GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VRIJE UNIVERSITEIT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRIJE UNIVERSITEIT.

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam^ 14 Oct, 1892.

Ook aan de Vrije Universiteit zijn de lessen weer begonnen; en ditmaal meteen grooter aantal leerlingen, dan ooit te voren. In 1880 werden de lessen geopend met drie leerHsgrïa; thans in 1892 reeds meC zes en negentig.

Dit is vooral te danken aan het groot aantal nieuw ingeschrevenen, dat twee en twintig bedroeg; ter v/ijl het dusver gemiddeld op 14 a IS stond.

De lessen zijn geopend met een keurige toespraak van den Pre-Rector Dr. J.Woltjer, over Geza^ en Wetenschap. Eene rede, die reeds deze week bij den heer J.A. Wormser het iicht zag, en meetelt onder de stukken van gewicht, waarin het pleidooi voor onze beginselen met klem gevoerd wordt. Dr. Woltjer heeft namelijk in deze rede de jong.-te ontwikkeling van het wijsgeerig denken geschetst als principieel gekant tegen het kennen van de objectieve waarheid der dingen, en tegenover die ongezonde ^ onwikkeling het beginsel van het gezag gesteld, en dit ontleed op een zoo overtuigende wijze, dat duidelijk uitkwam, hoe de leuze van het gezag te verwerpen, eenvoudig alle wetenschap opheft en in rechtstreek-Êchen strijd met het leven ea met onze geheele positie als mensch Is,

Thans nadert 20 October, onze stichlingsdag.

Aan dien dag zal op 19 October tweeërlei plechtigheid voorafgaan.

Vooreerst zal op 19 October te i en te 3 uur een openbare promotie plaats hebben in de Schotsche Zendingskerk.

Te I uur zal de heer Fischer, leeraar aan het Gereformeerd gymnasium, promoveeren in de letteren na verdediging van zijn proefschrift over het Godsbegrip van Aeschylus; en te 3 uur de heer Honig, beroepen predikant te Oudshoorn, in de theologie, na verdediging van zijn dissertatie over Alexander Comrie,

Een ieder kan hierbij tegenwoordig zijn. Alle plaatsen zijn vrij.

Daarop zal des avonds in de Boomslootkerk door de goede zorgen van het Locaal Comité, onder leiding van de heeren Pouwels en Grosheide, eene ure des gebeds worden gehouden, waarbij Ds. Van Schelven van Amsterdam, en D? . Sikkel uit Den Haag hopen voor te gaan.

Op 20 October eindelijk zal, eveneens in de Schotsche Zendingskerk, te twee uur, de overdracht van hst rectoraat aan Prof, Dê Savornifi Lohman Sr. plaats hebben, nadat vooraf de tegenwoordige rector. Dr. A. Kuyper, eene redevoering zal hebben uitgesproken,

VEEGE TEEKENEN,

Uit de Synodale kerken van de hoofdstad, de residentie en Zwolle kwam ons kerkelijk publiek kortelings een drietal opzienbarende feiten te hooren, die we, omdat te Amsterdam een ver.sch gedolven graf in de zaak betrokken was, eerst nu ter sprake brengen.

Te Amsterdam werd op Zorgvlied, even buiten de stad, het lijk uitgedragen van Ds. Ternooy Apèl, die bij zijn leven be­ hoord had tot de drie beslist Moderne \ predikanten, die in de hoofdstad nog waren overgebleven. De beide andere zijn Ds, Berlage en Dr. Laurillard.

Nu zou aan het graf van dezen man ook namens den Syaodalen kerkeraad gesproken worden, en het was Ds. Barger, die als tijdelijk voorzitter, zich van deze pijnlijke taak kweet; en er zich van kweet, gelijk het onder die omstandigheden, niet wel anders kan, door, ja, even te laten doorschemeren, dat er tusschen hem en den overledene verschil van prediking had bestaan, maar voor het overige den ambtgenoot in zijn voortreffelijkheid te eeren en uiting te geven aan de smart, die zijn onverwacht heengaan bij den kerkeraad veroorzaakt had.

Dit feit nu is, én om den man die er sprak, én om hem bij wiens graf het ^voorviel ; éfl om het college namens hetwelk Ds. Barger optrad, te veelzeggend, om er niet even bij stil te staan.

Wijlen de heer Ternony Apèl behoorde tot die gemoedelijke, vriendelijke personen, aan wie het waarlijk niet ligt, dat er in de v/ereld nog verschil van opinie heerscht. Zijn omgang was ongedwongen minzaam. Voor een Calvinist had hij, als het er op aankwam, evenveel hart als voor een Moderne. En toen de Doleantie uitbrak, en een deel onzer vroegere medestanders verraad pleegden, naat^'den vijand overliepen, en zelfs met politie tegen hun eigen broeders optrokken, is Ds. Ternooy Apèl de eenige Synodale predikant van Amsterdam geweest, die den moed had om te zeggen: „Zoo je vroegere vrienden te behandelen, dat noem ik gemeen."

Voorzoover we dus den overledene als mensch in het gewone burgerlijk leven nemen, was hij ook osis een aantrekkelijke verschijning, en deei ook ons zijn sterven, zoo onverhoeds, zoo ver van de zijnen, weemoedig aan.

Maar ... en dit is het zeere puntje ... deze vriendelijke verschij^sing geloofde niet in dea Heere Jezus Christus als zijn God en zijn Zaligmaker, maar was teruggezonken in dat moder.n paganisme, dat naast Socrates en Scblelermacher ook aan den Christus een plaats der eere in zijn Pantheon gunt; — ea, hoewel hij aldus met de Christelijke historische religie gebroken had, was hij toch leeraar in een kerk, die nog Christelijk, ja zelis Gereformeerd wilde zijn.

Bij zulk een sterven nu vervult weemoed ons hart, om de minzaamheid, die van ons ging, om het schreiend droeve van een ambtelijk leven, dat tegen het doel van het ambt geiicht werd, en niet minder cm de ziel van den gestorvene. Want nu is ook hem de schel van de oogen gevallen, en ziet hij, hoe hij zijn Fleiland miskend heefc, en geijverd heefc tegen zijn Heere.

En zie over zulk een man zou nu Ds. Barger aan zijn graf spreken, en wie den naam van Barger uitspreekt, denkt vanzelf in de eerste plaartsaan den ouden Barger, den „fiers'cen" strijder uit heel de Confessioneele Vereeniging, die iets in zich had van v; at de Schrift noemt, ook den rok te haten, die van het vleesch bevlekt is.

En een zoon van dien man, zelf in zijn Heere en Heiland als zijn vader geloovende, treedt nu bij het graf van zulk een Modern leeraar naar de lijkbaar toe, en houdt er, ambtelijk, als orgaan van den kerkeraad, een lijkrede op den ontslapen ambtgenoot. Dit nu kon Ds. Barger niet doen, zonder zich geplaatst te zien tusschen zijn Synodaal ambtelijke positie en zijn ambtelijken plicht vai Christuswege.

Ging hij spreken in den naam van zijn Heere en naar den eisch van het Evangelie, dan kon hij niet anders oordeelen, ot de overledene had behoord tot de verstoorders der kudde, die aan de gemeente een valsch heilspoor aanwijzen.

Bij alle waardeering van Socrates, zou Socrates als Bedienaar van het Evangelie toch een ondenkbare figuur jijn geweest.

Maar natuurlijk in die gestalte kon Ds. Barger hier niet optreden; hij moest een oogenblik optreden, alsof hij zelf geen gezant van Christuswege was, en nu enkel zich hooren laten in zijn qualiteit van Synodaal orgaan van den kerkeraa-l. Eu als zoodanig viel er op den overledene natuurlijk ïiiets aan te merken; ging hij zelts vee! minder ver dan de voorzitter der Synode; en had hij door zijn ijver vaak menig orthodox predikant beschaamd.

Die laatste positie nam Ds. Barger dan ook in; en het had, op dat eenmaal gekozen officieele standpunt, zelfs geen zin, dat hij nog van verschil sprak. Hij, Barger, mocht van Apèl verschillen, vcazx Dominee Apèl en de kerkeraad, als wiens orpf^an Dominee Barger optrad, verschilden niets. Het tweede feit, dat korter k'-^„af; edaan, had in de Synodale kerk t", Zwolle plaats. Daar zou een berc< t: pen Modern predikant zijn intree doin, juist in dagen, toen er in de gemf/ente een hevige strijd gevoerd werd om het kiescollege, een strijd waarin hel Modern advies doorging.

Nu'beschouwden in vroeger jaren de vrienden dsr Belijdenis, die in de Synodale kerk van Zwolle zijn. Ds. Vermeer aldaar steeds als hun geestelijken raadsman en natuurlijken, 230 v/e wel zijn ingelicht, leider. .

Doch zie, ditmaal laat Ds. Vermeer de geloovigen bij hun feilen strijd in den steek, en kort daarop zet hij zich neder onder de intreêprediking van zijn Modernen ambtgenoot.

Althans zoo meldt men ons.

Is dit nu waar, dan heeft deae orthodoxe predikant zich in het heilige, ambtelijk, als één voor God, in den gebede gesteld, met een man, die naar luid de orthodoxe prediking van Ds. Vermeer, niet anders door hem kan beschouwd worden, dan als een wolf in het midden der kudde.

En nu het derde feit. In de reside.itie stond Ds, Wisse langen tijd als leeraar in de toen zich noemende Christelijke Gereformeerde kerk in de Wagenstraat. Om redenen, die we hier nu niet beoordeelen, achtte D5. Wisse zich niet te kunnen neerleggen bij het besluit der Synode van Amsterdam, om ook zijn kerk te vereenigen met de overige Gereformeerde keiken in Nederland. Zijn kerkeraad echter ging hierin niet met hem meê. Doch nu vergaderde Ds. Wisse zeker aantal gemeenteleden om zich, en zocht met dezen een eigen keik te stichten.

De moeilijkheid voor Ds. Wisse was nu maar, om een kerkgebouw te vinden.

En wie heeft toen Ds. Wisse uit den nood geholpen.? Wie heeft toen een kerkgebouw voor hem opengeïet.'

Antv/oord: De Synodale kerkeraad ia de residentie.

Diezelfde kerkeraad, die in 1885 zelfs weigerde een kerkgebouw voor een bidstond der Vrije Universiteit af fe staan.

Ja, diezelfde kerkeraad, die nog onlangs aan de Haagsche Synode den voet dwars zette, en het optreden van Dr. Broiig-^eld voorkwam.

Werkte nu ook Lierbij, gelijk vanzelf spreekt, een motief, ligt het.dan niet voor de hand, dat deze Synodale kerkeraad dddrom Ds. Wisse zoo voorkomend ter wille was, omdat zijn optreden kans bood, afbreuk te doen aan de Gereformeerde kerken?

Neem nu deze drie feiten saam, en in onderling verband, en stel er tegenover de kloeke houding van den Roomschen bankier, die onlangs tot burgemeester van Londen werd gekozen.

Van dien Roomschen bankier werd gevorderd, dat hij, bij plechtige gelegenheden fn officieel kostuum mee zou opgaan in de Anglikaansche kerk; en alle vroegere burgemeesters van Londen, zelfs Joden, hadden dit dan ook trouw gedaan.

Maar hij weigerde.

Hij wilde uat er waarheid in het binnenste, en desv^ege ook V: ? aarheid in de uitwendige optreding zou zijn. Zelf eenmaal Roomsch, wilde hij niet anders opgaan dan v, 'aar de Roomsche religie zuiver wordt gehouden.

Nu is deze man geen geestelijke, hij is een leek. Hij zit niet in een kerkelijk bestuur, maar werd als burgemeester gekozen.

Hij kent niet het hoogere licht van het zuivere Evangelie, maar is Roomsch. En toch, als nu Ds. Barger te Amsterdam, Ds. Vermeer te Zwolle en de Synodale kerkeraad der residentie van dezen man lezen, zegt dan geen stem in hun conscientie: ^as ik ook zoo geweest l o, Die valsche positie l

En dat is het juist.

Deze mannen wilden wel goed. o. Ze zouden het zelf zooveel heerlijker vindere, als het anders was. Ds. Barger heeft geen gelukkigen dag gehad toen hij naar Zorgvlied moest. Ds. Vermeer zat onder die Moderne predikatie niet met vrede ia zijn; hart. Toen de Synodale kerkeraad vare Den Haag ons het biduur afsloeg en nis Ds, Wisse hielp, verkeerde hij niet onder den indruk van door étvi. Heiligen Geest geleid te zijn.

Maar de valsche positie is dezen marsnen te machtig.

Het Modernisme Is hun een Scylla, de Doleantie een Charybdis, en nu pogen ze met kunst en vliegwerk tusschen deze beide klippen door te zeilen.

En juist dat breekt al hun kracht en vei zwakt hen geestelijk.

Voor enkelen is dit nu niets. Een volbloed Ethisch man, maakt er zelfs een theorie, een systeem van, dat het zoo zijn moet, en dat het verkeerd zou zijn als het anders was.

Maar zoo zijn ze niet allen. Ook in Den Haag niet. o, Neen,

Velen van deze broederen zuchtm^n& tt het benauwende, het drukkende yan dezen valschen toestand.

Ze roepen hun God wel a'dh, of er een ster in dezen donkeren nachfc aan hun kerkdijken hemel mocht verschijnen.

Alleen maar het gestrenge woord: Gehoorzaamheid is beter^ dan offerande, blijkt hun te machtig.

Christus als Koning ook ïn zijn kerk erkennen en gehoorzamen, ddt durven ze niet.

INEENSMELTING. .-

Öp sneer dan fééne plaats is de ineensorelting van de twee Gereformeerde kerken reeds tot stand gekomen.

Althans voorloopig.

Want natuurlijk, definitief kan deze ïneensmelting eerst worden, als de Synode van 1893 te Dordrecht haar zegel zal gehecht hebben aan de wijze, waarop deze ineensmelting dient plaats te vinden.

Dit wordt hier opzettelijk opgemerkt, omdat, gelijk ons bleek, een enkele een vroeger artikel uit ons blad had opgevat, als kon de zaak nu reeds definitief haar beslag krijgen.

En dit nu kan niet.

Ineensmelting raakt iïet kerkverband; t'o, al wat het kerkverband geldt, hoort in de meerdei e vergadering van Ö/Z^ kerken thuis. Op de generale Synode te Amsterdam is het dan ook uitdrukkelijk zoo besloten.

Eerst te Dordrecht in 1893 kunnen alzoo de regelen voor de iiieensmelting voorgoed worden vastgesteld, en daarna zal elke classe te beoordeelen hebben, of in een bepaalde plaats, in haar ressort, de ineensmelting volgens deze regelen plaats had.

Ook spreekt het d»as vanzelf, dat de kennisgeving van de plaatselijk ineengesmolten kerk aan de Regeering, en de kennisgeving namens de gezamenlijke kerken door de Deputaten voor de correspondentie I met de Ov(; rheid eerst daarna kan volgen,

Hieraan zij, nu we toch op ons vorig artikel terugkwamen, nog dit bijgevoegd.

Om latere moeilijkheden te voorkomen, wezen we in dat artikel ook op het belang, om in het gebruik van onze kerkelijke titulatuur correct te wezen.

Dit was zoo bedoeld, dat, nu de Regeering ons, zooveel ze kon, ter wille v/as geweest, de autoriteiten in land en gewest, in stad en dorp zich dan ook aan de nu haar officieel medegedeelde titulatuur zouden houden; en dat het daarom op teleurstelling en ongelegenheid zou kunnen uitloopen, indien wij onzerzijds daarvan afweken, zoodikwijls de kerk als instituut bedoeld was.

Menigeen denkt daar zoo niet op.

En alleen uit dien hoofde achtten we het plicht van broederlijke liefde, om onze broederen, om bun eigen bestvv'il, te waarschuwen, eer het te laat v/as.

KERKELIJK BEHEER.

Een correspondent, die ons toestemt, dat er geen kerkvoogdij tegenover den kerkeraad mag verrijzen, overmits dit de eenheid der gemeente zou breken, en een ongeestelijke macht in de kerk zou vestigen, werpt de bedenking op, of het toch ook weer niet uiterst bedenkelijk zou zijn, cm ia de kerken zekere oligarchie te dosn insluipen.

Hij wijst er op, hoe er kerken aijn, waar de kerkeraad door coöptatie wordt gekozen, üoodat feitelijk altoos weer dezelfde familiën haar leden ia den kerkeraad plaatsen, zonder dat de gemeente recht van meespreken heeft.

Stel nu, zoo zegt hij, dat aan dezen kerkeraad of aan peisonen door hem benoemd, ook nog het stoffelijk beheer in handen wordt gegeven, raakt de vrijheid der gemeente dan toch niet al te zeer in gevaar.'

En waar dan toch de gemeente betaalt, zou het dan niet billijk zijn, dat de gemeente ook meerderen invloed op het beheer van het geld behield?

Ook ons komt deze bedenking van niet gering gev/icht vaor; ook al gaat ze buiten het beginsel om.

Zeer zeker zou het geheel tegen den geest van onze kerkenordening zijn, ia strijd met de schoone gedachte van het Gereformeerde kerkrecht, en vooral in onzen tijd niet te gedoogen, dat enkele familiën de gemeente des Heeren oligarchisch onder haar macht brachten.

Reeds bij de verkiezing van de leden voor den kerkeraad kan o, i. aan de ge meente des Heeren een zeer ver reikende invloed niet onthouden.

En waar dit reeds in het geestelijke geldt, gaat dit uiteraard nog veel meer door in het stofifelijke.

Een kerk, die in het stoffelijke niet met de sympathie der gemeente rekent, slacht de kip die de eieren moet leggen.

Thans volgt het tweede gedeelte, tevens slot, van de repliek, die Prof. DeSavornin Lohman Sr. ons toezond.

En nu komt eindelijk het slot mijner rede, dat ik gaarne in zijn geheel zag opgenomen. sHet is intusschen niet te ontkennen, dat een examen afgenomen door hoogleeraren wier lessen men niet heeft bijgewoond, eigenaardige moeilijkheden oplevert. Er zijn studenten, die ze afgelegd hebben zonder colleges van openbare hoogleeraren aan Universiteiten te bezoeken, en voor hem die zich ernstig toelegt op de studie — de anderen doen beter thuis te blijven — is het gevaar van daarbij niet te slagen niet grooti

»Doch andere studenten hebben ook colleges aan de openbare Universiteiten bezocht, en nu is het de vraag of het, om redenen \3.nprincipieelen aard, af te keuren is die colleges te volgen ?

»M. i. niet. Zij die zich aan de wetenschap •wijden zijn nu eenmaal verplicht ook den tegenstander te hoeren; het schijnt mij zelfs hoogst bedenkelijk, indien dezulken met opzet hunne ooren shnten voor hedenkingen, althans voor zoover zij zich wijden aan de rechtsgeleerdheid; zij zouden lichtelijk gevaar loopen aan het wankelen te worden gebracht, indien zij eerst na afloop hunner studies bemerkten wat van de andere zijde tegen de zienswijze hunner hoogleeraren kan worden ingebracht. Natuuilijk zullen zij wijs handelen, door bij de keuze hunner colleges, evenals bij die hunner boeken, hun eigen professoren te raadplegen, gelijk dit ook in Engeland geschiedt, waar, zooals ik straks zeide, de tutor den student in zijne studiën leidt; zij zullen, zoo zij bezwaren ontmoeten die zij vroeger niet vermoedden, de gelegenheid niet moeten verwaarloozen, daarover met de mannen uit hun eigen kring te SDrctcn.

»Het bijwonen van colleges aan openbare universiteiten zou zeer zeker te veroordeelen zijn, indien de voorstelling juist ware, dat aan die openbare universiteiten de hoogleeraren in de rechtsgeleerdheid zich schuldig maakten aan bespotting of bestrijding van den Christus. Hiervan is echter niets aan. Niet slechts doen zij dat niet, maar zij zouden het ook moeilijk kunnen doen. De colleges, die men met het oog op de examens bezoekt, behandelen die quaestiën niet; daarin wordt alleen de geschiedenis en het verband van tal van w^tó*«/a/«»^^« uiteengezet. Evengoed als een ongeloovige ons de wetten welke in de physieke wereld gelden, of de verdeelingen die de mensch op het gebied van botanie of anatomie pleegt aan te nemen, kan uitleggen, kan een ongeloovige ons vertellen, welk het verband is der wetsbepalingen, die betrekking hebben op het huwelijk, den eigendom, de overeenkomsten of grondwettelijke instellingen. Het zou zelfs onmogelijk zijn behoorlijk onderricht te geven, wanneer niet telkens de uitkomst van tal van onderzoekingen, door ongeloovigen gedaan, werden overgenomen. Eerst bij het trekken van gevolgtrekkingen uit de waargenomen feiten komt groote voorzichtigheid te pas.

»Nu is het natuurlijk geenszins onmogelijk, dat de hoogleeraar van tijd tot tijd ook eens een uitstap waagt op het gebied der bespiegeling, hoewel bij de richting die de studies thans nemen daartoe voor hen niet veel gelegenheid bestaat; maar zelfs daarbij zal het wel nimmer voorkomen — althans is mij daarvan nimmer eenig feit ter oore gekomen — dat de Hoogleeraar spot met den Christus ofmet den gods­ dienst in 't algemeen. Het gevaar van ons onderwijs, zoowel op de Hooge-als op alle andere Openbare scholen, ligt niet hierin, dat men met opzet het geloof bestrijdt; doch hierin dat men het leven en de wetenschap los maakt van het geloof, .en den mensch gewent aan de gedachte, dat hij op elk gebied, vooral opdat der wetenschap, met God den Heere en J. C. Zijnen Zoon niet te rekenen heeft. Doch juist tegen dat gevaar is geheel ons juridisch onder-• wijs gericht, en dit onderwijs zou dus al zeer onbeduidend en onvoldoend moeten zijn, indien onze studenten enkel door het aanhooren van colleges waar Gods Woord stilzwijgend voorbijgegaan wordt van de wijs geraakten.

»Mijne slotsom is dus, dat indien zij die aan nze Universiteit studeeren, ook colleges van rofessoren aan andere Universiteiten willen ijwonen, daartegen geen principieel bezwaar estaat. Dit is geenszins, gelijk ten onrechte eweerd is, »het studeeren aan twee Univeriteiten." De student, die de boeken van een egenstander leest of diens colleges bezoekt, lijft toch in den kring waarin hij zich heeft aten opnemen, studeeren, onder de leidingvan e hoogleeren, welke dien kring in zijne stuiën leiden. De studie aan de V. U. blijft ltijd de hoofdzaak, de grondslag; het hooren an professoren aan eene andere universiteit s aanvulling; niet omgekeerd; alsof men aan de openbare universiteiten eene Christelijke opleiding zou kunnen ontvangen, mits maar een enkele Christen, als een vreemde eend in de bijt, aan het corps leeraren werd toegevoegd ! Bij zulk eene combinatie toch wordt niet de verkeerde richting van het openbaar onderwijs, maar v/el de zoogenaamde «aanvulling" geneutraliseerd.

»Ik meen derhalve, dat het vooruitzicht om betrekkingen te bekleeden voor de jongelieden die aan de V. U. in de rechtsgeleerdheid hebben gestudeerd, even goed is als dat van de kweekelingen aan andere Universiteiten, mits zij zich de moeite getroosten om zich, behalve aan de examens van hun eigen professoren, ook aan die van eene openbare universiteit te onderwerpen. Zij kunnen dit m. i. doen zonder groot bezwaar; doen zij dat echter niet, dan is voor een kleinen, doch gewichtigen kring van betrekkingen de toegang voor hen gesloten; voor verreweg de meeste betrekkingen echter zijn zij ook zonder aan de openbare scholen een titel te hebben erlangd benoembaar."

Uit het geheele beleid mijner rede blijkt derhalve, dat, al mogen sommige uitdrukkingen in dit laatste deel op zich zelve beschouwd wat algemeen klinken, ik geenszins in het algemeen aanr^ad om college te loopen aan twee universiteiten. Van de drie argumenten ter ondersteuning van dat beweren is evenmin iets te vinden. Maar tot hen, wien het te doen is om zich voor te bereiden voor ambten waarvoor eene acte noodig is, en die er tegen opzien geëxamineerd te worden door professoren wier colleges zij niet bijwoonden, zeide ik: welnu! houd dan die colleges!/'«»cipieel bezwaar is daartegen niet.

In het voorbijgaan moet ik hier opmerken, dat niet ik deze zaak voor een grooter publiek heb gebracht, maar de Heraut zelf en zeker schrijver die, hoewel ten onrechte zich noemende »een rechtsgeleerde", een boekje in den handel heeft gebracht, dat juist deze quaestie behandelde, welk boekje in de Heraut en in de Christelijke pers druk is besproken. In dat boekje staat veel voortreflijks, naast veel dat, blijkbaar ten gevolge van onbekendheid met de toestanden waarover de schrijver handelt, onwaar is, inzonderheid waar de schrijver de openbare universiteiten bespreekt. Geroepen om over het onderwerp te spreken, meende ik openlijk te mogen en te moeten aanduiden, wat ik in dat geschrift voor onwaar houd. Te zv/ijgen, waar ik zie dat iemand, al is hij mijn tegenstander, ten onrechte wordt beschuldigd, houd ik voor laf en onchristelijk.

Ik moet mij nu nog eenige tegenwerpingen tegenover uwe bedenkingen veroorloven. Mijn hoofdbezwaar is, dat Gij over de rechtsgeleerde colleges aan de openbare universiteiten spreekt, alsof daarbij de rechtsphilosofie de hoofdrol speelde.

Ik had op het oog jongelieden, die een exaen moeten afleggen. Waarin?

Voornamelijk in Romeinsch recht, burgerlijken handelsrecht; straf-en rechtsvordering. Dit, bepaaldelijk de drie eerste, zijn de vakken, zonder welke te kennen een «rechtsgeleerde" ondenkbaar is.

Nu kan ik u niet bewijzen, dat op de colleges an de hoogleeraren in die vakken nooit sprake s van eenig juridisch stelsel; van philosofie, an God of Goddelijke openbaring._ Want Gij kunt mij altijd toevoegen, dat ik niet alle coleges heb bijgewoond, dus ook niet weet v/at daar gesproken wordt. Maar er zijn over die vakken duizende boeken geschreven, en nu noodig ik u uit, mij één enkel boek, dat tot voorbereiding van bedoelde examens kan dienen, aan te wijzen, waaruit ook maar bij benadering valt af te leiden, van welke geestesrichting de schrijver ervan is. Gij schrijft over «juridische stelsels"; van »philosofische praemissen, waarvan de hoogleeraar bij zijne juridische deductiën uitgaat." Juridische stelsels vanphilosofischen aard zijn in de juridische praktijk contrabande, en komen dan ook nooit te pas op die colleges waarover ik sprak. Zij hangen, hoe vreemd het u schijnen moge, met de beginselen niet samen. »Gegenstand der Rechtswissenschaft als einer besonderen Wissenschaft ist das Recht lediglich als dieser besondere Organismus, abgesehen von seiner Eigenschaft als Glied des Ganzen. Jitia ]misttn als solchem ist der Zusammenhang des Rechts mit dem gesammten Geist des Menschen verborgen", zegt zeer juist Puchta, een geenszins ongeloovig noch onphilosofisch jurist. (Encyclopadie, bl. 95 der Institutionen se Editie).

Gij werpt tegen, dat dit niet zoo kan zijn, want dat daaruit zou volgen, dat ik niet had moeten meewerken tot de stichting eener juridische faculteit, doch slechts tot de oprichting van een katheder. Op dit punt kom ik nader terug. Thans merk ik alleen op, dat uwe tegenwerping de onjuistheid mijner bewering niet aantoont, omdat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat de stichting van eene juridische faculteit eene vergissing geweest is.

Er zijn evenwel nog andere colleges dan de oor mij genoemde, welke dienen tot voorbeeiding van examens; nl. die in de encycloaediefder rechtswetenschap;

de grondbeginselen der staathuishoudkunde; het strafrecht en het Nederlandsche staatsecht. .

Van deze vier zou ik de staathuishoudkunde unnen voorbijgaan, omdat helaas! dat vak og niet bij ons gedoceerd wordt, en dus van et bezoeken van twee colleges geen sprake an zijn. Onze studenten moeten thans hun ennis wel opdoen uit boeken, en wel uit boeen, afkomstig uit andere kringen dan den onzen. Nu vindt Gij een boek minder gevaarlijk dan een college, naar het schijnt; Gij zegt dat een student den «tegenstander" beter uit de boeken kan leeren kennen, dan uit een college, en vindt het wenschelijker, dat hij die boeken leest dan dathij vreemde colleges hoort. Maar is dan juist het lezen van zulke goed geschreven boeken niet veel gevaarlijker ? Op mij althans maakt het geschreven woord veel blijvender indruk dan het gesprokene. Of wilt gij aan de studenten ook ontraden om ooit een rechtsgeleerd boek te lezen van iemand anders dan van een Calvinist afkomstig? Op de vier door mij genoemde colleges kan zonder twijfel ook eenige tijd aan philosofische beschouwingen worden gewijd. Evenwel zeer weinig, juist omdat ook in die vakken het onderling verband der wetsartikelen steeds op den voorgrond treedt. De hoogleeraar moge enkele colleges wijden aan eene zeer cursorische meedeeling van enkele rechtsphilosophieën, geheel de aandacht en bijna al de tijd wordt gewijd aan de kennis van het positieve recht; de kennis van onze staatsinstellingen en van de bepalingen en beginselen van ons strafwetboek.

Nu weet ik' zeer goed, dat, zooals Gij opmerkt, er soms hoogleeraren zijn, die „tusschen de materie velerlei tusschenwerpselen en losse uitlatingen invlechten", en dat deze zeer v/el invloed kunnen uitoefenen op den student. Maar hier herhaal ik, dat onze juridische studenten zich noch kunnen noch mogen onthouden van alle persoonlijke aanraking met «andersdenkenden". Voor godgeleerden, die, ook als zij in het ambt komen, hun eigen kring van geestverwanten vinden en desnoods alle anderen kunnen afstooten, is het zich terugtrekken van de wereld althans mogelijk. Maar de doctor juris komt, op zijn 22e of 23e jaar, met allerlei kringen, met jongelieden die van hun ongeloof vaak een religie maken, in aanraking; met menschen en theorieën, waarmee zij vaak in onmiddelijken strijd geraken. Hebben zij nimmer iets van hunne tegenstanders gehoord, «hebben zij met opzet hunne ooren gesloten voor bedenkingen" (dit is iets geheel anders, dan de «kiesvrijheid" tusschen verschillende stelsels), dan zullen zij spoedig uit het veld geslagen worden.

Indien daarentegen onze juristen ook aan e Universiteit nu en dan met anderen in anraking komen, en vernemen wat van de ndere zijde tegen de zienswijze hunner hoogeeraren kan v/orden ingebracht", indien zij evens daarbij mijn raad opvolgen, om «zoo ij bezwaren ontmoeten die zij vroeger niet ermoedden, de gelegenheid niet te verwaaroozen daarover met de mannen uit hun eigen ring te spreken"; indien zij voorts «bij de euze hunner colleges evenals bij die hunner oeken hun eigen professoren raadplegen", (ook uit deze evenals uit zoovele andere woorden blijkt, dat mijne bewering geenszins zoo «algemeen" was, als Gij het herhaaldelijk voor stelt), zoudt Gij dan niet meenen, dat onze uristen beter beslagen ten ijs zullen komen, dan wanneer zij zich van de wereld rondom hen geheel hebben afgezonderd?

Ten slotte moet ik eene bedenking beantwoorden, die, hoewel op zich zelve geen argument tegen mijne stelling, toch van het uiterste gewicht is.

Indien onze studenten de ge? /ichtigste vakken ook bij andere professoren kunnen leeren, waartoe dan eene juridische faculteit; waarom niet enkele katheders ?

Mijn antwoord zou zijn: omdat, indien gij die hoofdvakken niet onderwijst aan onze Universiteit, niet één enkel student in de rechtsgeleerdheid bij ons zal komen studeeren. Hij komt om die hoofdvakken die bijna al zijn tijd in beslag zullen nemen; zij zijn even onmisbaar \ als het latijn en grieksch voor een gymnasium, Latijn en grieksch kan ook, even goed, bij een ongeloovige geleerd worden; maar een gereformeerd gymnasium, waar die twee talen niet onderwezen werden, zou zeker geen enkelen discipel hebben, ook al kon men het ontbrekende elders aanvullen.

Nu is het ongetwijfeld zeer jammer, dat, bij onze weinige beschikbare middelen, juist voor die hoofdvakken in de eerste plaats hoogleeraren moeten worden aangesteld. Een hoogleeraar in de rechtsphilosofie en een in de staathuishoudkunde zou veel begeerlijker zijn. Doch nu wij die nog niet hebben, en dus van den nood eene deugd moeten maken, is m. i. de eenige uitweg, deze : dat onze hoogleeraren, wat het verschaffen van kennis der positieverechtsbepalingen en beginselen aangaat, zooveel mogelijk zich verlaten op en verwijzen naar de werken (of colleges) van hen, die daarvan hun speciaal vak maken, opdat voor onze professoren gelegenheid overblijve, hunne discipelen zooveel mogelijk ook op het verband van de rechtswetenschap met onze beginselen te wijzen. In den regel moet een wetenschappelijk man zelf onderzoeken; onze hoogleeraren evenwel doen verstandiger wanneer zij, bij onderzoekin-• gen waarop geen vooroordeel of ongeloof invloed kan hebben, in den regel de uitkomsten overnemen, waartoe ' anderen kwamen, en, ter tijdbesparing, hun discipelen naar deze uitkomsten verwijzen; mits zij, gelijk dan ook geschiedt, dezen bekend maken met datgene, wat op de colleges der openbare universiteiten ontbreekt, En als, gelijk vaak het geval is, die uitkomsten'''ï'an dat onderzoek nergens in zoo goeden, in voor juristen zóó bruikbaren vorm worden meegedeeld als op een college, aan eene andere universiteit, waarom dan niet van dat college gebruik te maken ?

M Vooral op rechtsgeleerd gebied staan aan onze zijde slechts zeer weinige arbeiders. Zij kunnen het volstrekt noodige slechts dan leveren, indien datgene, wat overal elders, evengoed, zoo niet beter verkrijgbaar is, niet door hen zelven opnieuw gefabriceerd wordt.

Of mijne meening juist is, zal ik nu niet verder onderzoeken. Zelfs, want ik vlei mij niet U te hebben overtuigd, zie ik van eventueele dupliek af; slechts verwijs ik U en Uwe lezers naar het te verschijnen officiael verslag mijner rede, die, hoop ik, daarin wat uitvoerig zal worden meegedeeld.

Uit de vergelijking daarvan met Uwe vier artikelen zal, dunkt mij, blijken:

dat Gij, te mijner bestrijding, stellingen aanvoert, die ik zelf, niet alleen met woorden maar ook door de daad zelve, krachtig voorsta;

dat het verband mijner rede U ontgaan is; dat Gij van eene stelling, die enkel op zeer bepaald omschreven gevallen betrekking heeft, eene «algemeene" gemaakt hebt;

dat Gij op de voorwaarden, die ik aan het gebruik maken van mijn advies uitdrukkelijk heb verbonden, niet hebt gelet.

U dank zeggende voor de mij verieende j plaatsruimte, teeken ik mij met de U bekende gevoelens,

Uw vriend en ambtgenoot, A. F. DE SAVORNIN LOHMAN.

4 October 1892.

Dit stuk, in verband met het eerste, is te lang, om nu reeds terstond ons antwoord te laten volgen.

Gunne men ons daarom uitstel tot een volgend m.aal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's

VRIJE UNIVERSITEIT.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's