GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

ZOO PRENT HET ZIJNE KRACHT IN ’T HART VAN KLEIN EN GROOT!

Uitdagingen voor onderzoek naar de boekcultuur in het Réveil 1

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zestiende-eeuwse reformatie en het boek Het is bekend dat de protestanten vanaf het begin de drukkunst beschouwden als hét middel om hun ideeën uit te dragen. In één van zijn fameuze tafelgesprekken plaatste Luther zelf deze techniek in een welhaast apocalyptisch kader. Voor hem was de drukkunst de ultieme goddelijke gave, 'die letzte Flamme für dem Auslöschen der Welt', die de verbreiding van het evangelie vaart zou geven. 2 Anderen hebben hem dat talloze malen nagezegd. Zoals wij in onze tijd gefascineerd worden door de opkomst en de geweldige impact van de elektronische media, zo stond de toen nog jonge uitvinding van Gutenberg centraal in Luthers visie op de communicatiemogelijkheden in zijn tijd. In beide gevallen is er echter sprake van enige blikvernauwing. Luther onderschatte de betekenis van de bestaande communicatievormen - de orale communicatie, de briefcultuur, het reizen - zoals wij in onze tijd wel eens te pessimistisch zijn over de overlevingskansen van het gedrukte boek en de daarop gebaseerde leesgewoonten. 3 De reformator boekte onmiskenbaar succes met de manier waarop hij via zijn pamfletten de publieke opinie bewerkte, maar we kunnen het beeld van de allesoverheersende drukkunst nu toch wel op belang-

Dr. W. Heijting (Vrije Universiteit, Kamer 1B-42, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam) is conservator Handschriften en Oude Drukken/Studiecentrum voor Protestantse Boekcultuur van de bibliotheek van de Vrije Universiteit.

rijke onderdelen retoucheren. Zo blijkt er bij de verspreiding van reformatorische ideeën in Duitsland eerder sprake geweest te zijn van een indirecte, partiële invloed van de drukkunst, die in voortdurende wisselwerking stond met orale informatiecircuits, dan van een directe, dominante invloed. Mensen blijven altijd met elkaar praten, en dat te meer in een samenleving als de Duitse in de eerste helft van de zestiende eeuw met een nog zeer lage alfabetiseringsgraad.

De zestiende eeuw is de eeuw van de propaganda, en ook van de beginnende individualisering van het geloof. Dat laatste werd mede in de hand gewerkt door de toegenomen mogelijkheid om religieuze teksten in afzondering te lezen. In de zeventiende eeuw ging men gebruik maken van wat misschien de meest specifieke eigenschap is van het gedrukte boek: de mogelijkheid om gecontroleerde teksten in identieke exemplaren te verspreiden. Gedrukte boeken werden massaal ingezet voor wat men is gaan aanduiden als een vroomheids-en beschavingsoffensief. Er kwam een golf van boeken op de markt die de lezer confronteerden met de voorgeschreven norm. Diverse stichtelijke handboekjes beleefden tientallen drukken, en sommige gingen zelfs als verplichte lectuur met de schepen van de VOC de zeeën over. 4

Deze situatie duurde voort tot in de achttiende eeuw, totdat er in de tweede helft van de eeuw een kentering kwam, een kentering die gepaard ging met een scherpe daling in het aanbod van gereformeerde stichtelijke lectuur. 5 Wat deze omslag inhield, is goed geïllustreerd in de dissertatie van Bosma over de gedrukte preek. 6 Onder de invloed van de Verlichting verdwenen de oude orthodoxe preken merendeels van de markt. Ze maakten plaats voor een minder omvangrijk preekaanbod waarin de negentiende-eeuwse idealen van redelijkheid, deugd en burgerzin werden verwoord. Al spoedig bleek echter dat velen dit als een bedreigende vervlakking beschouwden, en deze tegenstelling doet ons belanden bij de bekende bewegingen in de gereformeerd-hervormde wereld van de negentiende eeuw. Voorzover dat op dit moment te overzien valt, was die eeuw wellicht de laatste waarin op het terrein van de massacommunicatie de drukpers domineerde. In de nu aflopende twintigste eeuw namen immers de radio, de televisie en uiteindelijk de elektronische communicatie een steeds groter deel van dat

terrein in. In elk geval was de negentiende eeuw een tijdperk waarin de mogelijkheden van de drukpers ten volle werden benut.

De negentiende eeuw

Voor de protestantse boekcultuur is de negentiende eeuw een buitengewoon boeiende periode, al is er nog oneindig veel meer werk te doen dan er reeds is verricht. Straks zal ik de aandacht richten op enkele nog nauwelijks onderzochte onderwerpen die zowel van belang zijn voor de kennis van het Réveil als voor de boekgeschiedenis. Maar eerst zet ik nog enkele zaken op een rij.

Om te beginnen moeten wij ons realiseren dat de negentiende eeuw gekenmerkt wordt door een toenemende industrialisatie en een groot aantal technische vernieuwingen. Ook de productie van het boek, die sedert de vijftiende eeuw in wezen gelijk was gebleven, onderging een reeks veranderingen. De drukpers evolueerde van een houten, ambachtelijk te bedienen apparaat via de verbeterde ijzeren pers tot de mechanisch aangedreven snelpers. Het werk van de zetter, die letter voor letter met de hand het zetsel samenstelde, werd vervangen door steeds ingenieuzere zetmachines. Het fraaie maar dure lompenpapier werd verdrongen door papier van houtpulp dat niet meer met het schepraam werd vervaardigd maar in rollen uit de papiermachine kwam - en zoals we nu weten - van inferieure kwaliteit was. In dezelfde tijd werd de ene na de andere nieuwe illustratietechniek ontwikkeld. Het kwam er allemaal op neer dat de oude ambachtelijke werkwijzen vervangen werden door industriële processen. 7

Door deze nieuwe, goedkope technieken kon een steeds groter deel van de bevolking zich de aanschaf van drukwerk veroorloven. Ook door andere oorzaken nam het lezend deel van de bevolking toe. Door onderwijshervormingen en de onderwijswetgeving vorderde de alfabetisering met grote sprongen. Emancipatiebewegingen, niet alleen binnen het protestantse volksdeel, maar ook bij de katholieken en onder de zich organiserende industriearbeiders, vergrootten eveneens de behoefte om te lezen. De afschaffing van het dagbladzegel, bijgenaamd 'de vuile vingers van de fiscus', maakte de publicatie van dagbladen in grote oplagen mogelijk, terwijl ook het uitgeven van week-en opiniebladen in wat voor oplage dan ook aanzienlijk werd vergemakkelijkt.

Terwijl zo het boekenkopend en - lezend publiek explosief groeide, kwamen er nieuwe bibliotheektypen op om aan de leeshonger te voldoen: leesmusea, nutsbibliotheken, winkelbibliotheken, christelijke jongeliedenbibliotheken, parochiebibliotheken, socialistische bibliotheken en uiteindelijk, tegen het eind van de negentiende eeuw, de moderne openbare bibliotheken. 8

Het zal niet verbazen dat in deze 'eeuw van het boek' het boek handelsbedrijf een snelle groei doormaakte. De boekproductie verveelvoudigde en het aantal uitgeverijen en boekhandels nam eveneens sterk toe. 9 Kon je tijdens de Franse overheersing nog een heel leven voltooien zonder ooit een boekwinkel te hebben aanschouwd, nu werd ook in de plattelandscentra de boekhandel een vertrouwd fenomeen. 10 Nieuwe reis-en transportfaciliteiten - denk bijvoorbeeld aan de trein - bevorderden eveneens de distributie van boeken.

De boekhandelaren speelden met allerlei initiatieven in op de gestegen vraag, of ze bliezen sluimerende handelsmogelijkheden nieuw leven in. Ik noem de verkoop bij intekening van boeken in afleveringen, de series waarop men zich eveneens kon abonneren, de tijdschriften voor specifieke doelgroepen - ik denk niet alleen aan de kerkelijke en politieke groeperingen, maar bijvoorbeeld ook aan de jeugd - en thematische publiekstijdschriften zoals De aarde en haar volken.

Naast de boekhandelaren was een groeiend legertje van boekenventers actief - met een mooier woord ook wel colporteurs genoemd - die vooral de onderkant van de samenleving tot in alle uithoeken van drukwerk voorzagen. Tegelijk beschikten allerlei ideologische en godsdienstige sectoren via hun verenigingen en genootschappen over eigen distributiekanalen.

Zo ontstond in niet veel meer dan een halve eeuw - van ongeveer 1825 tot 1875 - een constellatie waarin de grafische sector in samenwerking met de boekhandel enerzijds kon inspelen op kleinschalige behoeften van beperkte kopersgroepen en anderzijds de infrastructuur kon leveren voor een grootschalige bewerking van de publieke opinie en alles daartussenin. Geen enkele kerkelijke, maatschappelijke of politieke groepering liet dan ook de mogelijkheden links liggen om zich door middel van de drukpers te profileren en haar ideeën uit te dragen. Deden zich controverses voor, dan

werden deze via pamfletten of brochures uitgevochten. Deze constellatie heeft ruim anderhalve eeuw standgehouden. In onze tijd staat het gesproken woord weer centraal, maar dan zoals het via de beeldbuis wordt vermenigvuldigd. Het verschijnsel van de pamflettenstrijd, nog actueel in de conflicten rond K. Schilder en de vrijgemaakte gereformeerde kerken halverwege de twintigste eeuw, behoort thans tot het verleden.

Het Réveil

Ik heb de cirkel zo ruim getrokken om een netelige vraag te kunnen stellen. De koers van de boekhandel in de negentiende eeuw is duidelijk bepaald door alles overkoepelende ontwikkelingen en structuren. Kunnen we dan nog wel spreken van een afzonderlijke protestantse boekcultuur, met daarbinnen een herkenbare plaats voor het Réveil? Ik geloof dat dat wel degelijk kan. In combinatie met de beginnende verzuiling werkte de toegenomen mogelijkheid om zeer specifieke klantengroepen te bedienen de opkomst van uitgeverijen en boekhandels in de hand die zich exclusief richtten op bepaalde segmenten van de samenleving. En wat het Réveil betreft: de bloeitijd daarvan valt nagenoeg exact samen met de periode waarin de belangrijkste veranderingen in de Nederlandse boekenwereld hun beslag kregen. Daardoor verschaft deze stroming ons zelfs een ideaal uitgangspunt om onderzoek te doen naar zowel de algemene als de sectorgerichte ontwikkelingen die zich binnen die boekenwereld voordeden. Ik trek mijn cirkel nu dan ook wat dichter om het Réveil. Daarbij richt ik mij in het bijzonder op enkele terreinen die een uitdaging voor nieuw onderzoek vormen.

Beginnen we bij de productie en de distributie van het boek, dan zien we dat in de aanvangsjaren van het Réveil, temidden van anderen, twee uitgevers zich in het bijzonder opwierpen om deze al gauw spraakmakende vriendenkring te bedienen: J.H. den Ouden en Henricus Höveker. 11 Beide uitgeverijen zijn een complete fondsstudie waard. Daarin moeten niet alleen de fondsen als zodanig worden geanalyseerd, maar ook de zakelijke initiatieven van de uitgevers, de betrekkingen die zij met de auteurs onderhielden en de wijze waarop het koperspubliek werd benaderd. Wetenschappelijke aandacht kan vooral lonend zijn met betrekking tot

Höveker, die het geluk had om op het juiste moment omstreeks 1830 als ambitieuze jongeman zijn entree in het boekenvak te maken: zowel de boekhandel als het kerkelijke leven raakten in die jaren in een stroomversnelling. Höveker geldt als de uitvinder van de christelijke boekenserie, een tot op heden succesvolle formule. Hij legde de grondslag voor het concern dat in Kuypers tijd onder de leiding van zijn schoonzoon Wormser de spreekbuis was van het gereformeerde volksdeel. Wormser was als zakelijk directeur verantwoordelijk voor de uitgave van De Heraut en De Standaard. Voor het Réveil gaf Höveker vanaf 1847 het tijdschrift De Vereeniging: Christelijke Stemmen uit. In de fondslijst, die meer dan duizend titels omvat, figureert een groot aantal bekende en minder bekende auteurs. De levens van Höveker en Wormser zijn dermate nauw verweven met het wel en wee van de Afscheiding, het Réveil en het hervormd-gereformeerd protestantisme, dat een uitgebreide monografie over deze uitgevers een aanwinst zou zijn voor zowel de kerkgeschiedenis als de boekgeschiedenis. Er is voor dit werk ruimschoots materiaal voorhanden. Voor wat betreft Höveker beschikken wij onder andere over zijn driedelige, alleen voor de familiekring gedrukte herinneringen, een uniek egodocument dat tegelijk inzicht verschaft in zijn functioneren als boekhandelaar, als huisvader en als christen. 12 Uit Wormsers tijd zijn veel brieven en archiefstukken overgeleverd. 13

Een tweede onderzoeksterrein betreft enkele belangrijke categorieën binnen de al dan niet aan het Réveil gerelateerde uitgeversfondsen. Belangrijk lijkt mij met name een onderzoek naar de gehele protestants-christelijke periodieke pers uit het tijdvak van 1830 tot 1880. Ook dat biedt een voortreffelijke invalshoek om kerkelijke, maatschappelijke en politieke ontwikkelingen te verbinden met de voortgaande technische vernieuwing en de commerciële strategieën van de uitgevers en boekhandelaars. Een voorbeeld van zo'n breedte-onderzoek naar tijdschriften in Nederland is er al in de vorm van de monografie van G.J. Johannes over de periode 1770-1830. 14 Ook wordt er onmisbaar voorwerk verricht in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, waar een bibliografie van Nederlandse protestantse periodieken in opbouw is. 15 Naast dit breedte-onderzoek is er natuurlijk ook plaats voor deelstudies naar tal van afzonderlijke

tijdschriften, waarbij diverse uit de kring van het Réveil. Zo wordt mijn nieuwsgierigheid bijvoorbeeld geprikkeld door een van de eerste christelijke jeugdtijdschriften, Timotheüs, dat van 1849 tot 1855 onder de leiding van Jan de Liefde werd uitgegeven.

Andere voor het Réveil interessante categorieën waarnaar onderzoek gedaan zou kunnen worden, zijn de christelijke boekenseries alsmede de kinderboeken. Ook de tractaatgenootschappen, verantwoordelijk voor de verspreiding gedurende de negentiende eeuw van wellicht zo'n tien miljoen tractaten, verdienen de aandacht, en in verband daarmee het boeiende fenomeen van de colportage, niet alleen van tractaten maar ook van bijbels. 16 Een derde terrein waarop onderzoek wenselijk is - en daarbij houd ik het op deze plaats - brengt ons aan de andere kant van de toonbank, dat wil zeggen op het terrein van de consumptie en receptie van de in omloop gebrachte lectuur. Dit gebied van de leescultuur is in ons land relatief laat geëxploreerd, maar toch beschikken we al over enig pionierswerk. 17 De populaire leescultuur in protestants-christelijke gezinnen in het tijdvak 1880-1940 wordt behandeld in een recent proefschrift. 18 Een dergelijk onderzoek dat zich uitstrekt over de periode van ongeveer 1820 tot 1880 zou onze kennis naar de doorwerking van de idealen die het Réveil trachtte uit te dragen, aanzienlijk kunnen verrijken. Waar moeten we de intekenaren op de boekenseries plaatsen? Tot welke kringen behoren de abonnees op de tijdschriften? In welke particuliere bibliotheken treffen we blijkens veilingcatalogi en dergelijke de boeken van de Réveilmannen aan? Hoe waren de individuele reacties op de Réveilpublicaties zoals we die vinden in brieven, dagboeken en andere egodocumenten? Dat alles zouden we moeten weten om te beoordelen in hoeverre de bepaald niet ondermaatse publicitaire inspanningen vanuit het Réveil daadwerkelijk lonend waren, en om vast te stellen welke groepen en lagen in ons land daarmee bereikt werden. Wie een dergelijk onderzoek zou willen aanvatten, kan zich optrekken aan het werk dat ten aanzien van de negentiende eeuw meer in het algemeen al is verricht voor de leescultuur in de steden Middelburg en Zwolle. 19

Da Costa en de omslag in het Réveil Zoals duidelijk mag zijn, is het hier niet de bedoeling een alomvat-

tend overzicht te geven van het thema 'de boekcultuur in het Réveil'. Ik heb slechts het tipje van de sluier opgelicht bij een drietal deelgebieden die nog bijna onbetreden zijn. En zulke gebieden zijn er nog meer. Wil men toch een conclusie, dan kan die zijn dat de opbloei van de boekensector in de negentiende eeuw en de levendige uitwisselingen van gedachten in de protestantse wereld, de technische vernieuwingen en de mondigheid van de gelovigen, niet los van elkaar beschouwd kunnen worden. Wat dat betreft is er een opmerkelijke parallellie met de tijd van Luther. Die parallellie is er ook wanneer het gaat om de verwachtingen die de hervormers en de Réveilvrienden koesterden ten aanzien van de invloed die de drukkunst op de samenleving kon uitoefenen. Isaac da Costa wijdde daaraan in 1844 de volgende dichtregels:20

De Drukkunst schenk' der taal, in maatklank neêrgeleid, vermenigvuldiging, verspreiding, duurzaamheid! Toch is eens menschen woord weldra in lucht vervlogen. Maar had mijn needrig lied iets goeds in 's Heeren oogen zoo prent het Zijne kracht in 't hart van klein en groot!

Ruim twee decennia eerder had Da Costa in zijn Bezwaren tegen den geest der eeuw nog geroepen: Temt die noodlottige vrijheid van de drukpers'. 21 Dat was in 1823, in hetzelfde jaar dat in ons land op basis van de opgeklopte Costerlegende vierhonderd jaar boekdrukkunst werd herdacht. De Costerfeesten die toen in Haarlem werden gehouden, stonden in het teken van de nieuwe Verlichtings-en vrijheidsidealen, zoals duidelijk valt af te lezen uit een van de opschriften die in de feestende stad waren aangebracht:22

Kennis, waarheid, Steun en klaarheid, Wetenschap en volksgeluk, Rust en blijheid, Ware vrijheid, Sproot uit Kosters eersten druk ...

De afkeer die deze vrijheden voor en door de drukpers bij Da Costa opriepen, was na verloop van jaren duidelijk verminderd.

Was de inhoud van het drukwerk in orde, dan zou de doorwerking krachtig zijn; was de inhoud al te menselijk, ach dan waren de woorden zo weer vervlogen. Da Costa stond met deze omslag niet alleen, hij voltrok zich in het gehele Réveil. Men nam het heft in eigen hand en bracht zelf in ruime mate verantwoorde lectuur in omloop. 23 De boekcultuur die hiermee gestalte kreeg, had niet alleen een specifiek karakter maar bleek ook duurzaam te zijn: ze laat zich in de protestants-christelijke sector van de Nederlandse samenleving tot ver in onze eeuw gelden. Ook op het terrein van het boek is sprake van een aanwijsbare doorwerking van de ideeën van het Réveil.


1. Dit artikel is een bewerking van een lezing gehouden tijdens de Réveilstudiedag op 20 november 1998, ter inleiding van de ochtendzitting in de zaal van de afdeling Handschriften en Oude Drukken / Studiecentrum voor Protestantse Boekcultuur van de Bibliotheek Vrije Universiteit. Het citaat in de titel is afkomstig uit een gedicht van Isaac da Costa (zie n. 19).

2. M. Luther, Werke. Kritische Gesamtausgabe. Tischreden, 2. Bd, Weimar 1913, 650-651: 'Die Druckerey ist summum und postremum donum, durch welches Gott die Sache des Euangelii fort treibet; es ist die letzte Flamme für dem Auslöschen der Welt.'

3. Over de boekcultuur in reformatietijd: W. Heijting, "Ziet daer staedt ghescreven ende 't es zo'. Het boek en de overdracht van ideeën bij de eerste Nederlandse evangelisch gezinden', in: M. Bruggeman e.a. (red.), Mensen van de Nieuwe Tijd. Een liber amicorum voor A.Th. van Deursen, Amsterdam 1996, 14-28, en de daar geciteerde literatuur.

4. W. Heijting, 'Protestantse bestsellers in de Republiek rond het midden van de zeventiende eeuw', in: De zeventiende eeuw, 13 (1997), 283-292.

5. F.A. van Lieburg, 'Piëtistische lectuur in de zeventiende en achttiende eeuw', in: Documentatieblad Nadere Reformatie, 13 (1989), 73-87, m.n. 78.

6. J. Bosma, Woorden van een gezond verstand. De invloed van de Verlichting op de in het Nederlands uitgegeven preken van 1750 tot 1800. Monografie & bibliografie, Nieuwkoop 1997.

7. D. van Lent, 'Drukpersen, papiermachines en lezerspubliek: de verhouding tussen technische en culturele ontwikkelingen in Nederland in de negentiende eeuw', in: Th. Bijvoet e.a. (red.), Bladeren in andermans hoofd. Over lezers en leescultuur, Nijmegen 1996, 246-263.

8. P. Schneiders, Nederlandse bibliotheekgeschiedenis. Van librije tot virtuele bibliotheek, Den Haag 1997, hst. 3-4.

9. A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880, dl 2, Amsterdam 1887, 722-810 ('Eenige cijfers en bijzaken'). Vanuit modern oogpunt behoeven de opgegeven aantallen echter correctie, aldus B.P.M.

Dongelmans, "Over boekenslijters, boekverkopers en uitgevers in de negentiende eeuw', in: J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt (red.), De productie, distributie en consumptie van cultuur, Amsterdam 1991 (Balans en perspectief van de Nederlandse cultuurgeschiedenis), 101- 115.

10. Volgens Kruseman, Bouwstoffen, dl 2, 747 nam het aantal gemeenten met één of meer boekhandelaren toe van 87 in 1839 tot 225 in 1879.

11. Een eerste aanzet tot het onderzoek naar deze uitgevers biedt: J. Vree, 'J.H. den Ouden (1786- 1864): uitgever van het vroege Réveil en de eerste hervormd-gereformeerden, in: A.J. van den Berg e.a. (red.), Aspecten van het Réveil in druk, Zoetermeer 1998, 19-28; J.P. Verhave & W. Heijting, 'Henricus Höveker en zijn Theologische Boekhandel', ib. 40- 51.

12. H. Höveker, De erfenis der familie Höveker, 3 dln, [Amsterdam] 1853-1889.

13. Van belang is o.a. het Wormser-archief in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800heden), Vrije Universiteit Amsterdam.

14. G.J. Johannes, De barometer van de smaak. Tijdschriften in Nederland 1770-1830, Den Haag 1995.

15. De resultaten komen beschikbaar via Internet (www.vu.nl/hdc). Er verscheen reeds een voorlopige gedrukte publicatie: J.G. van Everdingen e.a., Titellijst van de bibliografie van Nederlandse protestantse periodieken, Amsterdam 1990. Als beginjaar wordt 1815 aangehouden. Zie ook: G. Harinck en D.Th. Kuiper (red.), Anderhalve eeuw protestantse periodieke pers (=Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800, 7), Zoetermeer 1999.

16. Zie o.a.: P.N. Holtrop. 'Opwekking in grote oplage. Het Nederlandsche Godsdienstig Traktaat Genootschap', in: Van den Berg, Aspecten, 29-39.

17. R.G.K. Kraan e.a. (red.), Omzien met een glimlach.

Aspecten van een eeuw protestantse leescultuur, Den Haag 1991; M. Rietveld-Van Wingerden, 'Leescultuur in de jaren 1840-1860', in: G.J.

Schutte en J. Vree (red.), Om de toekomst van het Protestantse Nederland. De gevolgen van de grondwetsherziening van 1848 voor kerk, staat en maatschappij (=Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme na 1800, 6), Zoetermeer 1998, 228-246.

18. J. Dane, 'De vrucht van Bijbelsche opvoeding'.

Populaire leescultuur en opvoeding in protestantschristelijke gezinnen, circa 1880-1940, Hilversum 1996.

19. J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, Leescultuur in Middelburg aan het begin van de negentiende eeuw, Middelburg 1988; J.

Brouwer, Lezen en schrijven in de provincie. De boeken van Zwolse boekverkopers 1777-1849, Leiden 1995; voorts verschillende artikelen in de eerder geciteerde bundel Bijvoet, Bladeren in andermans hoofd.

20.1. da Costa, Kompleete dichtwerken, dl 3, Haarlem 1863, 14: 'Aan den Heer Johannes Muller. In het my aangeboden exemplaar van 't vers 'Aan Nederland' enz.'

21.1. da Costa, Bezwaren tegen den geest der eeuw, Leyden 1823, 72.

22. L. Hellinga-Querido en C. de Wolf, Laurens Janszoon Coster was zijn naam, Haarlem 1988, 104.

23. M. Mathijsen, Gij zult niet lezen. De geschiedenis van een gedoogproces, Amsterdam 1996 (Vijfde Bert van Selm-lezing), 28- 32.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

DNK | 95 Pagina's

ZOO PRENT HET ZIJNE KRACHT IN ’T HART VAN KLEIN EN GROOT!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

DNK | 95 Pagina's