GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wederom legde Prof. Hoedemaker

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wederom legde Prof. Hoedemaker

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wederom legde Prof. Hoedemaker een vlugschrift ter perse, dat, tintelend van warmen gloed, door zijn bezieling meesleept.

Hij richtte ditmaal zijn crltiek tegen de Synodale Encycliek en koos ten titel van zijn strafrede: .^..Machtsvertoon of wettig geza^f" uitgave J. A. Wormser.

Natuurlijk was het geen moeielijke taak, om een stuk, dat zoo het merk van onwaarachtigheid en gekunsteldheid op het aangezicht droeg, het mom af te rukken en in zijn geestelijke onooglijkheid ten toon te stellen.

De onhoudbaarheid van innerlijke gehuicheldheid in dat spreken tegen beter weter in van een vroom geworden Synode, kon een kind met den vinger aanvwijzen.

Daar lag dus ditmaal de kunst niet in.

Maar de kun, st was, en van die taak heeft Prof. Hoedemaker zich meesterlijk gekweten, om de schuld, om het zondige, om het verfoeielijke, om het geestelijk verachtelijke en voor God geklaagde en geoordeelde, dat in dit Encycliek-gevlei lag, op zulk een toon te geeselen, dat het scheen, of deze zonde versch opdook, zoo pas ge­ boren werd en nu voor het eerst door haar ongehoordheid de nieuwsgierigheid prikkelen komt.

Het stuk leze men daarom zelf.

Alleen uit het naschrift schrijven we enkele zinsneden over, omdat op één punt, hierin aangevoerd, eenig bescheid niet te onpas is.

Zeer juist ziet Prof. Hoedemaker in, dat alle organisatie van het gezonde, waarbij men het kranke als ongeneeslijk prijsgeeft, niet uit noodzaak, maar principieel, separatie en geen reformatie is, en ons dus geen stap verder zou hebben gebracht.

De Kerkeraad van Amsterdam heeft dit dan ook niet gedaan, en zeer uitdrukkelijk tegen elke opvatting, die ten deze van het goede beginsel af zou wijken, geprotesteerd.

Hiervan nu zegt de schrijver:

»Ofschoon mij onder het afdrukken van dit vlugschrift de tijd ontbreekt, zelfs voor eene vluchtige lezing van de actestukken, voorkomende in de Heraut van heden, acht ik mij na de pertinente verklaring, dat zij de verlossing niet van een deel der gemeente, maar van de geheele gemeente beoogen, ten zeerste verplicht, hartelijke instemming met hen, in dezen, te betuigen.

Het zou ontrouw zijn, de warme uitlating van het broederhart terug te houden, en de-gereserveerde houding te blijven aannemen, waarvan zelfs dit vlugschrift nog blijken gaf.

Met een gevoel van blijdschap en dankbaarheid heb ik ditmaal de leaders in de Heraut gelezen.”

Toch, en dit laat zich uitnemend begrijpen, heeft het bevreemding bij den schrijver gewekt, dat men dan ook niet aanstonds in de gewone kerk is opgetreden.

Hij merkt toch op:

Wel is waar, wekte de mededeeling, dat men voorloopig de rechten op het kerkelijk goed niet wilde doen gelden, eenige bevreemding. Immers, dit zijn rechten van de Kerk, waarvoor hare vertegenwoordigers, rechten van den Koning der Kerk, waarvoor zijne dienaren wel moeten opkomen.

Wel is waar, had ik gaarne gezien, dat men zonder geweld te plegen en na afdoende maatregelen om mogelijke, zelfs bloedige conflicten te voorkomen, had geconstateerd, dat de dienst des Woords en der Sacramenten in de bedehuizen der gemeente moest worden waargenomen ook door hen, die de Synode wederrechtelijk van hun dienst had ontzet, zoodat verder geen spraak kon zijn van concurrentie tusschen den dienst in de oude en in de nieuwe kerkgebouwen. Maar als het beginsel vaststaat, waaraan ik hierboven adhaesie betuigde, volgt al het overige, dunkt mij, vanzelf.”

Deze zaak staat aldus.

De Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Amsterdam is diezelfde kerk van Christus, die toen deze stad gebouwd wierd, in deze stad, tegelijk met haar opkomen gesticht is. Diezelfde kerk, die in 1578, toen het misbruik der toenmalige Hiërarchie te ver was gegaan, dat misbruik in Godes kerk heeft afgeschaft. En dus ook die zelfde kerk, die in 1816 onder het juk der Synodale Hiërarchie ging, er sedert zeventig jaren onder zuchtte, en na zeventigjarigen druk thans eindelijk dit juk heeft afgeschud. Geen quaestie dus of aan haar als gezindheid behooren van rechtswege alle goederen, stichtingen, bezittingen en kerkgebouwen, al dient wel ingezien dat al deze bezittingen en goederen lang niet alle uit vroom bedoelen aan de kerk gegeven zijn. Maar wat hierop geestelijk ook zij af te dingen, het feit blijft niettemin o. i. vaststaan, dat haar van rechtswege dit alles toekomt. Het is haar goed. En hoe ook rechtsbedeeling of politiemaatregel haar feitelijk van het gebruik van dit haar eigendom moge afzonderen, haar pretentie geeft ze niet op.

Daar nu echter de ondervinding getoond had: i®. dat de rechter op dit oogenblik nog te zeer bevangen ligt in de valsche idee van de tmiversitas en nog niet terug kan keeren tot de eenig ware opvatting van de stichting, met een eigen confessioneel karakter; en 2*. dat de politie van Amsterdam onder leiding van Mr. Tienhoven, acht aan een koster de sterke hand te moeten leenen, zoodra deze goedvindt aan kerkvoogden de deur van zijn kerk te wijzen, — zou het ook o. i. hoogst gevaarlijk geweest zijn, om op dit oogenblik dit zeer ernstig geschil tot een principieele beslissing te brengen.

Thans is de autoritaire reactie aan het woord en laat de publieke opinie uit haat tegen de Fijnen de politie geworden. Evenals ze dit in 1834 met de dr^onders deed.

Maar die tijden duren niet altoos.

Er komen straks weer dagen, dat men aan Mr. Tienhovens opvolger gelijke daden als hij deed, hoogst euvel zou duiden en unaniem afkeuren zou.

En ook in de wereld onzer rechters is vaak golving van denkbeelden.

Het wezenlijke recht is in zulk een verwikkeling van gegevens ook voor onze rechters zoo moeilijk te grijpen.

Ze wil) en wel recht geven, maar ze zien zelven zoo vaak mis. Deels doordat ze te veel buiten de levenssfeer staan, waarover ze recht spreken moeten, en du3 noch den sympathetischen zin, noch de historische tact, noch de kennis der verhoudingen hebben, die hen leiden moeten. Deels ook, omdat hun rechtsbedeeling zus of zoo uitvalt, al naar gelang ze de te beoordeelen zaak van uit dit of dat gezichtspunt bezien. Deze keuze van gezichtspunt nu is voor de meesten door hun vroegere studiën gegeven. In een andere gedachtensfeer dan de academische studie van zeker tijdperk met zich bracht, leven de meesten niet meer in.

Lokt men dus een principieele beslissing uit op een oogenblik dat de rechter het wezenlijk recht niet ziet, dan zoekt ge uw eigen schade. Weet ge daarentegen te wachten, totdat met andere tijden ook andere denkbeelden doordrongen, dan bewaart ge uw recht en bevestigt ge uw toekomst

Nu doorzetten ware alles verspelen geweest.

Juist in kalm wachten en dus doleerend optreden, lag ditmaal al ons behoud.

Dit is het wat dan ook Dr. Hoedemaker voelde toen hij uitriep: „Ziet, dan komt het oogenblik, waarop het abnormale weer plaats maakt voor iets normaals!”

Dat is het.

Al dient er bijgevoegd, dat het blijkens de historie, den Heëre volstrekt niet altoos beliefd heeft, de palen en perken onzer kerken altoos daar te laten staan waar de ouden die gezet hadden.

Te Rome is de kleine Waldensische kerk nader aan de kerk die Paulus er vond, dan de kerk van het machtige Pontificaat. En toch is het na achttien eeuwen nog niet mogen gelukken, om die machtige kerk deugdelijk te reformeeren.

Een taak, een roeping, die toch altoos moet vastgehouden.

Ge moogt niet zeggen: Romes kerk gaat ons niet aan. Ge erkent haar Doop en betuigt dus wel terdege dat ze nog met de kerk van Christus te maken heeft, al kondt ge niet anders dan haar Hiërarchie, als valsche kerk, uitwerpen; maar juist daarom blijft de eisch tot reformeering van de Roomsche kerk nog steeds voor u bestaan.

Noem dat nu, slaan in de lucht, grijpen naar het onmogelijke, willen reiken aan den hemel. En toch is het zoo, en mag er geen schilfer van afgenomen: Het zuivere Evangelie van onzen Heere Jezus Christus moet doorgaan en moet doorwerken, zoo ver de naam van Jezus wordt genoemd.

Een kerkje naast een kerkje is de systematiseering van een ongeloovige gedachte, I)

Ik van Petrus, gij van ApoUos, mag en kan in Christus' kerk niet bestaan.

Christus is niet gedeeld.

En daarom moogt en kunt ge ook niet splitsen.

De „valsche kerk” is daarom nooit het corps gedoopten, noch ooit het corps belijders, maar alken het valsche kerkbestuur.

Dat wordt af-en uitgeworpen, maar van de eeuwen oude kerk, die in het Paradijs gesticht en op den Pinksterdag voleind is in afmeting, en al deze eeuwen is doorgegaan, en doorgaat tot aan de voleinding der dagen, van die kerk, die één is met de triomfeerende kerk in de gewesten der gezaligden, scheidt, wie van den Christus niet scheiden wil, nooit.

Gaarne voegen we ons dan ook bij deze woorden, waarmee de schrijver zijn Naschrift besloot:

Laat mij dan nog alleen dezen wensch uitspreken, dat de broederen, die in de strikken van het Synodaal regime gevangen zijn, omdat zij op de wegen, die niet naar het Woord waren, in de dichte nevelen, waarin men rondtastte, van het gezelschap, waartoe zij behoorden, zijn afgedwaald, gevonden en verlost mogen worden.

De belijdenis van schuld, waarin de Heraut voorging, en de toon van verootmoediging, die hieruit sprak, doet mij dit op hoop tegen hoop — ik durf niet zeggen verwachten, maar — begeeren.

Ach! dat het ook in onze Kerk vervuld nrerd: sAls de Heere de gevangenen Zions wederbracht, waren wij gelijk degenen, diedroomen. Toen werd onze mond vervuld met lachen en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De Heere heeft groote dingen aan dezen gedaan, " enz. (Ps. 126).”

Toch koestere men niet te veel hoop, dat zoo vele leeraars het juk nu reeds zullen durven afwerpen.

Ook in de dagen der reformatie van 1517 was het getal geordende leerarea, die hier den moed toe in hun geloof vonden, naar verhouding, o, zoo klein; en van degenen die overkwamen waren er, helaas, nog maar al te veel, in wier leven en wandel uitkwam, hoe ze nog wel iets anders dan „den Heere te behagen" op het oog hadden.

Men kent de klacht van den ouden grijzen kerkvader: „In de hemelen daarboven, mijn zoon, zult ge verbaasd staan, hoe weinig priesters ge er ontmoeten zult!”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Wederom legde Prof. Hoedemaker

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 januari 1887

De Heraut | 4 Pagina's