GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zending.

DE ZENDELING

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Moslemen en Christendom.  IV.

Is de geheele maatschappij doordrongen van het Christelijk principe, dan zal ze, zegt de schrijver, ook meer en meer belang stellen in de missie, en dan zal de missionnair die eer en achting en steun genieten, die hem rechtmatig toekomen, en dan zal men van de missie, met recht overvloedige en blijvende gevolgen kunnen verwachten.

In zoodanig geval zal men er ook toe komen een beter missie-stelsel te scheppen, dan er thans nog bestaat. Het zal toch wel aan geen twijfel onderhevig zijn, dat in den regel de opleiding der missionnairen nog zeer veel te wenschen overlaat, — en juist op die opleiding komt het aan in de eerste plaats. Gewoonlijk is een missionnair in de eerste jaren na zijn opleiding ongeschikt om zelfs maar eenigszins te arbeiden. Hij heeft den eersten tijd volstrekt noodig om zooveel mogelijk aan te vullen wat aan zijn opleiding ontbroken heeft. Hij moet zich inwerken in Iden aard en de denkwijze van het volk waaronder hij arbeiden moet, en hij moet de taal bestudeeren, nagenoeg van meet af aan.

Men mag die studiën niet te gering schatten, want moeielijk gaat het de noodige kennis te vergaren, als het studieveld te klein genomen wordt of de studie te oppervlakkig is.

Een missionnair moet men niet opkweeken, om er als het ware een goed godsdienstonderwijzer van te maken, maar om hem een banierdrager te doen worden van het Christendom, een hervormer van volken. Zijn werk is zwaarder, grootscher, meer omvattend dan predikantenwerk. Het vordert veel meer studie, veel meer inspanning.

Iemand, die als missionnair zal arbeiden, moest minstens den academischen graad van candidaat in de theologie bezitten. Daardoor al dadelijk zou hem geringschatting worden bespaard van het spotlustig publiek en zou aldus zijn positie verbeterd, zijn werkkring aangenamer worden, en hij zou ook tengevolge van dat alles arbeiden met meer vrucht. De missionnair dient verder ook op literarisch en medisch gebied degelijk ontwikkeld te zijn.

Oppert men financiëele bezwaren wellicht?

Als wij nagaan, hoeveel er dikwijls besteed wordt voor de tegenwoordige gebrekkige opleiding, en daarbij in rekening brengen, dat gedurende de eerste jaren de vrucht van den zendingsarbeid totaal hersenschimmig is, dan gelooven we, dat een flinke wetenschappelijke opleiding niet meer zou kosten. En dan zou men missionnairs verkrijgen, die terstond krachtig de hand aan den ploeg zouden kunnen slaan, den grond welken te beploegen hun opgedragen werd, reeds kennende, en reeds wetende welke de beste wijze is, om de zaden van het Christendom en de Christelijke beschaving uit te strooien.

In allen gevalle, wil men vruchten verwachten van het zendingswerk, dan zijn grootere uitgaven dan tot nog toe gedaan werden, noodig.

Ook omdat de missionnair door een ruim traktement in eenzelfde gunstige positie dient te geraken als de godsdienstleeraar, wiens werk het is voorganger te zijn voor Europeanen. Wie dienaangaande geene gelijkheid wenscht, kan het niet goed meenen met de zaak. Wij hopen dat aan te toonen, door te doen opmerken, welk een machtigen invloed ten goede zulk een gelijkstelling hebben zou.

Men zal verwachten kunnen, dat bij hooger eischen van bekwaamheid en behoorlijke bezoldiging de moeilijkheid om flinke missionnairs te vinden, afnemen en hoogst waarschijnlijk wel geheel ophouden zal. Wij zijn zelfs verzekerd, wat Nederlandsch-Indië b.v. aangaat, dat indien de missionnair en de predikant in ontwikkeling en geldelijke positie weinig of niet verschilden, menig predikant gaarne gedurende een langere of kortere periode zich de moeite en inspanning zou getroosten, om als missionnair te arbeiden. En dat er dan ook onder de jonge theologen mannen zouden te vinden zijn, bereid om zich aan het groote werk — de verbreiding van het Christendom en Christelijke beschaving — te wijden, zal in het algemeen wel door niemand tegengesproken worden.

In de tweede plaats bedenke men, dat het beginsel der gelijkheid onafscheidelijk is van het Christendom. Of zou men soms meenen, dat het voor den Moslem niet opvallend en stuitend is, dat men voor zijn kerstening en beschaving meent te kunnen volstaan met personen, die onder de Christenen, hun eigen geloofsgenooten, vrij wel van allen invloed verstoken zijn; personen, die door de Christenen zelve niet op ééne lijn worden gesteld met de voorgangers der Europeesche gemeenten? Men begrijpt toch, dat eene juiste opvatting door de Christenen van het hooge en waardige standpunt, dat de missionnair behoort in te nemen, voor dezen een kracht, een steun moet zijn?

In de derde plaats zal men beter bekend worden met het grootsche streven, waarvoor men zijn gaven offert. Immers worden de missionnairs werkelijk beschouwd naar behooren, en zijn zij in het bezit van een theologischen graad, dan zal het hun gemakkelijk vallen, na een vermoeienden arbeid elders, naar hun land terug te keeren en daar een leeraarsambt te aanvaarden, waarvan het natuurlijk gevolg zal zijn, dat men in eigen land rijker wordt aan mannen van ondervinding, mannen die naar eisch kunnen voorlichten en die stellig meer vertrouwen en geloof zullen vinden, dan de tegenwoordige missionnairs. En beter onderricht, zal men leeren inzien, dat het verbreiden van Christendom en Christelijke beschaving geen lichte, maar een reuzenzaak is, waardoor men meer en meer gedrongen zal worden zoo veel mogelijk daartoe bij te dragen. De gaven zullen ruimer vloeien en met meer belangstelting en met gunstiger gevolg gegeven worden!

Laten we in 't kort herhalen! Eigenlijk gezegd diende het korps godsdienstleeraren en het korps missionnairs slechts één korps te zijn. En gedeeltelijk vrijwillig, gedeeltelijk des noods, bij aanwijzing, zouden van dat korps ook in den vreemde, ook in de Moslemsche wereld, personen dienen te arbeiden, om later, als missionnairs vervangen, weder als leeraren in het moederland op te treden.

Aannemende, dat een, predikant niet alles in zijne gemeente alleen doen kan, zoodat hem evangelisten, godsdienstonderwijzers toegevoegd dienen te worden, dan moet men ook erken-' nen, dat een missionnair, wil hij goed, geregeld arbeiden, tot zijne beschikking personen hebben moet, die de ftmctiën van evangelist, enz. vervullen. Het is niet noodig, dat die personen er reeds in den aanvang zijn, noch dat daarvoor Europeanen gekozen worden. De meest geleidelijke en dus ook natuurlijke weg is, dat de missionnair beginne met slechts een kleinen kring te bearbeiden, en wel zoodanig, dat hij in dien kring evangelisten en godsdienstonderwijzers vorme, om daarna in ruimer kring den aangevangen arbeid met hen voort te zetten. Maar nog eens: de missionnair zij een wetenschappelijk man!

Wij behoeven stellig wel niet te wijzen op het niet te schatten voordeel, hetwelk er in gelegen is, het ondergeschikt personeel te kiezen uit het volk, waaronder de missionnair werken wil, daar zulk een personeel, onder landgenooten verkeerende, gemakkelijker gehoor en aanhang vindt. De missionnair zelf moet zich in hoofdzaak bepalen tot het houden van toezicht op dat personeel, tot het vormen van nog meer helpers, en tot het regelen van de groote gemeentelijke belangen.

Een tweede voorname zaak bij de missie is het onderwijs. Men mag zelfs aannemen, dat de missie, indien zij slechts ten doel had het prediken van den godsdienst, en niet het geven van onderwijs tevens, een groot gedeelte van haar vermogen om ten goede invloed uit te oefenen verliezen zou. De Moslemen hebben dat indertijd ook zeer juist ingezien. Wij zagen hen in Indië o. a. een aanvang maken met het onderwijs der jeugd, en dit onderwijs, gepaard aan de invoering van het Arabisch schrift, waardoor het lezen van den Koran en andere Islamsche geschriften bevorderd werd, heeft zeer zeker een allerbelangrijksten invloed gehad op de snelle verbreiding van den Islam. Kon de Moslem misschien niets verwachten van het oudere geslacht, hij zocht zijn toehoorders onder de jongeren; hij onderwees hen, en hun leermeester zijnde, verkreeg hij groot overwicht, en was daardoor in staat, geleidelijk den weg te bereiden, waarover de Islam de harten zijner leerlingen zou binnentrekken. Eveneens moet de Christelijke missie handelen.

Maar alweder: de missionnair dient een uitstekend ontwikkeld man te zijn. Hij moet hen vormen, die onder zijn toezicht onderwijs aan de jeugd en ook aan anderen geven zullen. En zonder degelijke leermeesters is het onderwijs doelloos of vruchteloos.

In een slotartikel wijzen we op wat de schrijver zegt over den aard van het onderwijs.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juli 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juli 1890

De Heraut | 4 Pagina's