GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een vroom vorst.

Willem Frederik van Nassau regeerde als stadhouder van Friesland van het jaar 1640 tot 1664, toen hij stierf.

Deze vorst was een man, die velen tot voorbeeld kon strekken, vorsten of niet. Toch dacht hij van zich zelf zeer gering. »Alle kwaad, '' zoo schreef hij eens, »is van mij; alle heerlijkheid en godzaligheid van God den Heere. Onttrekt de Heere zijn geest aan de ziel, dan is zij dood. Als men de zonde doet, vleit zij; als zij is gedaan, slaapt zij; maar later baart zij den dood. Wij moeten de zonde beweenen of in dit leven 6f hiernamaals en eeuwig'' Zelden of nooit verzuimde hij ter kerk te gaan, en lette er ook op, dat onder hem alles geschiedde in de vreeze Gods.

Zoo voerde hij eens oorlog met den welbekenden bisschop van Munster. Het leger van den prins kwam in Westfalen. Nu werd bij trommelslag bekend gemaakt, dat niemand zich zou verstouten Gods heiligen naam te misbruiken door vloeken of zweren. Ook mocht niemand den inwoners overlast aandoen. Wie deze geboden overtrad, zou gestraft worden. Zulk een man had ook hart voor zijn soldaten. Hij belegerde de Dylerschans, die aan de Eems was gelegen. Deze sterkte moest zich bij verdrag aan hem overgeven. De officieren van den bisschop kwamen tot Willem Frederik en hij sprak: »Ik schat het bloed van mijn soldaten te hoog, dan dat ik het voor deze plaats zou hebben willen verspillen, door storm loopen of door een geweldigen overval. Hadt gij de schans niet overgegeven, wij zouden u er uit hebben gegraven. Ik zou liever duizend 3« gulden uit mijn beurs verliezen, dan een van de minsten mijner kiijgslieden te moeten missen."

't Sprak van zelf, dat de laatsten zulk een veldheer liefhadden. Toen men dan ook aftrok riepen eenigen uit: »Met dien prins zouden we wel de wereld willen uitloopen!"

Kort daarop trof dezen uitnemenden vorst een doodelijk onheil. Hij onderzocht een pistool en werd daarbij ongelukkig zóó ernstig aan het hoofd gewond, dat hij na een week geleden te hebben bezweek. Toen zijn laatste oogenblikken ophanden waren, schreef hij:

»Ik sterf als een oprecht Christen. Ik heb L C' berouw over al mijn zonden, bedreven tegen God, den Vader, den Zoon en den Heiligen B Geest. Ik weet dat mijn Verlosser leeft, van t wien is gezegd: Het zaad der vrouw zal de K R slang den kop vermorselen." Het bloed van t Jezus Christus reinigt ons van alle zonden. Zoo Jezus onze voorspraak is, wie kan tegen ons zijn." — Zijn naamteekening stond hier­ V C onder.

Hoe heerlijk zou het zijn, als alle landen zulke vorsten hadden!

Haast n langzaam.

Dat is een spreuk van de oude heidenen, h maar zij is nog altijd waar. B

Een beroemde held in de geschiedenis van Schotland, werd eens, zoo verhaalt men, vervolgd door een sterke bende vijanden. Hij zat gelijk zijn vrienden te paard en haastte zich te ontkomen.

Eensklaps echter steeg hij af en begon iets aan het tuig van zijn rijdier in orde te brengen.

»Wat doet gij? " riepen de vrienden. »De vijand is ons op de hielen. Haast u toch voort."

»Er is wat gebroken, hernam hij, »dat moet eerst in orde.''

Snel maar bedaard bracht hij het gebrokene in orde. Reeds zag men in de verte de stofwolk, die de nadering der vijanden aankondigde. Ja, het getrappel hunner paarden kon men hooren. Doch op dat oogenblik was ook de held met zijn werk gereed. Hij sprong op zijn paard, gaf het dier de sporen en pijlsnel vloog het voort.

Kort daarop had de man zijn vooruitgesnelde vrienden ingehaald, en was geen vijand meer te zien.

„Hoe dwaas waart ge toch", spraken zij, »u zoo op te houden. Het kon u 't leven gekost hebben " J

»Ik zou een dwaas geweest zijn door anders te doen", was het ernstig antwoord. »Zeer zeker zou ik van 't paard gevallen en door den vrand gegrepen zijn, had ik niet in dat gebrek voorzien. Dat oponthoud moest juist mijn spoed bevorderen."

Die man had gelijk. Denkt er aan. 't Is een waar spreekwoord, schoon het vreemd klinkt: »Hoe meer haast, hoe minder spoed." Misschien hebt gij 't wel eens ondervonden, als ge in der haast uw werk gemaakt, of uw les ge leerd hadt, en 't slot van de zaak was, dat het werk moest overgemaakt, de les overgeleerd. Maar denk er vooral aan, dat de verderflijkste haast die is, welke ons doet vergeten of verzuimen den zegen des Heeren te vragen. »Aan Godes zegen is 'tal gelegen", zeiden onze vaderen met recht. Wie dien zegen mist, zal struikelen en vallen. De Heere geeft zijn zegen als wij dien vragen:

»Vangt gij tnet Hem den arbeid aan. Dan is reeds 't halve werk gedaan."

AAN VRAGERS.

B, M. H. vraagt hoe overeen te brengen is wat men leest in Handelingen 9 : 7 met hetgeen staat in Handelingen 22 : In het eerstgenoemde vers lezen we, dat de mannen die met Paulus naar Damaskus reisden wel de stetn hoorden die tot hem sprak, maar niemand zagen. In Hand. 22:9 staat dat zij wel het licht zagen, maar zegt Paulus, y> Ae stem Desgenen die tot mij sprak, hoorden ze niet."

Wat nu het zien betreft, zal onze vriend opmerken, dat men zeer goed het //< : /; « kan zien zonder dat men daarom nog iemand zxct. De schijnbare moeilijkheid zit dus alleen in het andere. Doch het is slechts noodig goed op te letten op hetgeen in Hand. 22 staat. Dan toch blijkt duidelijk dat de bedoeling is : de mannen hoorden wel een geluid, gelijk we zien m Hand. 9. maar niet »de stem Desgenen die sprak", d. i. de woorden, wat er gezegd werd. JDie hoorde Paulus alleen.

Alles is dus duidelijk. De mannen zagen een licht en hoorden eeri geluid. Maar wie in dit licht verscheen en wat Hij sprak bleef hun onbekend. Dat wist Paulus slechts. De mannen bespeurden alleen dat er iets plaats had; hij wist wat het was. Zoo wordt juist door deze beide teksten het gebeurde duidelijker.

W. N. Het kortste antwoord op uw vraag is: Tel bij het uur, zooals dat in de Schrift genoemd wordt er zes bij : dan krijgt gij het uur naar onze rekening. De derde ure b.v. is bij ons negen uur enz. Over de, , uren en den tijd onder Israël spreken we gaarne later eens. Nu zeggen we alleen dat een uur bij de Joden niet altijd eenzelfden tijd aanduidde. Den tijd dat het licht was noemden zij dag, en in dien dag waren twaalf uren. Doch de langste dag duurde veertien van onze uren; de kortste ongeveer tien. Hoeveel nu zulke uren van elkaar verschilden wil onze vriend zelf wel uitrekenen.

CORRESPONDENTIE.

Ph. J. V. d. L. te O. Tot onzen spijt kunnen we ditmaal van uw versje geen gebruik maken. Het is wel goed bedoeld, maar laat zooveel te wenschen, dat het beter is 't niet te drukken. We hebben wel eens iets beters van u gehad, en krijgen gaarne nog eens iets goeds.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1892

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1892

De Heraut | 2 Pagina's