve samenwerking, die resultaten heeft gehad. Juist in 1854 openbaarden in Nederland zich moeilijkheden in de kring der 'Christelijke Vrienden'; J. de Liefde en O. G. Heldring braken met elkaar vanuit hun verschillende optiek op de Hervormde Kerk; het zijn toen mede de internationale relaties geweest waardoor het Inwendige Zending-werk is blijven groeien.

De Nederlandse Inwendige Zending is uiteraard kleiner van omvang en betekenis geweest dan de Innere Mission die bijna een volkszaak was. Toch schreef Wichern, in aansluiting op bovenvermeld citaat dankbaar: 'Man lernt, man nimmt von einander und erkennt an, dass der Herr und König der Völker den einen Gaben gegeben, Mittel und Wege gewiesen, die auch den andern zu Dienst und Nutzen werden sollen'. Inderdaad zou het onjuist zijn, te denken dat de Innere Mission bepalend en de Inwendige Zending afhankelijk zou zijn geweest. Over en weer was men elkaar van dienst en er is reden om te spreken van wederzijdse beïnvloeding. Deze is feitelijk al vroeg begonnen. Reeds A. H. Francke zond zijn vertegenwoordiger G. H. Neubauer naar ons land om de wezenzorg hier te bestuderen. Toen Th. Fliedner vanuit Kaiserswerth zijn collectereizen in 1823 en 1827 ondernomen had, heeft hij

daarover een boek geschreven 46 dat niet slechts verbluffend veelzijdig over de Nederlandse samenleving vertelt, maar ook duidelijk aangeeft dat hij zijn ideeën over diakonessenwerk in Nederland heeft opgedaan 47 : hij ontmoette genoemde instelling bij de Doopsgezinden en nam zich voor, dit voorbeeld in Duitsland na te volgen. Da Costa beoordeelde aanvankelijk Fliedners boek als 'naief' 48 . Hij heeft, zoals wel vaker in zijn leven, zijn oordeel moeten herroepen. In ieder geval heeft hij blijkens briefwisseling tussen hem en Fliedner in 1843, volle instemming betuigd en getoond bij de opzet van diakonessenarbeid in Nederland, onder auspiciën van het Mutterhaus in Kaiserswerth. Het archief in Kaiserswerth is een rijke vindplaats voor gegevens ook over de Nederlandse diakonessenhuizen. Er zijn brieven van W. de Clercq, O. G. Heldring en D. Molenaar. Inlichtingen kan men verkrijgen bij de bibliothecaresse Schwester Ruth Felgentreff (zie hiervóór blz. 32, s.v. Diakonessenhuizen).

Met J. H. Wichern is er reeds contact geweest voordat de Kirchentag van 1848 hem ver buiten de Duitse grenzen bekend maakte. In de Mitteïlungen iiber alle Bestrebungen der I.M. treffen wij in 1846 een merkwaardig artikel aan: 'Briefliche Mitteilungen über verschiedene Vereinen in den Niederlanden', door Dr. v. H. 49 . Hij begint zijn overzicht met een lofzang op de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen 'der mit Ausschliessung alles confessionellen Unterschiedes sich damit beschaftigt, besonders den Volksunterricht zu bessern und zu heben'; het zijn 'nur engherzige und selbstsüchtige Jesuiten' die dit ideaal 'schmalern und verlaumden'. Dan wordt uitvoerig verteld o.a. over de 'zondagsscholen' die door het Ned. Zendelinggenootschap te Rotterdam, in samenwerking met het Ned. Bijbelgenootschap, opgezet zijn om speciaal dienstbodes de Bijbel te leren lezen; de vrouwenverenigingen voor ziekenverpleging die diakonessen willen opleiden; de plannen voor het openen van een 'asyl voor gevallen meisjes'. Van de verenigingen die verder

het vermelden waard zijn noemt v.H. in het bijzonder de 'Maatschappij van Welstand', 'Unitas' en 'Christelijk Hulpbetoon' die de 'protestantische Sache' voorstaan. Tenslotte wordt gememoreerd dat Nederlanders in tegenstelling tot Duitsers 's zondags in de kerk hun Bijbel meebrengen en dat 'die Orthodoxen überhaupt nur Psalmen, nicht Lieder singen wollen'.

Voor 1848 had Wichern blijkbaar speciaal contacten met de zgn. 'Groninger Richting'. De oudste Nederlandse brieven aan hem in het Wichern-archief zijn van Petrus Hofstede de Groot en diens broer D. A. de Groot, predikant te Sneek: zij lopen van 1841 tot 1856; de brieven van Wichern aan hen beginnen reeds in 1839. Een zoon van D. A. de Groot was voor zijn opvoeding en vorming bij Wichern in Das Rauhe Haus. Brieven van C. H. van Herwerden zijn er van 1847 tot 1849. Vermeldenswaard uit de periode voor 1848 is nog een brief uit Berlijn (1845) van C. Schwartz, de latere Jodenzendeling in Amsterdam: twee brieven van hem uit Holland aan Wichern dateren uit 1859. Ook met andere Nederlanders heeft Wichern gecorrespondeerd. Naast de brieven van O. G. Heldring 50 zijn in Hamburg aanwezig twee brieven van L. J. van Rhijn (Chaam) uit 1852, één brief van J. A. C. Voorhoeve (Rotterdam) uit 1853, één brief van J. de Liefde (Amsterdam) uit 1851 en drie brieven van W. Schwarz (Rotterdam) uit 1862-1866. Voor inlichtingen kan men zich wenden tot: Kirchenambtmann Helmut Otto, Kirchenarchiv, Grindelallee 7, 2000 Hamburg 13.

Direct nadat in 1848 de Centralausschuss für I. M. geconstitueerd was heeft zij contacten met het buitenland, ook Nederland, gelegd. De Duitse predikant van Amsterdam, L. C. Lentz, werd in 1849 tot 'Agent für die Niederlande' benoemd 51 . Al spoedig is O. G. Heldring de centrale figuur in de relatie tot de I. M. geworden. Heldring bezocht Wichern nadat hij diens Die Innere Mission had toegestuurd gekregen en 'niet konde eindigen met lezen' 52 . Hij werd diep getroffen door Wicherns ervaring die parallel liep aan de zijne: 'dat de bronnen van duizenderlei kwaad in de eerste en niet in de minste standen des levens gezocht moeten worden' 53 . In Wicherns

orgaan werd in 1850 onmiddellijk over 'Steenbeek' geschreven 54 en over Heldrings nuchtere aanpak van de 'Magdalenen': Heldring vertelde hun dat zij vrij waren en dat het zowel degene die gebood als degene die te gehoorzamen had er slechts om moest gaan Christus te dienen.

Heldring werd een regelmatig bezoeker van de Kirchentage, in aansluiting waarop tijdens congressen onder leiding van Wichern over de I.M. werd gesproken. In Bremen (1852) zei Heldring: 'Nach unseren Landen fliesst ein deutscher Strom, der etwas Böses und viel Gutes bringt' 55 . Zijn zoon L. Heldring heeft, mede ter voorbereiding van zijn dissertatie, van 10 april tot 8 november 1876 in het Rauhe Haus gewerkt als Oberhelfer 56 . In diezelfde tijd reisde zijn vriend W. van den Bergh, voorzien van aanbevelingen en introducties van O. G. Heldring, langs diverse instellingen für I. M. 57 . Als in Nederland iets voor de I.M. te doen viel liep dit over Heldring. Collectanten uit Duitsland maakten van zijn gastvrijheid en Réveil-relaties gebruik. C. Buddeberg begon zijn collectereis voor een nieuwe kerk (1871) in Zetten 58 . Zo hielp Heldring ook 'Reiseprediger' voort die de 'Hollandganger' bezochten. Aandacht voor deze gastarbeiders was op het derde congres voor I.M. in 1851 (EIberfeld) 59 gevraagd door L. J. van Rhijn, die daar 60 beloofde dat als de LM. geestelijke verzorgers zou uitzenden de Nederlandse christenen daartoe de middelen zouden aanreiken. Dat waren voorbarige uitspraken, ingegeven door de inspiratie van het moment en door Van Rhijns enthousiasme dat sprak van de 'Stromen des deutschen Geistes' die 'lebendiges Wasser in die Heimath bringen'. Hij had eerst overleg moeten plegen met de Nederlandse kerken die pastorale verantwoordelijkheid voor de vreemdeling in hun poorten hadden, en zéker met de in Nederland aanwezige Duitse predikanten. Nu bleef het een kleinschalige aangelegenheid, althans wat Nederlandse participatie betrof. Van Rhijn heeft zijn

belofte dan ook niet volledig waar kunnen maken. Een van de verslagen vermeldt dat in Rotterdam een Nederlander de mening verkondigde dat de Duitsers zelf maar voor hun eigen mensen moesten opkomen want er gebeurde hier voor hen toch al genoeg: 'da Holland denselben nicht allein reichliches Brot gewahre, sondern ihnen auch ein Stück Geld für die Heimath mitgebe'.

Anderzijds, als Van Rhijn had gewacht, dan was het wellicht nooit tot zijn invitatie gekomen die nu belangrijke 'Reiseberichte' heeft opgeleverd van bezoekende Duitse predikanten 61 : deze verslagen vormen samen met de regelmatige verhalen in F.B. 62 een bron voor voortgezet onderzoek. Ze moeten wel kritisch worden gelezen. Maar meestal zijn de opmerkingen over de sociale situatie in Nederland, het egoi'sme en het materialisme van de Nederlandse werkgevers beschamend-treffend. In elk geval zijn ze meer terzake dan hetgeen verteld wordt van de Nederlandse kerken en theologie. Een van de Duitse predikanten, P. Dross, berichtte in 1880 over Nederland: 'Die Modernen teilten sich in Ethischen, In tel - lectualisten, Atheisten; die Orthodoxen in Konfessionellen, Unionisten und Groningers'. Het beeld van Holland dat via zulke verslagen in Duitsland ontstond, zal wel mede de oorzaak zijn geweest dat de I.M. zelf de taak wilde blijven behartigen ook toen later de Nederlandse kerken en zeker de Duitse predikanten in ons land waarschijnlijk de verantwoordelijkheid wel hadden willen overnemen. Geleidelijk aan begonnen Nederlanders zich voor vreemdelingen te interesseren. A. Capadose vertelde op de Kirchentag van 1854 over hetgeen in Amsterdam en Den Haag werd gedaan voor Duitse emigranten. Ondanks zijn mededelingen werd toch in 1855 te Rotterdam een 'Verein für die Deutsche I.M.' opgericht, die aan de vele Duitstalige zeelieden en doorreizende emigranten het evangelie wilde brengen in de moedertaal. De Statuten van de vereniging zijn getekend door P. H. Guntelman, P. L. H. Kruyff en M. Retmeyer. De kerkeraad van de plaatselijke Evangelisch Lutherse gemeente weigerde het verzoek van genoemde broeders in te willi-

gen om de Lutherse kerk af te staan voor de vanuit Duitsland afgevaardigde predikant C. F. Ostertag, omdat zij meende dat aan hem geen behoefte bestond 63 . De IM. zette toch door. In volgende jaren breidde zich het werk uit naar andere Nederlandse steden, o.a. Harderwijk waar Duitse jongens verbleven na aangeworven te zijn voor krijgsdienst in de Oost-Indische koloniën. Pfarrer Ostertag kreeg van het Nederlandse Ministerie van Oorlog f 25, — per kerkdienst als hij door de commandant van Harderwijk geïnviteerd was 64 . Opvolger van Ostertag werd de meergenoemde W. (eigenlijk: F. W. S.) Schwarz. Het bleek dat de arbeid nodig bleef. P. Dross vermeldt in zijn reisverslag (1880-1885) dat de Duitse emigranten die in Rotterdam scheep wilden gaan, objecten waren van uitzuigerij door waarden en kooplieden. Hij vroeg de I.M., in Rotterdam een 'deutsches Vereinshaus mit Herberge' op te zetten. Wel waren er, vanuit de I.M., reeds zeemanshuizen in Rotterdam en Amsterdam 65 , maar deze waren verre van bevredigend voor de honderden in Rotterdam bivakkerende Duitsers op een kritiek punt van hun leven. Migranten kregen van de I.M. een boekje uitgereikt: Wegweiser zur Heimat 66 . Zo liepen pastorale zorg en inwendige zending dooreen. Niet slechts werd aandacht besteed aan de ziel en de hemelse zaligheid. Het aardse welzijn van de betrokken Duitsers werd behartigd. Goede Duitse bezoekende geestelijke verzorgers zoals Pfr. Lenhartz, Cand. J. Smend en Evangelist W. F. Menkhoff hebben zich daarvoor ingezet. Smend organiseerde een Krankenkasse onder hen en was de instigator van een ziekenhuis in Stadskanaal. Waar mogelijk werd contact met de pastor loei gelegd, mede door de kanalen van de I.Z., vooral O. G. Heldring en J. de Liefde. Menkhoff ging zelfs geheel in dienst van J. de Liefde over.

Met Heldring waren regelmatig andere Nederlanders aanwezig op de Kirchentage en de aansluitende LM.-congressen. Tijdens de zevende Kirchentag (1854, Frankfurt) sprak 'Pastor Cappadose aus Amsterdam' namens de N.E.P.V. 67 over de zending onder Israël; ook was daar 'Prediger Koopmann zu Winterswijk' namens de theologische school van A. Brummelkamp in Arnhem. De N.E.P.V

was een belangrijk contactorgaan tussen I.Z. en I.M. In 1862, op de elfde Kirchentag in Barmen (1860) sprak namens haar I. Capadose. In 1869 (Stuttgart) deed M. Cohen Stuart verslag van de opkomst der 'christliche Nationalschulen' in Holland, naar het voorbeeld van het vrije Amerika.

Na Heldrings dood in 1876 is het intensieve contact van de I.Z. met de I.M. minder geworden, er verschenen weinig of geen Nederlanders meer op de congressen. Heldring zelf bleef bekend. Op de Kirchentag van 1879 (Stuttgart) werd hij geciteerd: 'Asyle sind die edelste Art der Befreiung der Sünde in ihrer Gesamtheit, denn sie sind nicht bloss schreiende Zeugnisse gegen die Unbussfertigen, sondern sie sind auch bestandige laute Protesten gegen den Greuel in der Gemeinde Christi'. Zijn Leven en arbeid werd in het Duits vertaald door R. Müller 68 , die reeds in 1880 zijn herinneringen aan Heldring gepubliceerd had 69 . Traugott Todt schreef O. G. Heldring, der Vorkampfer der Magdalenensache 70 . Een van de voormalige 'Reiseprediker', F. Meyeringh, heeft nog eens in een opstel 71 toegelicht hoe 'Steenbeek' inspirerend en exemplarisch gewerkt heeft voor soortgelijke 'Asyle' in Duitsland: Berlijn, Boppard aan de Rijn en Bernburg.

De geringere relatie tussen I.Z. en I.M. in deze jaren hing samen met de uiteenlopende visies op de verhouding tussen kerk en staat in de op Luther en in de op Calvijn teruggaande kerken. In Duitsland bleef het 'redden' centraal, in Nederland werd dit meer en meer 'getuigen'. De Duitse aanvat heeft ogenschijnlijk voordelen gehad. Financieel, organisatorisch, later ook wettelijk leek daar alles gemakkelijk mogelijk; I.M. en overheid maakten het elkaar niet moeilijk. Wettelijke maatregelen zijn in Nederland veel langer uitgebleven. Wetenschappelijk en politiek heeft de werkersgeneratie na Heldring, onder leiding van H. Pierson, in Nederland veel strijd te voeren gehad, omdat zij weigerde de situatie te accepteren en het kwaad bij de wortel wilde aanvatten. Naar Piersons overtuiging kende de I.M. het onderscheid niet tussen moraal en recht; zij berustte te snel in het eerste, terwijl zij meende het tweede te bereiken . De Duitse diacones Elisabeth Taube, die als besturend zuster van het Utrechtse diaconessenhuis werd aangesteld, weigerde een polikliniek op te zetten. Onder veel verdriet heeft zij het

veld moeten ruimen en is naar Duitsland teruggekeerd. Wie het werk van de I.M. bestudeert ontmoet daar doorlopend de oproep tot 'boete' (in overeenstemming met Lutherseerstestellinguitl517). In Nederland wist men daar uiteraard ook van: Heldring richtte zijn werk op 'boetvaardige gevallen vrouwen'. Maar men was toch nuchterder. Als 'eenvoudig practisch man' bouwde Heldring zijn Vluchtheuvelkerk tegelijk voor mensen en vee bij een mogelijke watersnood in de Betuwe. Hij dwong niet tot boetedoening; als de meisjes wilden vertrekken waren ze vrij om dit te doen. Tegen de Duitse zusterinstellingen had Heldring het bezwaar dat deze teveel uitgingen van slaafse onmacht tegenover het kwaad: de meisjes konden niet anders dan zondigen. Vandaar het dwangsysteem, dat juist leidde tot weglopen van de meisjes en wanhoop bij de leiders. Heldring ging ervan uit dat zij konden als zij wilden. Echte gehoorzaamheid ontstaat bij vrijheid. Waarom een gelofte gevraagd bij de entrée in het huis? Wat helpt zoiets, bij kinderen die eerst nog zichzelf moesten ontdekken en hun zondigheid en hun mogelijkheid tot levensvernieuwing door de kracht van Christus?

Pierson heeft, tegenover de critiek dat hij het accent van Zetten verlegde, er altijd op gewezen, dat hij in de voetstappen van zijn voorganger ging: in nuce was het principiële verschil reeds aanwezig bij O. G. Heldring en J. H. Wichern.


1. Over 'vereniging' in sociologische zin zie men: H. M. Jolles, 'Het verenigingsleven in sociologisch perspectief' in Mens en maatschappij, 1959, 34ste jrg. 18-42; E. Abma, 'Verenigingen in verleden, heden en toekomst', in Drift en koers. Een halve eeuw sociale verandering in Nederland (onder red. van A. N. J. den Hollander e.a.), Assen 1961; 19683, 287-316.

2. J. van der Werf, Kerk en christelijke vereniging (diss. Universiteit van Amsterdam) Amsterdam 1960, 208.

3. Voor historie en struktuur van de Central Ausschuss für Innere Mission: zie Handbuch für Innere Mission, Berlin 1922, 2, 3.

4. Oproepen tot en verslagen van de congressen zijn eerst opgenomen in S.W.V. (1874 II, 1193-1195; 1875, 733; 1876, 920, 1170-1172; 1878, 574-576, 711-713, 1880 I, 403), daarna in B.

5. J. R. Slotemaker de Bruine, Christelijk Sociale Studiën, Utrecht 1924 6 , 253-256; L. G. Zwanenburg, Gerrit Jan Vos Az. Het recht van de kerk (diss. Utrecht), Kampen 1978, 195-199.

6. Utrecht 1887. Het boekje werd uitgegeven door de redactie van B.

7. De geschiedenis van de Centraal Bond moet buiten dit artikel blijven. Vermelding verdient slechts dat een fusie van de Bond met het 'Comité voor Inwendige Zending' (1915) in 1925 de oprichting betekende van de 'Centraal Bond voor Inwendige Zending en Christelijk Philantropische Inrichtingen', welke naam in 1948 werd aangepast aan de tijdsomstandigheden en gewijzigd in 'Centraal Bond voor Inwendige Zending en Christelijk Maatschappelijk Werk'. Voor doelstelling, namen van bestuursleden en aangesloten organisaties: zie H. C. A., 13-14, de jaarverslagen en de bundel Mens en ontmoeting, Den Haag 1961. Bij het vijftigjarig bestaan (zie daarover: K. H. Miskotte 'Bij het feest van de Inwendige Zending', in In de Waagschaal 6, 1951, 385-386) verscheen de bundel Evangelische benadering van de mens, Delft 1951. Na de opheffing is de welvoorziene bibliotheek geschonken aan de Vrije Universiteit; de catalogus bevindt zich daar op de dertiende verdieping, in een speciale kast, bij de uitlening. Het archief bevindt zich in het A.R.A., het Réveil-Archief en de Gemeentelijke Archiefdienst te Amsterdam.

In 1979 verscheen, in eerste en tweede editie, M. B. van der Werk, Op zoek naar vorm voor idealen (Aantekeningen bij de laatste 30 jaren van • de Centraal Bond voor Inwendige Zending en Christelijk Maatschappelijk Werk); het is gratis verkrijgbaar bij het W.I.J.N. (afd. voorlichting) Postbus 3101, 3502 GC Utrecht.

8. Aan het einde van de negentiende eeuw wordt het de naam van een groepering die zich in een bepaalde plaats in een kerkelijke gemeente van andere richting niet thuisvoelde en dan eigen diensten, zonder sacramentsviering, organiseerde. Er bestaat een 'Bond van Evangelisatiën in en ten bate van de Ned. Herv. Kerk' (1893). Het archief bevindt zich: Hoge Hagt 64, Epe.

9. Zie bijvoorbeeld het artikel over de Amsterdamsche Vereeniging voor Evangelisatie in V.C.S. 1848, dl. 2, 723-734, 'Journaal van een evangelist' in V.C.S. 1849, 171-185; T. M. Looman 'Evangelisatie bij gelegenheid van wedrennen' in V.C.S. 1857 en Jac. van Bekkum in B. 1887, 153-164.

10. 'Evangelisatie onder doofstommen (van de Ver. tot Verbr. der Waarheid te Amsterdam)' in S. W. V. 1873, 313-316.

11. N. Beets c.s. Het Huisaltaar, Amsterdam 1850, 18763, 96.

12. In 1903 wijdde N. Beets zijn rede te Nijmegen aan deze lijfspreuk (54ste verslag Chr. Normaalschool Nijmegen).

13. 'Studiën, over de verhouding tusschen de beginselen van gezag en vrijheid op staatsgebied' in Protestantsche Bijdragen tot bevordering van Christelijk leven en Christelijke wetenschap (red. D. Chantepie de la Saussaye), 1871, 511 (noot). Het artikel stamt uit Van der Brugghens nalatenschap.

14. V.C.S. 1853, 203.

15. Soms is van de oorspronkelijke tekst ver afgeweken. Jan de Liefde's - in V.C.S. geplaatste - 'Van U zijn alle dingen, van U o God alleen, van U de zegeningen, o hoorder der gebeên' werd in het Liedboek voor de kerken tot 'Van U zijn alle dingen, van U, o God en Heer, van U de zegeningen die 'k biddende begeer'. Daarmee werd het accent verlegd van de genadige Gever naar de vragende mens.

In het bekende lied 'Wees gegroet gij eersteling der dagen', door J. J. L. ten Kate geschreven voor Het Huisaltaar, werden veranderingen aangebracht door de Commissie voor de Vervolgbundel (1865-1867). A. W. Bronsveld vermeldt ze in zijn posthuum uitgegeven Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen, Wageningen 1927, 68. De wijziging van de regel 'Heere! welk een Zondag zal dat wezen' tot 'Welk een dag der ruste zal dat weezen' wordt door W. Barnard terecht als 'veel tammer' bekritiseerd (Op een stoel staan, Haarlem 1978, 159). Maar zijn bewering dat deze verandering op rekening van Ten Kate zelf moet worden geschreven (waartoe hij zich beroept op 'de nasporingen van mijn vriend prof. dr. G. van Leeuwen') moet naar het rijk der 'verdichting' worden verwezen.

16. Uit het blad zijn vele artikelen los overgedrukt: zie S. Coolsma, J. de Liefde in zijn leven en werken geschetst, Nijkerk 1917, 336-337.

17. Zie de in DNK 2, 70 vermelde doctoraalscriptie van H. Veer.

18. Tijdschriften, waarbij vermeld wordt 'Vanaf ... .' lopen door tot in de twintigste eeuw.

19. De gegevens betreffende de tijdschriften onder redactie van Joh. van 't Lindenhout werden mij welwillend verstrekt door de heer R. van Regteren, stafmedewerker van 'Neerbosch'. Waar een vraagteken staat, is onbekend of het betreffende jaartal werkelijk het laatste is. Wellicht kunnen lezers helpen. Eveneens zouden wij graag gegevens willen ontvangen over een Neerbosch Zondagsblad, dat moet bestaan hebben.

20. Helaas ontbreken nadere gegevens. Het nummer van 1897 is in het archief van Neerbosch aanwezig.

21. Haarlem 1887, 67.

22. Nicolaas Beets was voorzitter van de Zettense besturen; hij heeft, ook in gedichten, diverse malen de lof van de Vluchtheuvelkerk bezongen. De 'Negen' uit het citaat staan figuurlijk voor: zanggodinnen, muzen.

23. Zie over hem het artikel in B.L.G.N.P.

24. H. Pierson, Gestichten en gezinnen, 's-Gravenhage z.j.; A. de Graaf, De waarde van gestichten in den strijd tegen de prostitutie, Utrecht 1910.

25. De Graaf, Waarde van gestichten 34-37. Vgl. reeds Henriëtte Maria L., 'Iets over gestichten en het gestichtsleven' in V.C.S. 1862, 783-795.

26. Meer over het in deze alinea vermelde kan men, soms tussen de regels door, vinden in O. G. Heldring's Leven en arbeid, Leiden 1881 en in de verhalen die door bezoekers over Zetten geschreven zijn. De gegevens over zijn naam als prediker en catecheet berusten op een mondelinge traditie (van de ene directeur op de andere overgegaan en mij in de jaren vijftig meegedeeld door ds. K. O. Finkensieper).

27. Wij noemen slechts Refajah, voor de verpleging van krankzinnigen (red. M. J. van der Hoogt en P. Kortlang), vanaf 1901.

28. G'. Barger in S.W.V. 1920, 290-304; J. A. Hoekendijk in S.W'.V. 1921, 871-874. Het voorbeeld van zulk mannelijk diaconaat ('broeders') was de gemeenschap van 'Das Rauhe Haus' in Hamburg (M.L. 30-31, 177-181).

29. Zie over alle drie: de artikelen van F. L. van 't Hooft in B.L.G.N.P.

30. Zie zijn interessante Straatprediking, Baarn z.j. (na zijn overlijden door zijn oudste zoon uitgegeven). Om eventuele bezwaren van officiële zijde (overheid, kerk) te ondervangen, deed hij zijn werk als kramer van lectuur: hij had daarvoor een 'patent' gekocht.

31. Zijn veelomvattende archief (met o.m. een autobiografie in dagboekvorm) bevindt zich in het Historisch Documentatiecentrum voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme.

32. S.W.V. 1894, 1170.

33. Tot het oprichten van een federatie van meisjes en/of jongevrouwen is het in de negentiende eeuw nog niet gekomen.

34. S.W.V. 1881 I, 64; 1903, 427.

35. De Christelijke Jongelingsvereenigingen in Nederland, Leiden 1884. Klaarhamer onderstreepte o.m. dat het dwaas zou wezen, de leden van de verenigingen de drie Formulieren van Enigheid te laten tekenen.

36. (anoniem) Een brief uit het Asyl Steenbeek en een antwoord van een regtsgeleerde, over de wetgeving op bordeelen, hoererij enz., Arnhem 1852. Vgl. P.S. 69-70.

37. Zie over hem P.S. reg. s.v.

38. Arnhem 1838.

39. Roose had geschreven: 'Christelijke matigheid', inS.W.V. 1889, 769-786.

40. Efficiënt zou een plaatsnaamregister zijn: welke takken van I.Z. bestonden naast en met elkaar in één stad of dorp? Ook deze rubricering blijkt onmogelijk. Moet ingedeeld worden naar de plaats waar het praktisch werk gevestigd was of naar de plaats waar het bestuur zetelde of naar de plaats van waaruit de propaganda bedreven werd? Hoe arbeid te localiseren die regionaal of nationaal bedoeld was? Er bestaan overigens enige, ofschoon onvolledige, overzichten van locale situaties: J.B. 113-120 en H.C.A. (zie het register achterin). Daaraan kunnen toegevoegd worden:

Vereenigingen tot weldadigheid en inrigtingen ter bevordering van volksopvoeding en algemeen welzijn, bijzonder voor den minvermogenden stand, den 1 September 1850 te Groningen bestaande, behalve de gewone diakoniën en armenbesturen, medegedeeld door U. G. Schilthuis Jz. Groningen 1850.

Liefdadigheid te Amsterdam. Overzigt van al hetgeen er te Amsterdam wordt verrigt, ter bevordering van de stoffelijke, zedelijke en godsdienstige belangen, voornamelijk der minvermogenden en behoeftigen. Uit echte bronnen bijeengebragt door N. S. Calish. Amsterdam 1851.

41. Zie het in noot 7 geciteerde artikel uit In de Waagschaal, 1951.

42. DNK 7, 45-54.

43. DNK 7, 11.

44. In deze brochure, overdruk van een artikel over Hermanides, staan op blz. 215 de 'nagelaten papieren' vermeld. Kan iemand mij daarover inlichten? S. R. Hermanides (1842-1908) is als christen-arts op diverse terreinen van I.Z. bezig geweest, speciaal ook bij de bestrijding van de gereglementeerde prostitutie.

45. Samtliche Werke, Herausgegeben von Peter Meinhold, Bd 2, Berlin- Hamburg 1965, 296-298.

46. Th. Fliedner, Kollektenreise nach Holland und England, nebst einen ausführlichen Darstellung des Kirchen-Schul-Armen und Gefangniswesens beider Lander, Essen 1831, Bd I und II. Het deel over Engeland is nooit verschenen.

47. Kollektenreise, 150, 151.

48. Zie de door Fliedner geciteerde woorden uit de brief van Da Costa aan Döring, gedateerd augustus 1831 (Fliedner-Archiv Kaiserswerth, Rep. II Hb).

49. F. B. von J. H. Wichern, Hamburg 1846, 280-285. De schrijver zal C. H. van Herwerden zijn geweest, een theoloog van de 'Groninger richting'. Zie over hem: B.W.P.G.N. s.v.

50. Over diens briefwisseling met Wichern wordt bericht in P. L. Schram, 'Wichern und Heldring in Beziehung zum Pietismus' in J. van den Berg - J. P. van Dooren, Pietismus und Reveil, Leiden 1978, 343-351.

51. Zie betr. Lentz zijn autobiografie. Erinnerungen aus meinem Amtsleben, besonders in Amsterdam, Amsterdam 1895.

52. O.'G. Heldring, Reis naar Hamburg en Berlijn of eenige dagen toegewijd aan het gebied der Innere Mission, Arnhem 1850, 2.

53. Heldring, Reis 26, 27.

54. F.B. 1850, 164-168, 173-175.

55. F. A. Toel, Verhandlungen des fünften deutschen evangelischen Kirchentages zu Bremen in September 1862, Berlin 1852, 81,

56. Archief-Wichern VA Personalakten A.Z.

57. Hij verteit veel wetenswaardigs in zijn artikel 'Na het ontslapen van Otto Gerhard Heldring' in Magdalena. Evangelisch Jaarboekje 1877, 161-191.

58. Carl Buddeberg 'Eine Kollektenreise durch Holland vor 100 Jahren' in Jahrbuph für West-falische Kirchengeschichte, Bethel 1973, 66.

59. Die Verhandlungen des dritten Congresses für die I.M. der Deutschen evangelischen Kirche in September 1851, Berlin 1851.

60. Niet op de Kirchentag zoals hijzelf later meedeelde, hetgeen o.m. overgenomen werd door H. Talazko, 'Die kirchliche Betreuung der Deutschen Hollandganger im 19. Jahrhundert' in Pietismus und Reveil 330.

61. Er zijn verschillende interessante Nederlandse artikelen over geschreven door mevr. G. van Asselt: Zie Spiegel Historiael 12, 1977, 256. Studie van de 'Reiseberichte' wordt gemaakt door een Duits-Nederlandse commissie, waarin het Instituut voor Geschiedenis'van de R.U. te Utrecht en het Instituut voor Kerkgeschiedenis van de V.U. participeren. Wij houden ons voor gegevens (ook schijnbaar onbelangrijke) uit Nederlandse couranten etc. zeer aanbevolen, met name betreffende kerkdiensten die door de bezoekende predikanten gehouden zijn.

62. Zie F.B. 1851, 12; 1861, 91-96, 180-184, 281-282; 1867, 33-55; 1874, 71-81.

63. Schrijven van de Kerkeraad d.d. 20 december 1855 (aanwezig: A.D W., C.A.O. 121, R 9 I).

64. Beschikking Minister van Oorlog d.d. 12 juni 1857.

65. Zie F.B. 1869, 115-118; 1888, 304-307; 1890, 19-22.

66. Barmen 1873, 1883».

67. Die Verhandlungen des siebenten d.e. Kirchentages zu Frankfurt am Main 1854, 106. Op blz. 222 wordt hij 'Dr. Capadose aus Haag' genoemd.

68. Gütersloh 1882.

69. R. Müller, Erinnerungen art O. G. Heldring, Hamburg 1880, eerst opgenomen in Monatschrift für Diakonie und I.M., 4, 1879-1880, 433-448.

70. Berlin, o.J.

71. Das Asyl Steenbeek. Ein Zeugnis der I.M. in Holland.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1980

DNK | 71 Pagina's

INWENDIGE ZENDING ALS TERREIN VAN ONDERZOEK

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 1980

DNK | 71 Pagina's