GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OLAT DE NOOR.

Gasten en gastheer.

VIII.

Verbaasd zagen de twee reizigers den onbekende aan, die zeker niet minder verrast was zoo onverwacht twee mannen daar te ontmoeten. Hij trad nader, sprak hen toe en vroeg wat zij verlangden.

»Wij hebben hier een poos gerust, " zei Sigurd, »en reizen nu verder.”

»Het is warm, " sprak de grotbewoner, »wilt ge ook eerst drinken. ? "

Daar hadden beiden niet tegen. De oude man ging hun voor, dieper in het hol, waar een deur was, die hij opende. Nu kwamen ze in een andere rotsholte, die veel kleiner was en ook voldoende licht kreeg door een opening in den rotswand. Er stond een tafel en een paar ruwe banken. De man noodigde hen uit zich neer te zetten, en ging toen voor een Oogenblik weg om den drank te halen.

Intusschen zagen beiden verwonderd rond. Veel fraais was hier niet te zien. Eenige potten en pannen, een paar boeken, dat was alles. Doch wat den Noren 't minst beviel, was een ruw, wit houten kruis, dat tegen den muur stond; daarboven prijkte een blad, waarop in gekleurde letters iets stond, dat zij niet lezen konden.

»ZüU dat zijn god zijn? " fluisterde Olaf zijn reismakker toe.

»Ik geloof het niet, " sprak Sigurd. «Toch heb ik zulke kruisen wel meer gezien, op de kerken der Christenen en in hun huizen. Het is te hopen, dat hij niet ontdekt wie wij zijn, want zeker zal deze Christen ons doodelijk haten."

De vrienden moeten weten, dat de man bij wien de twee Noren aldus gastvrijheid - vonden, een zoogenaamde kluizenaar was. Men had reeds toen, ja al lang te voren, de dwaze meening, dat men den Heere God 't best kon dienen, door zich van de wereld en de menschen af te zonderen en alleen en eenzaam te leven, zijn tijd slijtende met bidden en vrome oefeningen, zooals dat genoemd werd. Natuurlijk was dat glad verkeerd en geheel tegen Gods Woord in. Maar dat Woord was in dien tijd, toen de kerk al meer bedorven werd, ook aan de meesten onbekend. De paus en zijn dienaren, de bisschoppenen anderen, zorgden wel dat het volk trouw alles deed wat de kerk wilde, maar de kerk zelf leerde leeringen die geboden van menschen en niet van God waren. De Heere zegt ons in zijn Woord, dat wie in Hem gelooven zijn als een stad op een berg, die niet kan verborgen zijn; dat zij het licht zijn der wereld. Het is dus al duidelijk dat vrome lieden zeer verkeerd doen als zij uit de wereld willen gaan, en meenen, dat zij in de eenzaamheid recht te dienen. zijn moeten om den Heere

Toch waren er in die duisterejtijden en, helaas, nog velen, die wezenlijk meenden dat zij goed deden met zich zoo af te zonderen. Daar kwam bij, dat het volk zulke lieden al spoedig begon te beschouwen als bijzonder vroom en heilig, zoodat zij geëerd en ontzien werden.

De kluizenaar keerde weldra terug met een kruik water en een schaal melk, waarvan de gasten met smaak zooveel namen als hun aanstond. Daarna stonden zij op, en wilden na den vrlendelijken man bedankt te hebben hun weg gaan, toen hij hun eensklaps vroeg waarheen zij gingen.

Dat was natuurlijk niet zoo gemakkelijk te beantwoorden. Olaf zei dit, Sigurd dat en zoo raakten ze aan de praat, waarbij de kluizenaar als ter loops opmerkte :

»Ik bemerk wel, dat gij niet uit deze streken zijt. Het zou mij niet verwonderen of gij kwaamt uit het verre Noorden. Naar uw spraak te oordeelen is 't haast zeker."

De twee vrienden gevoelden wederom weinig lust om te zeggen, hoe 'ter eigenlijk mee stond. Gelukkig was de oude man iemand met een godvreezend en liefderijk gemoed die, toen hij bespeurde, dat zijn gasten in de verlegenheid raakten, er niet op aandrong om te weten wat zij, zooals hij wel merkte, liever niet zeiden. Hij sprak slechts: »Gaat in vrede" en liet hen vertrekken.

Tot laat in den namiddag vervolgden Olaf en Sigurd hun reis, doch zonder hun doel te bereiken. Ze vonden slechts hier en daar verspreide hutten, en nergens was gelegenheid om iets te weten te komen, temeer daar het volk hier een spraak had, waar zij weinig of niets van begrepen.

»Het best zou zijn dat' we terugkeerden" sprak Olaf eindelijk. Misschien wil de oude man ons nog voor dezen nacht wel herbergen."

Dat vond Sigurd goed, en zoo begaven beide zich op den terugweg en kwamen, nog vóór de nacht viel, aan de grot, waar de kluizenaar zijn verblijf hield.

AAN VRAGERS.

»Twee lezers" hebben volkomen gelijk dat l> efooging — 't woord komt hun thans zeker nog al ens voor — een zeer leelijk woord is. Het is wel goed gevormd, gelijk bedenk/? ? ^, bedoel/«^, maar ie heeft onze taal nooit zulk een woord gekend en 2 e althans niet in den zin, dien men er nu aan geeft, namelijk van openbare uiting, vertooning of demonstratie.

't Woord is dan ook pas een jaar of drie hier in gebruik. Zoo lang is 't geleden, dat in België een tijd was van velerlei optochten en volksbewegingen. Nu hebben de Zuid Nederlanders — en met recht en reden — zich al lang beijverd om alle vreemde woorden uit hun taal te weren. Dat mogen we van hen overnemen, niet de wijs waarop ze soms te werk gaan. Als zij een Fransch woord vinden in hun taal, vertalen ze 't maar aanstonds letterlijk in 't Nederlandsch, en zeggen dus : ijzeren weg voor spoorweg; aan den prijs van 2 stui A vers in plaats van tegen of voor.

Zoo ook omdat demonstratie komt van een woord dat betoogen of veitoonen beteekent vertaalden ze het door betooging. Doch ze vergaten, dat het Fransche woord in dezen zin in onze taal nooit zoo heeten kan, want «betooging" zou hoogstens bewijsvoering, aantooning kunnen beduiden.

Een goed Nederlandsch woord weet ik den vrienden zoo gauw niet te geven; in elk geval is een Nederlandsch-woord, al is het ook leelijk, dan nog verkieslijk boven al dat uitlandsche, 't welk onze taal bederft en ons karakter ook. Weten de vrienden een goed Nederlandsch woord, dan hoop ik het te vernemen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1890

De Heraut | 4 Pagina's