GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

ZENDING ONDER DE JODEN IN NEDERLAND

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

S. D. van Veen constateerde in 1885 in Stemmen voor Waarheid en Vrede: "Meer nog dan de Gereformeerde Kerk [uit vorige eeuwen], die althans pogingen aanwendde tot verbetering, staat onze tegenwoordige Kerk schuldig tegenover de Joden, omdat zij als lichaam niets doet voor de Zending onder Israël' 1 .

En J. H. Gunning JHz. merkte op in zijn referaat 'De roeping onzer Kerk tegenover Israël' (gehouden op het kerkelijk congres van 1898): ' . . . feitelijk doet onze Kerk tegenwoordig in het geheel niets voor de bekeering van Israël'. Met instemming haalde ook Gunning het project naar voren dat aan het einde van de zeventiende eeuw ontworpen werd door de Synode van Zuid-Holland teneinde te komen tot een 'betere behartiging van Israëls belangen', namelijk tot een 'gewenschte bekeering' van de Joden. Het project blééf echter project en, aldus Gunning, thans zijn er slechts 'enkele kleine kringen onder de Christenen [bedoeld zijn de protestantse], die iets van hunne roeping in dezen verstaan .. .'.

Gunning JHz. (die wel mag gelden als een Israël-kenner in zijn tijd) stelt overigens niet alleen het kerkverband in staat van beschuldiging maar ook de prediking en de Akademische theologie van die dagen: men leert van alles maar 'van Talmoed, Midrasj en Siddoer, die voor tienduizenden onzer landgenooten nog levende en het leven beheerschenden grootheden zijn, (...) nagenoeg niets' 2 .

Deze situatie is, althans in de Nederlandse Hervormde Kerk tot in de Tweede Wereldoorlog zo gebleven. Zonder officiële band met de Kerk werkten enkele organisaties aan zending onder Israël. In 1941 werden bedoelde verenigingen door de Duitse bezetters verboden. De zendingsman H. Kraemer nam toen het initiatief tot de oprichting van een hervormde Raad voor de verhouding van Kerk en Israël; het werk was hiermede kerkelijk geworden, de doelstelling gericht op het gesprek, de dialoog met Israël 3 .

De kerken uit de Afscheiding (1834) werkten sinds 1875 in kerkelijk verband met een 'Commissie voor de Zending onder Israël'. In de (met de kerken uit de Doleantie 1886) verenigde Gereformeerde Kerken werd het werk van deze commissie voortgezet binnen een Deputaatschap; de huidige Christelijke Gereformeerde kerken vingen zendingsarbeid aan in 1931.

De recent verschenen boeiende en aangrijpende studie van Hans Jansen, Christelijke theologie na Auschwitz. Deel 1 Theologische en kerkelijke wortels van het antisemitisme (Boekencentrum, 's-Gravenhage 1981), wijdt enkele uitvoerige paragrafen aan de relatie Christendom-Jodendom in Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw, blz. 171-189 4 . Behandeld worden de ontwikkeling van het theologisch en kerkelijk anti-judaisme, het filosemitisme en de piëtistische zending onder de Joden (vnl. in Duitsland). Deze laatste zendingsaktie heeft én via het werk van de Hernhutters én via de omweg van Engeland invloed geoefend op negentiende eeuwse kringen in Nederland. Maar over Nederland in de negentiende eeuw rept Jansen met geen woord, slechts vermeldt hij een enkel expliciet antisemitisch blaadje, blz. 203. Vooral de situaties in Frankrijk en Duitsland komen bij Jansen in het vizier. Nederland is als het ware een onbeschreven blad, terwijl ook hier ijverig is gediscussieerd over de plaats der Joden in de Nederlandse samenleving, de theologie ook hier moest nadenken over de verhouding tot Israël, we in de pers en de letterkunde een weerslag vinden van de toen heersende opinies, er een 'zendingsactie' onder

Israël is gestart, enz. enz. Systematisch is hier nog weinig onderzocht, behalve ten aanzien van de letterkunde; te wijzen valt op de studies van J. Meijer en het proefschrift van M. P. J. M. Weijtens 5 . Uit de ontmoeting kerk-Israël bezien wij hier de zendingsarbeid van het Nederlandsche Zendeling Genootschap, van de London Society for Promoting Christianity Among the Jews - later de zgn. 'Elim-zending' - , van de Vrienden Israëls en de Nederlandsche Vereeniging voor Israël, van de zending onder de Joden van de kerken uit de Afscheiding van 1834 (later de Gereformeerde kerken) 6 .

Onbesproken blijft het werk van kleinere groeperingen en afzonderlijke personen (Baptisten, Vrij Evangelischen, H. M. Witteveen, Johannes de Heer). Het moge duidelijk zijn dat er ook buiten het werk van de hier behandelde organisaties mensen uit Israël Christen werden. De overgang van Is. da Costa en A. Capadose is overbekend. Iets minder wellicht die van Ph. S. van Ronkel en F. Lion Cachet 7 die beiden kozen voor de Doleantie van 1886. Geruchtmakend was in 1826 de overgang van drie families in Zaltbommel. Ook de Roomskatholieke Kerk kende een enkele spectaculaire overgang 8 .

Het Nederlandsche Zendeling Genootschap en de Joden

In zijn proefschrift 9 geeft A. de Kuiper een bijlage over het onderhavige onderwerp. Hij baseert zich op archiefmateriaal en de studie van E. F. Kruyf Geschiedenis van het Nederlandsche Zendelinggenootschap en zijne zendingsposten (Groningen, 1894). Ook L. C. Schuller tot Peursem noemt enige bijzonderheden over het werk onder de Joden in het artikel 'De eerste jaren van ons oudste Zendeling-Genootschap' in Stemmen voor Waarheid en Vrede (Jrg. 22, 1885, 221-256). In 1807 richtte het Genootschap (in 1798 gesticht) een permanente Commissie tot de Joden op, mede onder invloed van het missie-werk zoals dat in Engeland was

ontstaan. Eerdere pogingen het werk 'om ook de Joden tot het Christendom over te halen' te starten waren mislukt gezien ook de te vrezen moeilijkheden en het gebrek aan kennis van het Jodendom. Het hoofddoel blijve de Heidenzending. Bedoelde Commissie kreeg de taak opmerkzaam te zijn, zich te laten inlichten over een en ander met name door tot het Christendom overgegane Joden, en stukjes te schrijven om de zaak levendig te houden. Jaarlijks bracht de Commissie een min of meer uitgebreid verslag uit, dat soms in druk verscheen. Voor de kennis van het toenmalige Nederlandse Jodendom (en meer nog voor de houding tegenover de Joden van de andere Nederlanders) zijn deze verslagen van belang. Te noemen vallen: de toestand van het Nederlandse Jodendom in 1808 en 1817; over het contact met de Joden in het verleden, 1821; over het Joodse godsdienstonderwijs, 1839. Tot armoede vervallen 'proselieten' werden zo nu en dan ondersteund. Aandacht werd geschonken in de jaren veertig aan het werk van anderen in Nederland. De Commissie rapporteerde slechts, maar, aldus De Kuiper, 'door rapportering immers ontstaat geen Jodenzending' (blz. 202). In 1861 werd de Commissie definitief ontbonden. Vóór 1816 komt de naam voor van zekere Salm als zendeling onder Israël, in 1817 lezen we van ene Hijman Simon als werker. Belangrijke leden van de Commissie waren: prof. Heringa en ds. J. Scharp. De laatste was de steller van het Rapport in 1817, hij verwachtte veel 'goeds' van een verdere integratie van de Joden in de Nederlandse samenleving met name door middel van een verbeterd onderwijs aan de jongeren. Gezien de maatschappelijke toestand van het 'gros dier Natie' zou het evenwel nog een lange weg zijn. Tot een overgang van grotere aantallen Joden tot het Christendom heeft eèn verdere integratie en emancipatie echter niet geleid, dit in tegenstelling tot de situatie elders (Engeland, Duitsland) 10 .

Het werk van de 'London Society' in Nederland

Uit het voorgaande is gebleken dat er vanuit Engeland impulsen zijn uitgegaan voor de zending onder Israël in Nederland (en overigens ook verder in Europa en elders in de wereld). Aanvankelijk gedragen door de London Missionary Society bleek een

aparte organisatie voor dit werk wenselijk. In 1809 werd opgericht de London Society for Promoting Christianity Amongst the Jews (tegenwoordig Church Missions to Jews). De geschiedenis van dit Genootschap is beschreven door W. T. Gidney, The History of.. . from 1809-1908, London, 1908.

In de jaren 1817-'18 werd besloten in Nederland een zendingspost te stichten, aanvankelijk in Rotterdam (werkers: Simon Erasmus en Benjamin N. Solomon). In Amsterdam nam Rev. A. S. Thelwall de dubbele taak op zich van voorganger van de Engels-episcopaalse kerk én zendeling vanwege de 'London Society' (1820), hier werkten o.a. Stockfield en M. J. Chevallier, in 1827 Joseph Wolff; J. G. Lange en J. Waschitschech doorreisden sinds 1829 het hele land. Van 1832-1835 werkten R. Belson en W. Davenport in Amsterdam. J. C. H. West sedert 1831 in Rotterdam. In 1835 werd het werk vanuit Engeland opgeschort nadat er moeilijkheden met de Nederlandse regering waren gerezen. In 1844 gingen de werkzaamheden in Nederland weer van start. Van 1844-1874 was C. W. H. Pauli zendeling te Amsterdam; zendeling-colporteur in Rotterdam (en door het gehele land) was sinds 1844 Julius Bloch tot kort voor zijn dood in 1899.

Eerst in 1890 maakt het tijdschrift voor Inwendige Zending Bouwsteenen melding van een jaarverslag van de Nederlandse tak van de London Society (in het Nederlands geheten: 'Ned. Ver. tot medewerking aan de uitbreiding van het Christendom onder de Joden'). De geschiedenis is beschreven door A. R. Zalman-Marda, Van een Engelse plant in Hollandse bodem, kort na de Tweede Wereldoorlog uitgegeven door het Boekencentrum in 's-Gravenhage.

Pauli beschikte in Amsterdam sedert 1847 over de zgn. Zionskapel. In 1863 schreef hij een studie over de Drieëenheid, De groote verborgenheid (Amsterdam 1872 2 ). Bij het werk werd gebruik gemaakt van (uit het Engels vertaalde) traktaatjes; het werk van Dr. Mac Caul (de directeur van een opleidingsschool voor Evangelisten en centrum voor Hebreeuwse studies in Londen) over de Talmud ('Old Paths') werd - in het Nederlands vertaald door Reichardt - 'een geducht wapen in de strijd met het Talmudisme'. Mevr. Zalman vermeldt dat onder de bediening van Pauli 4 a 500 Joden werden gedoopt, waaronder 105 door hem persoonlijk. Onder hen in 1852 Jhr. Mozes Salvador 11 .

Opvolger van Pauli werd A. C. Adler, het centrum van de aktiviteiten (bidstonden, leerbijeenkomsten, lectuurverspreiding, huis-

bezoek, ondersteuning) lag nog steeds in Amsterdam. Maar ook in 's-Gravenhage (in de Nieuwe Kerk, midden in de 'Jodenbuurt') en in Rotterdam (Zaal Caledonia) hield Adler bijbellezingen. Hij overleed in 1907, zijn opvolger werd L. Zeckhausen. Adler doopte 80 Joden. In 1910 moest het station Amsterdam wegens financiële moeilijkheden van de London Society worden opgeheven. Het werk in Rotterdam had intussen een andere wending gekregen.

Nederlandse Vereniging voor Zending onder Israël, genaamd Elim, te Rotterdam

Het werk in Rotterdam is nauw verbonden met de naam van Joseph Zalman (1860-1924). Op doorreis vanuit Turkije naar Amerika strandde hij in Rotterdam (1885) waar de boot naar de nieuwe wereld zojuist vertrokken was. Doorgereisd naar Amsterdam kwam hij in aanraking met ds. Adler, in 1886 werd Zalman gedoopt. Zijn levensgeschiedenis is te boek gesteld door zijn echtgenote, de hiervoor reeds genoemde A. R. Zalman-Marda: Joseph Zalman. Een gezondene uit Israël, 's-Gravenhage 1934. In 1899 (na werkzaam geweest te zijn in Amsterdam) opvolger van Bloch in Rotterdam, de stad waar grote stromen Joodse emigranten doortrokken naar Amerika. In 1901 werd de Vereniging 'Elim' opgericht nauw verbonden met de Engelse moeder, in de Tulpstraat in het Rotterdamse Feijenoord werd een doorgangshuis voor emigranten geopend. In de eerste zes jaar passeerden hier bijna 150.000 bezoekers! Toen de stroom afebde werd het werk in 1922 gestaakt in deze vorm. Ph. Trostianetzky werkte aanvankelijk in Rotterdam en later tot 1938 in Antwerpen. A. M. J. Rottenberg (1890-1942 Mauthausen) werd in 1929 aangesteld in Rotterdam, hij was ook werkzaam in Den Haag (Zendingshuis in de De Ruyterstraat) 12 . In 1933 trad S. P. Tabaksblatt in dienst en in 1937 Rebecca van Gelder. De Vereniging 'Elim' werd in 1941 verboden, inventaris en bibliotheek in beslaggenomen. Gedeeltelijk kwam dit materiaal terug na de Wereldoorlog. Het werk was toen al opgegaan in dat van een 'Raad voor Kerk en Israël' van de Hervormde Kerk.

Het leven van Rottenberg is beschreven door A. R. Zalman-Marda Gezonden en Teruggeroepen, Amsterdam (1946). Ds. Rottenberg publiceerde enkele kleinere en grotere studies, waarvan wij noemen: Semitisme en de West-Europeesche Volken; Antisemitisme en de Christelijke Kerk; Nederland's Gouden Eeuw en de Joden;

Joodsche stemmen over Christus en Christendom; De Triniteit in Israëls Godsbegrip. Het orgaan van de Vereniging was de Elimbode.

Van 1930-1939 werden jaarlijks 'Jodenzendingsfeesten' georganiseerd. Ds. S. P. Tabaksblatt publiceerde in de serie 'Verkenning en Bezinning': Bladen uit mijn levensboek, Kampen 1980.

Onder de adem van het Réveil

Meer bekend dan het werk van de London Society en 'Elim' is de arbeid onder Israël geweest van de mensen die wij rekenen tot het Réveil: de Vrienden Israëls (1846-1861) en de Nederlandsche Vereeniging voor Israël (1861-1941), waaraan de namen A. Capadose en C. Schwartz zijn verbonden en die van Is. da Costa 13 .

M. E. Kluit plaatste dit werk in een internationaal kader in haar posthuum uitgegeven artikel: 'Israël, knooppunt van het internationale Réveil' 14 . Een analyse van de beide organisaties tot 1875 gaf H. Wielenga in de serie 'Verkenning en Bezinning': Evangelieverkondiging onder de Joden in Nederland in de eerste helft van de 19e eeuw. Nadere bijzonderheden zijn ook te vinden in het grote boek van M. E. Kluit, Het protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten, Amsterdam 1970; D. Kalmijn, Abraham Capadose, 's-Gravenhage 1955; R. B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam, dl. V, Baarn 1978.

Het werk en de werkers leren we kennen uit de gedenkboeken van de Ned. Vereniging voor Israël (1861). De vóórgeschiedenis komt uitvoerig ter sprake in het grote gedenkboek uit 1911. In volgorde werden uitgegeven:

Looft den Naam des Heeren. Een woord van dankbare herinnering ( . . .) bij het 25-jarig bestaan (...), Nijmegen 1886. Hierin biografische schetsen over Capadose, Da Costa, Schwartz; verder bijzonderheden over de zendelingen J. Schlitt, C. Geel, H. M. Bremer, M. S. Bromet, F. W. A. Korff (in dienst van 1876-1925) en A. van Os (in dienst van 1881-1925) 15 . Een afzonderlijke paragraaf werd gewijd aan 'vruchten'. Deze verhalen keren voor een groot gedeelte terug in het gedenkboek van 1911:

Gods groote daden aan Israël. Gedenkboek uitgegeven bij de herdenking van het 50-jarig bestaan ( . . .). Samenstellers F. W. A. Korff en A. van Os [1911]. Hierin ook het feestprogramma en de feestredes uit 1911 alsmede gelukwensen voor de arbeid van diverse zijden.

Na de Eerste Wereldoorlog werd uitgegeven: Een dankbare 60jarige. Herinnering aan feestviering en inzegening bij het 60-jarig bestaan (. . .) (1921). Derde zendeling: K. H. Kanmeijer.

Een vierde gedenkboek schetst de veranderingen in het werk sedert het overlijden van Korff (15.2.1925) en het emeritaat van Van Os (1925): ontslag om gezondheidsredenen van Kanmeijer; het werk van P. W. Cohen van 1932-'34. In 1936 zijn er drie zendelingen in dienst: dr. W. ten Boom (sedert 1925) en de heren Hirsch Blum en J. Swijnenburg (sedert 1935). Het gedenkboek was getiteld: Driekwart eeuw kamp voor Israëls Hope. Herinnering aan de herdenking (...) 25 November 1936, 's-Gravenhage 1936.

Het orgaan van de Vereniging was De Hope Israëls (1862-1941). Ook deze organisatie werd in 1941 verboden; de archieven raakten verspreid. Het werk vond een voortzetting bij de Raad voor Kerk en Israël (Dr. W. ten Boom, ds. J. H. Grolle).

Kluit (zie noot 14) en Wielenga maken attent op een meningsverschil in de Réveilkring in 1846 in het tijdschrift De Vereeniging: Christelijke Stemmen en enkele brochures gevoerd over de vraag of Israël in zijn geheel (C. M. van der Kemp) of slechts voor een deel (A. Capadose) door ongeloof is verhard, met andere woorden: gaat opzettelijke zendingsarbeid niet in tegen Gods wil in dezen (Van der Kemp) en zullen mitsdien slechts enkelingen uit het Jodendom tot het Christendom komen. Dat laatste was ook de mening van Da Costa. Van der Kemp was overigens ook bezwaard over de burgerlijke gelijkstelling van de Joden in Nederland 16 . Anderen schaarden zich achter de mening van Capadose (bijvoorbeeld Schimsheimer) en zo ging het werk van start. In 1849 kwam men in nauw contact met Dr. C. F. A Schwartz (1817-1870), zendeling van de Vrije Schotse Kerk voor de zending onder de Joden in Amsterdam. Schwartz werkte hier tot 1864. Sedert 1856 in de zgn. Schotse Zendingskerk aan de Amstel. Ook in het Hervormde kerkelijke leven speelde Schwartz een grote rol. Nauw verbonden aan vrienden uit de Réveilkring verrichtte hij zijn persarbeid in 'De Heraut, Eene Nederlandsche Stem voor Israëls Koning, het Hoofd der gemeente', 1850-1862. Enkele van zijn

Heraut-artikelen werden in boekvorm uitgegeven: De persoon en het werk van den Messias, 2 dln., Amsterdam 1855, 1863. Een polemiek voerde Schwartz in 1854 met ds. W. Broes naar aanleiding van een opstel van deze predikant in het Maandschrift voor den beschaafden stand, waarin deze zich kritisch had uitgelaten over de zgn. 'Jodenbekeering'. Een andere polemiek werd gevoerd met dr. H. J. Spijker in 1853 17 .

De analyse van Wielenga is boeiend omdat een geheel nieuw aspect toegevoegd wordt aan de beschrijving van de zendingsarbeid onder de Joden, n.1. de reacties van Joodse zijde hierop. Wielenga constateert dat er in de periode 1850-1859 een confrontatie plaatsvond tussen Schwartz en Joodse opponenten. Schwartz schreef de meeste artikelen in 'De Heraut'; '. . . hij daagde uit en werd uitgedaagd. Hij was de meest controversiële, maar tevens voor de tegenstanders de enige opponent van niveau'. Helaas ontbreekt (nog) een biografie over Schwartz. Een beknopte schets over zijn leven is van F. de Vries, 'Carl Schwartz, een schotse gift aan Nederland' in: Evangelie en Israël, 56 (1975) nr. 5 (het orgaan van de gereformeerde deputaten).

De doelstelling van de Vereniging (1861) werd omschreven als 'Israël tot Christus te brengen en de Christenen op hunne roeping ten opzichte van Israël te wijzen'. Op gronden, ontleend aan het algemeen belang, werd van regeringszijde tot in 1903 (kabinet Kuyper!) de Koninklijke goedkeuring voor de Vereniging voor Israël geweigerd.

Opvolger van Schwartz werd ds. Th. J. Meijer tot 1871, van 1872 tot 1878 was ds. A. van Andel voorzitter. De volgende zendelingen hebben wij reeds bij de gedenkboeken vermeld. In 1863 werd een Kindergenootschap voor Israël en in 1864 een Zustervereeniging voor Israël opgericht, met eigen bladen. Van 1864 tot 1870 werkte M. L. Mollis namens de Vereniging in Suriname.

Enig archiefmateriaal is te vinden in Réveil-archief (Universiteitsbibliotheek, Singel, Amsterdam).

De enkele kleinere kringen (Gunning JHz.) zijn hiermede beschreven. Blijft nog over de kerkelijke zendingsactie van de zgn. Afgescheidenen.

Kleine kerken en Israël

In de kringen van de Afgescheidenen zien wij enkele tot het Christendom overgegane Joden figureren: S. M. Flesch, J. S. d'Ancona, E. Rosenzweig, E. Kropveld. Flesch was met tussenpozen predikant, Kropveld van 1870 tot 1908.

De synode van 1875 van de Christelijke Gereformeerde kerk besloot in 1875 tot het instellen van een Commissie voor de Zending onder Israël. De lotgevallen van deze commissie zijn vastgelegd door M. Drayer: 'De Christelijke Gereformeerde Kerken in de relatie Kerk-Israël' 18 . Hij maakt enkele theologisch interessante opmerkingen over de overgangstijd van de bedoelde commissie tot het Deputaatschap voor de Jodenzending van de Gereformeerde kerken, zoals een en ander zijn beslag kreeg op de zgn. Zendingssynode van die kerken in 1896. Het deputaatschap van de Gereformeerde kerken heet thans 'Deputaatschap voor Kerk en Israël'. Het tweede gedeelte van het artikel van Drayer beschrijft de historie van het in 1931 van start gegane deputaatschap voor de 'Zending onder de Joden', thans: 'Deputaten Evangelie Verkondiging onder Israël', gevestigd te Hillegom van de Chr. Geref. kerken.

Als eerste Israël-secretaris van de Commissie (later Deputaten van de Gereformeerde kerken) kan bovengenoemde ds. E. Kropveld (1840-1920) worden beschouwd. Op verzoek gaf hij zijn autobiografie uit: Uit duisternis tot licht. Gods leidingen met Eliëzer Kropveld, Heusden 1887. Drayer gaf over Kropveld een korte biografische schets in: Evangelie en Israël 56 (1975) nr. 5. Het werk van deputaten leren wij kennen uit de (gedrukte) verslagen en rapporten aan de synoden.

In 1916 werd als eerste predikant van de Gereformeerde kerken onder de Joden aangesteld ds. Jac. van Nes Czn. (1886-1949) te 's-Gravenhage; in Amsterdam werkte van 1922-'29 ds. W. J. J. Velders en van 1929-1965 ds. C. Kapteyn; in Rotterdam van 1935-1971 ds. R. Bakker. Nadere gegevens te vinden in: J. Dijk, Uw Volk is mijn Volk, Wageningen 1975, blz. 81 v.

Vooral ds. Jac. van Nes Czn. heeft veel publicistische arbeid verricht op het terrein van het Jodendom in afzonderlijke geschriften (bijvoorbeeld Het Jodendom, Kampen 1933) en als medewerker van de Christelijke Encyclopaedie.

Orgaan: De Messiasbode (vanaf 1917), thans: Evangelie en Israël.

Het bureau van de Deputaten is gevestigd in het Dienstencentrum van de Gereformeerde Kerken in Leusden, waar ook het archief aanwezig is en tevens een belangrijke boekenverzameling op het gebied van de Judaica. Hier wordt ook de administratie gevoerd van de interkerkelijke brochureserie 'Verkenning en Bezinning', een reeks geschriften over de verhouding van de Kerk en het Joodse volk (een uitgave van Kok, Kampen).

Het Verslag van de eerste conferentie van commissies voor de zending onder de Joden, gehouden te Amsterdam in 1932, geeft een goede indruk van het werk en de opvattingen in Gereformeerde kring t.a.v. Israël. J. P. Tazelaar had in 1911 (Kampen) zijn mening hier al over ten beste gegeven in: 'Gij blijft Mij onvergetelijk ', een woord in het belang van den arbeid der Zending onder de Joden. Over de heroriëntatie na de Tweede Wereldoorlog in de Gereformeerde kerken met het oog op Israël het hierboven genoemde boekje van J. Dijk.

Enkele slotopmerkingen

Beknopt is hierboven geschetst hoe de bewuste zendingsactie onder Israël is ontstaan en hoe zich deze geschiedenis van 'ontmoeting van Christenen en Joden' heeft ontwikkeld. Wij bleven bij het uiterlijke staan (wie waren de zendelingen, welke publicaties zijn er enz.); helaas moest worden geconstateerd dat voor verder onderzoek de archieven of weg of in het ongerede zijn (een uitzondering vormen die van de Gereformeerde kerken); verder dat goede biografiën van mensen die op dit terrein werkzaam waren ontbreken (Schwartz, maar speciaal ook van Da Costa) en wij het in het algemeen nog moeten doen met de hierboven vermelde Gedenkboeken, een zeer subjectieve bron. Een kritische aanzet gaf H. Wielenga.

Niet alleen aan Joodse zijde waren er bezwaren tegenover de zendingsaktie, maar ook onder de Christenen lagen hier verschillen van mening. Hoe liggen hier de samenhangen met de verschillende theologische richtingen in het negentiende eeuwse Nederland? Onderzoek in theologische tijdschriften zal hier nog veel kunnen ophelderen, trouwens ook het onderzoek in andere bladen! De houding van de Nederlandse regering verdient de aandacht. Enz.

Belangrijk ook is de vraag, welk klimaat de 'bekeerlingen' in de kerken aantroffen. Men denke bijvoorbeeld aan de opmerkingen van H. F. Kohlbrugge in de richting van Da Costa ('die smous') of de regelrecht antisemitische uitlatingen van de kerkgangers van ds. Van Ronkel tegenover hun voorganger. Hoe hebben zij hun eigen

situatie, motieven onder woorden gebracht? Een analyse van zgn. bekeringsgeschiedenissen zou nuttig zijn, evenals een systematisch onderzoek naar motieven van de van het Jodendom afgevallenen (niet ieder van hen zal déze formulering overnemen). En, hoevélen zijn overgegaan? Hier is onderzoek in de kerkelijke registers nodig, de opgaven van de organisaties lijken niet erg betrouwbaar.

In 1928 werd in Nederland de Vereniging opgericht van 'Jesoea Hammasjiach belijdende Joden' (bestuur indertijd: o.a. J. van Gelderen, J. H. Zalmann, Ph. Trostianetzky). In 1953 verscheen een bundel artikelen van deze vereniging Zij hoorden Zijn stem, uitgegeven onder redactie van R. Boasson en H. Blum. Het orgaan van deze (nog bestaande) vereniging is het blad Hadderech (De Weg).

Een onderzoek naar de groep tot het Christendom overgegane Joden zal zeker ook licht werpen op de situatie van het Jodendom in Nederland. De rapporten, verslagen over het werk in de organen van de verenigingen en deputaatschappen, geven een beeld (uiteraard subjectief gekleurd) maar toch een beeld van met name het Joodse proletariaat in Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam, waaronder voornamelijk werd gewerkt. Een schrijnende beschrijving van het werk onder het Rotterdamse proletariaat bood de journalist M. J. Brusse: Godsdienst in de nachtbuurt. Men leze hierover ook: T. A. van der Vlies, Jood en Christen, Rotterdam 1915.

In de oude vormen vond dit werk een einde in de Tweede Wereldoorlog 19 . Een heroriëntatie was dringender dan ooit noodzakelijk.

Oproep aan de lezers

Allen, die nadere inlichtingen kunnen geven over boeken, brochures, artikelen, archiefmateriaal op bovenstaand gebied wordt verzocht zich te verstaan met de redactie van DNK.


1. S. D. van Veen, 'Iets uit het innerlijk leven der Vaderlandsche Kerk in de 17de eeuw' in: Stemmen voor Waarheid en Vrede (Jrg. 22, 1885, blz. 109-132). Wij cursiveren. Over het project 'om de Joden tot de kennis en aanneming van het H. Evangelie te brengen' schreef ook reeds H. J. Koenen, Geschiedenis der Joden in Nederland, (Utrecht 1843, blz. 263v, 450v.). En onlangs: J. C. L. Starreveld, 'Van verleiding tot bekering' in: Vrede over Israël (jrg. 25, nr. 6, dec. 1981) = Jubileumnummer 1931-1981 van Dep. Evangelie Verkondiging onder Israël van de Chr. Geref. kerken.

2. J. H. Gunning J.Hzn., De roeping onzer Kerk tegenover Israël, (Nijmegen 1898). Over het project blz. 53v., situatie in 1898 blz. 65, zie ook blz. 87. Over Gunning J.Hzn. thans ook: J. Meijer, Discriminatie in domineesland-C. E. van Koetsveld 1807-1893 (Diasporade IX, Heemstede 1981) onder de bijlagen 'Drie goede dominees', J. H. Gunning J.Hzn. (1858-1940), blz. 60v. In het referaat behandelt Gunning als hoofdthema het moderne Zionisme. In 1891 had hij reeds uitgegeven: De Chasidim. Eene bladzijde uit de geschiedenis van het hedendaagsche Jodendom. (Groningen, 1891).

3. Beknopt zijn enkele lijnen geschetst in: A. J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795. (Kampen 1974, blz. 317v.) De andere handboeken zwijgen nagenoeg over de zending onder Israël. Over de Jodenzending in het algemeen: A. de Kuiper, Israël tussen zending en oecumene. Wageningen, [1964], blz. 98-120.

4. In het Documentatieblad Nadere Reformatie zijn in de afleveringen 3 en 4 van de vijfde jaargang (1981) de teksten opgenomen van een tweetal lezingen gehouden op de themadag 'De Nadere Reformatie en de Joden', op 23 mei 1981 te Rotterdam georganiseerd door Lindenberg's Boekhandel.

5. Aangehaald in DNK 11, blz. 22, 24.

6. Een overzicht in: J. F. A. de le Roi, Die evangelische Christenheit und die Juden, unter dem Gesichtspunkte der Mission geschichtlich betrachtet, Bd. 1, Karlsruhe 1884, Bd 2 en 3, Berlin 1891, 1892 (Reprint 1971).

7. Zie over hen de artikelen in het Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme dl 1, Kampen 1978 (BLGNP).

8. Zie J. Meijer, Erfenis der Emancipatie, Haarlem 1863, blz. 67; M. H. Gans, Memorboek, Baarn 1971, blz. 341-344.

9. De Kuiper, Israël, blz. 201v.

10. Voor Duitsland: Guido Kisch, Judentaufen, (Berlin 1973), waarin veel literatuuropgaven. Voor Engeland: Magna-Bibliotheca Anglo-Judaica: A Bibliographical Guide . . . (The Jewish Historical Society of England, London 5698/1938.

11. B. de Gaay Fortman, Figuren uit het Réveil, Kampen 1980, blz. 29-45.

12. Over Rottenberg: BLGNP, I.s.v.

13. Een biografie over Da Costa ontbreekt. Van Joodse zijde schreef J. Meijer over hem (DNK 11, 20). J. Kamphuis, Isaac da Costa en de Afscheiding van 1834, Groningen 1975, blz. 36-42, gaat in op de beschouwingen van Meijer over Da Costa.

14. In: Nader over het Réveil, Kampen z.j., blz. 134-165.

15. Over Korff en Van Os: artikelen in BLGNP, I.s.v.

16. Deze controverse werd niet in de Gedenkboeken vermeld.

17. C. Schwartz, De Vrije Schotsche Kerk en hare zending in Nederland gehandhaafd tegenover dr. H. J. Spijker. Amsterdam 1853.

en: Matig-Vrijzinnig Christendom en jodenbekeering, naar aanleiding van een opstel in het Maandschrift voor den beschaafden stand van juni 1854. Amsterdam 1854.

18. In: Vrede over Israël jubileumnummer 1931-1981, 25 nr. 6, dec. 1981.

Ds. Drayer is Chr. Geref. Predikant.

19. Dit was het motief om de grens van de negentiende eeuw te overschrijden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

DNK | 45 Pagina's

ZENDING ONDER DE JODEN IN NEDERLAND

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

DNK | 45 Pagina's