GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk het origineel

BOEKBESPREKINGEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Honderd vijftig jaar gemeenten en predikanten van de Gereformeerde in Nederland. kerken

Jubileumuitgave met bibliografie. Uitg.: Bureau van de Generale Synode van de Gereformeerde kerken in Nederland. Paperback, 380 blz. f 15, 50.

Onder auspiciën van de actieve 'Commissie Herdenkingen 1834-1886-1892' verscheen dit handzame naslagwerk, dat op elke theologische studiezaal thuishoort. Het is met akribie samengesteld. In vergelijking met vorige publicaties zijn vele verbeteringen aangebracht.

Het boek bevat gegevens over alle gemeenten en predikanten in de Gereformeerde kerken sinds 1834, alsmede over niet-predikanten die hulpdiensten hebben verricht. Bovendien was het achterliggende jubeljaar voor de samenstellers aanleiding een bibliografie betreffende plaatselijke en regionale kerkgeschiedenis toe te voegen, alfabetisch gerangschikt. Deze moet de anonieme bewerker veel tijd gekost hebben. Een regelmatige lijst van aanvullingen wordt toegezegd (blz. 298). DNK zal daaraan graag meewerken, door en voor zijn jaarlijkse literatuuroverzicht.

P.L. Schram

C. Smits, De Afscheiding van 1834. Zesde deel: Het Réveil en ds. H.P. Scholte. Correspondentie. Dordrecht 1984. Geb. 366 blz. f 69, 50.

Met noest Gereformeerd doorzettingsvermogen blijft dr. Smits bronnen betreffende de Afscheiding en de uit haar voortgekomen kerken ontsluiten. Hij verzamelt, ontcijfert en becommentarieert. Uit de zgn. Scholte-papers te Pella, waaruit hij in de delen 3 en 5 reeds publiceerde, is nu het restant aan de openbaarheid prijsgegeven. Het eerste exemplaar van dit zesde deel werd op de Réveilstudiedag-1984 aangeboden aan de voorzitter van het Réveilarchief. Dit archief ontving van de auteur alle fotocopieën, een kostbaar geschenk. Brieffragmenten die in het boek niet werden opgenomen kunnen daar geraadpleegd worden.

De voetnoten-verklaringen getuigen menigmaal van respectabele speurzin. Als Da Costa aanmerking maakt op een geboorteannonce die "zo nieuwerwetsch gesteld" is (81), diept Smits de betreffende advertentie op. Met scherpzinnigheid zijn van vrijwel alle brieven de data op de dag nauwkeurig uitgezocht. De uitvoering van het boek is, evenals die van de voorafgaande delen, keurig.

Wel ben ik van mening dat de auteur er goed aan gedaan zou hebben, minder pregnant uit te gaan van een parti-pris, dat zijn betoog teveel structureert. Bij alle waardering die dr. Smits voor het Réveil heeft zet hij zich toch af. Hij kan dat doen omdat hij voor de Afscheiding kiest en het Réveil beschouwt als een vergelijkbare pendant, met een begin en een structuur. Smits weet uiteraard dat 'het' Réveil niet duidelijk te traceren is. Hij brengt er de brief-

wisseling onder van figuren als L.W. Bilderdijk, V. Koningsberger, H. van Zuylen van Nijevelt. Dat mag - mits de betrokkenen zelf daartegen geen bezwaren hadden. Dan rijst echter de vraag of briefschrijver Scholte zelf niet eveneens tot het Réveil behoord heeft! Evenals mr. M.C. van Hall, wiens briefwisseling in een vorig deel werd ondergebracht. Hij ontbreekt nu, hij hoort immers bij de opponenten.

De zoon van Willem Bilderdijk wordt toegelaten. Maar moet dan het judicium ondergaan (blz. 26, noot 17) dat hij te weinig rekening houdt met de Dordtse Leerregels. Gewaardeerd wordt dat B.Jr. in zijn geciteerde brief 'heeft willen waarschuwen tegen remonstrantisme en methodisme'...! Met enkele détailcorrecties zal de auteur gediend zijn. Het artikel van prof.

Gabler over het Réveil in Genève (17) is intussen gepubliceerd in NTT januari 1984 en Zwingliana, Band XVI/2/1983. Het Réveilarchief bevat niet 'enige honderden' (blz. 32), maar enkele duizenden brieven gericht aan Willem de Clercq. Alleen al van Da Costa zijn er 1589 aanwezig. Als Da Costa over de waarheid van de Schrift schrijft (blz. 45) onder de toevoeging 'quod absit' betekent dit: 'wat ook moge ontbreken' aan haar wetenschappelijke onfeilbaarheid. Het behoorde tot de overtuiging van Da Costa dat de Schrift goddelijke maar ook menselijke aspecten heeft, evenals dit het geval was met het vleesgeworden Woord zelf.

P.L. Schram

Handelingen en Verslagen van de Algemene Synoden van de Christelijk Afgescheidene Gereformeerde Kerk (1836-1869), met stukken betreffende de synode van 1843, bijlagen en registers. Den Hertog B.V., Houten/Utrecht 1984, 1260 blz. Dl., f 80, - .

De "werkgroep bronnenuitgaven' van de actieve gereformeerde 'Commissie Herdenkingen 1834-1886-1892" heeft, nadat in 1982 de Notulen van de Algemene kerkelijke vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869) waren verschenen, besproken in DNK 13, sept. 1982, p. 36-37, door P.L. Schram, nu, in het eerst-geprogrammeerde herdenkingsjaar, de Handelingen van de andere, de belangrijkste uit de Afscheiding voortgekomen kerk in reprint uitgebracht. Daarbij heeft Den Hertog B.V. een krachttoer verricht: het ene deel waarin alles is samengebracht is ondanks de omvang hanteerbaar gebleven, en bovendien door de doorlopende paginering - die dus op de meeste blz. tot dubbele nummering leidt - redelijk overzichtelijk.

Wel had naar mijn smaak de inhoudsopgave wat gedetailleerder gekund, maar daar de oude registers direkt te vinden zijn en er een uitvoerig personenregister is opgesteld, kan men het meeste vlot terugvinden. Het ontbreken van een zaken-en een aardrijkskundig register is intussen toch een handicap evenals de afwezigheid van iedere verklarende noot: het gevolgde procédé laat opname daarvan niet toe. Hier staat tegenover dat men zich voor een zeer billijke prijs een hele serie bronnen in facsimile kan aanschaffen, zodat men nu de ruim voorhanden publikaties over de lotgevallen der afgescheidenen in de eigen studeerkamer kan toetsen. Door de Christelijk Afgescheidene Kerk, die met het weglaten van het predi-

kaat 'gereformeerd' zich een weg tot gouvernementele erkenning baarde, zijn vanaf het begin tot 1869, het jaar van de hereniging met de Gereformeerde Kerk onder het Kruis - die de genoemde knieval had geweigerd - 13 synoden gehouden alsmede één 'vergadering van opzieners' die voorjaar 1840 te Amsterdam gerezen moeilijkheden trachtte op te ruimen. Van al deze bijeenkomsten op één na zijn de Handelingen in gedrukte vorm bewaard gebleven. Deze zijn, met de bijlagen, in de hier besproken uitgave gebundeld. Tevens zijn de stukken betreffende de enige synode waarvan geen Acta zijn overgeleverd in transcriptie van H. Bouma opgenomen. Er is dus geen moeite gespaard om de uitgave volledig te doen zijn, een uiterst loffelijk streven dat navolging verdient.

Wie de stukken doorbladert, krijgt verschillende gewaarwordingen. Het is hier niet de gelegenheid daarop breedvoerig in te gaan. Wellicht is de meest geëigende weergave ervan een paradox in deze trant: Hoe klein was men toch vaak in het grote werk waartoe men zich door de Allerhoogste geroepen wist...

Uiteraard komt deze uitspraak niet in mindering op de lof die deze uitgaaf toekomt. Het herdenkingsjaar ontvangt er extra luister door.

F.R.J. Knetsch

Jaarboekje van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis, laatst te noemen de Gereformeerde Kerk in Nederland voor het jaar 1869. (Samengesteld door C.M. Kwantes). Den Hertog B.V., Houten/Utrecht 1984, 48 blz. Dl., f 7, 90.

Daar de 'Gereformeerde Kerk onder het Kruis' in tegenstelling tot de 'Christelijk Afgescheidene' nimmer een jaarboekje uitgaf, zijn vele gegevens onder archivalisch stof bedolven. Wel heeft F.L. Bos veel hiervan weer toegankelijk gemaakt, maar een kort en helder overzicht ontbrak. Door nu een fictief jaarboekje voor het jaar der hereniging te vervaardigen heeft C.M. Kwantes in deze lacune voorzien. Ik acht dit niet de juiste weg. Jaarboekjes pleegt men niet meer dan een eeuw na dato op te stellen tenzij met humoristische bedoelingen. Bovendien wekt zo'n pastiche de indruk een authentieke bron te zijn, terwijl het een overzicht is, door een specialist op het terrein verzameld. Ik denk dan ook dat de uitgever eens de onbezonnenheid betreuren zal waarmee hij dit boekje uitbracht. Zijn naam ontbreekt reeds op de omslag die overigens in kleur en tekeningen identiek is aan de band van Handelingen en Verslagen.

Had de titel van het boekje geluid: Gegevens betreffende de "Geref. Kerk onder het Kruis" uit 1869, en was de biografie van Ds. Plug niet als een "in memoriam ' verkleed, de uitgave zou veel lof verdienen, vooral als de nu om begrijpelijke redenen weggelaten noten zouden zijn opgenomen, waardoor men de bronnen van deze pseudo-bron direkt aangewezen zou krijgen.

Kortom, de gedachte aan een overzicht was een goede, maar de onverdeelde lof, door C. J. de Kruijter in een Ten Geleide gezwaaid, kan ik in genen dele volgen. Ik hoop dan ook dat geen enkele navorser die iets waardevols in petto heeft, zich bij publikatie tot navolging zal laten verleiden. Bronnenpublikaties welkom! Overzichten: heel graag! Maar geen mengsels die de zaak naar beide kanten bederven - en dat met zoveel goeds er in.

F.R.J. Knetsch

Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, red. A.P. Crom, B. A. Endedijk, J. van Gelderen, H. van der Kruk en C.J. de Kruijter; deel 1: Drenthe; deel 2: Zeeland; deel 3: Groningen; deel 4: Utrecht, J.H. Kok, Kampen 1983 52 blz., per deel f 12, 50.

Onder auspiciën van de 'Commissie Herdenkingen 1834-1886-1892' van de Gereformeerde Kerken in Nederland wordt in afleveringen van 52 bladzijden aan de " 'general reader'... een vlot leesbaar en historisch verantwoord overzicht van wat mensen uit de gereformeerde kerken in de loop der jaren hebben beleefd en ervaren" gepresenteerd. In elke publikatie 'staat een bepaalde regio centraal' - aldus voorzitter C. Mak - en zo liggen thans in volgorde Drenthe, Zeeland, Groningen en Utrecht voor ons alsmede de blauwe naaldband.

Wie nu aan Openbaar Kunstbezit denkt, heeft de goede associatie gevonden, zij het dat omvang en formaat nog iets groter zijn, n.1. 52 blz. A-4. Maar verder is het dezelfde onrustige opmaak die - vrees ik - als modern geldt, te weten 2Vi kolom met her en der verspreid afbeeldingen, tabellen, toelichtingen, tekstfragmenten al dan niet in facsimile en kaarten. Hiertussen moet men zoeken naar de historische opstellen die doorgaans van de hand van deskundigen zijn als F.L. Bos, J. Plomp, J. van Gel deren of - voor Drenthe - S.J.Th. Ho-man. Maar als men ziet hoe op blz. 32 en 33 van het deel Zeeland (elke aflevering is afzonderlijk gepagineerd) een verhandeling van M.P. de Bruin over Walcheren geflankeerd wordt door ongetwijfeld als leuk bedoelde kadertjes, dan komt de vraag naar de taxatie van de smaak van de 'general reader' onweerstaanbaar op. Trouwens, het betrokken artikel, op deze pagina's toegespitst op Ds. P. J.W. Klaarhamer te Middelburg, roept ook zelf vragen op; het lijkt alsof de betrokkene geheel spontaan en op eigen initiatief tot doleren kwam en vervolgens pas Kuyper ontdekte. De gevolgen van diens theologie worden overigens geschetst in een citaat van 'Eerdmans', dat voor wie weet wie deze Eerdmans was en tevens aan hedendaagse ontwikkelingen denkt waarlijk verbluffend is, maar dat met de kijk van Klaarhamer op zeer gespannen voet staat. B.D. Eerdmans was n.1. jarenlang vrij-en eigenzinnig oudtestamenticus te Leiden, liberaal kamerlid en geharnast bestrijder van het neocalvinisme ...

In elk der afleveringen wordt aandacht besteed aan in het gewest gehouden generale synoden - het kopje Synoden in Utrecht komt zelfs viermaal voor - maar ook aan de sociale toestanden, waarbij vooral de posthume bijdrage van J. Overduin over Drenthe opvalt, zeer terecht gecomplementeerd met een van H. Janssens betreffende 'Kerk en Verzet', waarover in de andere niet afzonderlijk wordt bericht. En verder vindt men steeds een overzicht van het door de gereformeerden kerkelijk en regionaal georganiseerde zendingswerk, dat op Midden-Java gericht was. Het desbetreffende kaartje staat overigens pas in de Utrechtse aflevering, op blz. 27; de vraag hoe men in het doolhof van afleveringen ooit de weg terug zal kunnen vinden is nu al, na de vierde, brandend! Op blz. 39 van de Zeeuwse aflevering, gemarkeerd door een fotootje van een 'Javaanse vrouw met een van haar kinderen in een slendang' dat, zoals bijna alle afgedrukte foto's, zonder vermelding van herkomst is opgenomen, staat een zeer interessant citaat, helaas al evenmin precies gedateerd, maar vermoedelijk uit omstreeks 1900. In een z.g. 'zendingsrede' wijst Ds. Weijers op 'Neerlands Kainsschuld tegenover Java, vooral [vergroot] door den Javaan, op

allerlei wijze uitgemergeld, het Evangelie te onthouden'. Zo'n zinnetje maakt ineens duidelijk hoe diep de wortels reiken van de sympathie die zendingskringen zouden tonen voor de Indonesische vrijheidsstrijd - al komt gelukkig de bron van de weerstand ertegen in de braaf paternaliserende houding der intussen uiterst royaal gevende gemeente ook helder naar voren.

Er werd trouwens niet alleen over verre heidenen gevaderd. De uit de 'herinneringen' van K. Reens (vindplaats niet vermeld, slechts het jaartal 1979) geputte anekdotes over 'Gezinsvorming' en 'Tucht' op blz. 20 en 21 van de Groningse aflevering spreken ondubbelzinnige taal. Met name de grove onhebbelijkheid van (sommige? ) gereformeerde kerkeraden om zonder wederhoor hun oordeel te geven komt er duidelijk in uit. Voor de couleur locale zorgen op deze bladzijden een foto van vissersschepen in Zoutkamp en van een boerderij op het z.g. Groninger Hogeland. Deze laatste vormt een misgreep, daar de afgebeelde kapitale boerderij een naoorlogse variant voorstelt op het gebruikelijke type, waaraan allerlei essentialia net even anders zijn dan bij de oudere, normale exemplaren. De 'Jeugdherinneringen' van B. de Groot daarentegen lijken mij volstrekt authentiek, wat bijzonder uitkomt als hij even het kerkelijk lot van Willem de Mérode aanroert (blz. 34), alsmede de problematiek van het C.D.U.-lidmaatschap, de partij van christenpacifisten en - socialisten van Van Houten. Dat in de stad Groningen deze zaken uiterst gevoelig lagen, verbaast niemand. Vlotweg werden gereformeerde en A.R.-zaken vermengd, maar wie als gereformeerde een ander politiek onderdak zocht, mocht zelfs zijn kind niet laten dopen, zo blijkt uit G. van Halsema Hiz. 'Een kerk in crisistijd', blz. 35.

Dat de politieke tucht ook een bijzonder goede kant had toont ons de Utrechtse aflevering. In Utrecht immers moest, gegeven de vestiging van het N.S.B.hoofdkwartier en C. van Geelkerkens kerklidmaatschap, de vraag naar de toelaatbaarheid van nationaal-socialisten tot het avondmaal al vroeg en hevig brandend worden. Dus staan op blz. 33 en 34 in facsimile berichten en advertenties uit die tijd, zij het wederom zonder bronvermelding en ongedateerd. Ook heeft H.J. Dam in het formuleren van de zaak bepaald geen gelukkige hand, ais hij in zijn bijdrage naar mijn gevoel de N.S.B. te veel als 'bedreiging voor de eigen zuil' ten tonele voert, en de samenhang van deze zuil laat bepalen door 'grote sociale controle: een onderling toezicht met religieuze sancties in de vorm van tucht'. Het hele sociologen-wanbegrip staat in dit zinnetje bij elkaar. 'Social control' betekent om te beginnen wat anders dan controle; men kan zelfs stellen dat de 'social control' niet meer blijkt te werken zodra 'controle' nodig wordt. Daarnaast waren de zuilen nog wel wat anders dan de clubs van gelijkgezinden die sociologen er later van maakten. Hierdoor wordt het zicht op wat zich werkelijk afspeelde m.i. vrij grondig vertroebeld.

De Gereformeerde Kerken deden bepaald meer dan plaatselijk de eigen organisatie van vreemde smetten vrijhouden, maar doordat K. Schilder niet in het Utrechtse woonde en de generale synode die het nazisme veroordeelde evenmin daar, doch in Amsterdam gehouden werd, maakt de opzet van deze uitgave het lastig de 'general reader' helder voor te lichten. H.J. Dam althans zag daar geen kans toe. Hij weet niets beters te doen dan gegevens op te sporen - en nu citeer ik veiligheidshalve maar even letterlijk - "in de kerkbode 'Kroniek ' van dr. Kaajan". Heette die kerkbode dan Kroniek, vraagt de nongeneral reader zich af, en zo het om een kroniek in een kerkbode ging, hoe

heette deze dan? En was er niets beters te vinden dan het efemere gebabbel van een, zij het welonderlegde, dominee in een wekelijks blaadje waarvoor de kopij klaargemaakt moest worden terwijl de drukkersjongen al op de vloermat wachtte? Want zo ging het toch? Wat intussen in het geheel niet uitkomt is dat Van Geelkerken te Utrecht reeds onder censuur gesteld was nog voordat de generale synode hiervoor regels had gegeven, en dat het K. Schilder was, dezelfde die meer dan eens in Utrecht sprak, die als drijfkracht achter het opstellen van deze regels was bezig geweest.

Dat dit bedrijfsongeval voorkomen had kunnen worden blijkt in dezelfde aflevering, die onbekommerd portretten bevat van Elise van Calcar-Schiotling omdat ze over een bezoek aan de Utrechtse afgescheidenen een kostelijk verslag schreef dat ook werd opgenomen, van Kohlbrügge omdat hij er een tijdlang woonde en van Hoedemaker omdat hij er geboren werd. Trouwens, ook Kuyper krijgt zijn deel; was hij niet een tijdlang Hervormd predikant te Utrecht? Kortom, de grenzen zijn ruim getrokken, hetgeen de kwaliteit ten goede komt. Deze wordt ook bevorderd door de geboden uitzichten op 'Samen op weg' in elke aflevering, en door de specifieke stukken. De afscheiding in Zeeland was wel totaal iets anders dan in Groningen, terwijl de centrale ligging van Utrecht zeer informatieve bijdragen over centrale diensten oplevert.

Kortom, op de kwaliteit van de geboden artikelen valt in het algemeen weinig af te dingen, terwijl de illustraties ook goed gekozen zijn. Maar de vlotte opzet is de redactie duidelijk te machtig geweest, waardoor teveel steken konden vallen, vooral op het punt van de vrijwel tot niets gereduceerde documentatie van het gebodene. Eén klein steekje lijkt mij te typerend voor het geheel om het niet hier bij wijze van slot op te halen. Op blz. 31 van de aflevering Groningen zegt B. de Groot: " 'Ik heb mij psalm 68 'Hoe vrolijk gaan de stammen op' - altijd goed voor kunnen stellen". Ook zonder voorspellende geest weet men zeker dat binnen afzienbare tijd allen ter ziele zijn die niet denken: 'Hé, fout, dat is 122'; immers noch de Nieuwe Vertaling noch de nieuwe berijming hebben in ps. 68 iets dat aan dit woord doet denken. Toch is het - natuurlijk! - geen fout, alleen had de redactie zo alert moeten zijn, toe te voegen Vers 13, oude berijming'. Een antwoord hierop in de geest van: dan had zij dagwerk gehad, spreekt mij niet aan. Naar mijn gevoel - en hierin steekt heel mijn kritiek - dient in het bijzonder de 'general reader' perfect bediend te vorden. Juist hij komt er immers niet toe de zaken nog eens te controleren?

F.R.J. Knetsch

Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, red. A.P. Crom e.a., deel 5: Zuid-Holland Zuid; deel 6: Zuid-Holland Noord. J.H. Kok, Kampen 1984. 52 blz. per deel f 12, 50.

De vlotte voortgang van de serie die, zoals in bovenstaande recensie opgemerkt, de general reader snel wil oriënteren, is een compliment waard. Heel de ijver waarmee de Afscheiding herdacht werd, spiegelt zich erin af. Reeds liggen de delen die betrekking hebben op de ressorten van de particuliere synoden van Zuid-Holland voor ons, waarmee het werk halverwege gevorderd is. Ook in

deze delen wordt het stramien van de vorige vastgehouden. Allereerst een historische typering van de regio met een - doorgaans niet veel zeggend - kaartje, waarna noeste werkers, opvallende gemeenten en bijzondere gebeurtenissen nadere aandacht krijgen alsmede in het ressort gehouden synoden. Ik verbeeld mij dat deze delen iets minder overdadig geïllustreerd aandoen dan de eerdere, maar misschien begint de heilzame invloed der gewenning door te werken. In het deel Zuid-Holland Zuid valt de hoge kwaliteit van vele bijdragen op.

De deel-redactie heeft dan ook deskundigen van de kwaliteit van F. L. Bos, M.W. Schakel en J. van Gelderen weten aan te trekken, die in kort bestek heldere overzichten geven. Wel had Schakel voor de Alblasserwaard het merkwaardig fenomeen van wat men zou kunnen noemen de 'rechtzinnigheidsinversie' tussen gereformeerd en hervormd niet eerst in een laatste alinea en alleen naar aanleiding van het zingen van gezangen en de vrouw in het ambt aan de orde moeten stellen, maar - eventueel in een impliciete discussie met de aan de voet van blz. 35 vijf maal aangehaalde J. Verrips - deze in zijn hele artikel verdisconteren. Over Gezangen is trouwens op blz. 43 in twee kadertjes en verlucht met een tekening van Otto Dicke, die erbij was, een verhaal opgenomen dat, juist waar het al in 1938 speelde, tot nadenken stemt. Een kerkganger had tegen het opgeven van een gezang in een Dordse kerkdienst geprotesteerd door zijn bolhoed op te zetten. Deze was door een ander met zijn wandelstok - een destijds zéér gereformeerd attribuut - weer van 's mans hoofd gewipt. Doch de wandelstokartiest kreeg berouw en schreef een brief om verontschuldigingen aan te bieden, die hij echter besloot met de wens dat 'gij . . . Uw . . . minachting van onze heerlijke gezangen nooit meer zult toonen op een dergelijke wijze, waardoor ge alle weidenkenden beleedigt'.

Tot in de bewoordingen toe had dit honderd jaar eerder de afgescheidenen toegevoegd kunnen worden . . . Dat van C. Rijnsdorp, strijder voor het Liedboek, een jeugdfoto en een pagina uit zijn roman "Koningskinderen" - het helaas nog altijd grof onderschatte literaire monument voor het gereformeerde leven - is opgenomen kan gelden als een bezegeling van de kwaliteit van deze aflevering.

Helaas kan over de kwaliteit van de andere aflevering minder geroemd worden. Natuurlijk, ook hierin weer bijdragen van F. L. Bos en J. Plomp - die op een foto op blz. 45 is terug te vinden - waarvan het peil voortreffelijk is.

Toch is in dit deel de oubolligheid wat nadrukkelijker aanwezig zoals het kadertje aan het slot (dat weergeeft: 'Wat allemaal niet behandeld werd . . .') krachtig onderstreept.

Bovendien heerst in dit deel het gereformeerde imperialisme in een onbekomerde annexatiedrang breeduit. Meteen op p. 3 is er een foto zowel van het uis van Groen van Prinsterer als van 'Patrimonium' uit 1913 (toen Talma us nog aktief was!). Op blz. 5 prijkt bovenaan Groen zelf en onderaan een tukje anti-kruisraket-demonstratie, terwijl ook W. Bilderdijk dan al vertoond s, van wie bovendien een brief aan Da Costa uit 1825 (!) in een kadertje ordt meegenomen. Vervolgens wordt op blz. 28 v.v. de hele vissersbevolking n per foto Esther de Boer-van Rijk bij 'A' en B' ingelijfd. Het huldebeoon aan de koningin op 18 november 1918 ondergaat op blz. 33 v. hetzelfde ot, en via Willem van den Bergh worden 'Stichtingen en tehuizen in de Reio' eveneens buitgemaakt, blz. 38 v. Uiteraard is de gereformeerde inbreng in velerlei protestants werk groot geweest, maar het triomfalisme waartoe een

uitgave als deze zo gemakkelijk verleidt, had wel iets beter in toom gehouden kunnen worden.

Al met al laat de serie, gemengd als zij is, ons tot dusver met gemengde gevoelens achter.

F.R.J. Knetsch

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1985

DNK | 51 Pagina's

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1985

DNK | 51 Pagina's