GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

In memoriam.

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 27 April 1894. m d

Ook de Vrije Universiteit leed in de afgeloopen week door het afsterven van onzen vriend en broeder Van der Hoop een zeer ernstig verlies. s l z

Hij was lid van het College van Directeuren.

En hij was dit niet op de wijs, waarop zoo menig man van naam zich allerlei posten van dien aard laat aanleunen, maar hij was het met hart en ziel, omdat hij in de Vrije Universiteit een teeken der hope voor de toekomst van ons vaderland zag.

Niet dat hij zelf in vroeger jaren den weg der studiën gevolgd was, Van der Hoop was van huis uit zeeofficier, en vertoonde in welken kring hij ook optrad, nog altoos het type van den rang, waarin hij eenmaal zijn koning en zijn vaderland met zulk een eer.e gediend had, dat het ridderkruis der Militaire Willemsorde prijkte op zijn borst.

Hij was niet de man van lange betoogen en redevoeringen. Op zijn oud-zeemans sprak hij kortaf, en zei u, zonder zelfs in zijn toon innemendheid te leggen, steeds in ronde zeemanstaai hoe hij stond en over de zaak dacht.

Weinig spreken en veel doen was steeds zijn levensregel, en in dat doen lei Van der Hoop een ernst, een degelijkheid, een plichtsbesef en besef van roeping, gelijk ge dat zelfs in onze Christelijke kringen zoo zeldzaam vindt.

Wat hij op politiek gebied als lid der Kamer, als ijverig medestander der antirevolutionaire partij, als lid der Provinciale Staten, straks als Gedeputeerde van Gelderland, en zoo ook een tijdlang als burgemeester op de Veluwe geweest is, hoort in ons weekblad minder thuis.

Maar wat in ons weekblad wel vermeld mag en moet, is, dat Van der Hoop bij zijn vele bezigheden ook nog het ambt van ouderling van de Gereformeerde kerk te Arnhem had aanvaard, en ook dit ambt waarnam, niet gelijk, helaas, zoo velen, om een eereplaats in de ouderlingenbank te hebben, maar om ook in dit ambt zijn Heere en Koning te dienen, en diens gemeente te vermanen en. te vertroosten.

Geen ouderling, die hem ook in het waarnemen van dezen plicht door toewijding en ijver en betoon van liefde overtrof.

En dit was in Van der Hoop geen vertoon, maar natuurlijke eenvoud. Hij begreep niet, dat men anders deed.

Wat hij op zich nam, daar moest hij voor staan. Altoos, ook in zijn ambt als ouderling, het wachtwoord van den ofificier op zijn schip in practijk gebracht.

Toen het vorige jaar de Universiteitsdag te Arnhem werd gevierd, stak zijn regelende hand in alles, en was hij de ziel van heel het feest, en toch, hoe weinig trad hij op den voorgrond.

Er was in hem, gelijk eens in zijn broeder, den zoo manlijken en cordaten, maar even vroeg weggestorven Van der Hoop van Slochteren, dat stille, besliste, Calvinistische geloof, dat op zijn God en Vader leunde en steunde, en aan dat muurvast en onwrikbaar geloof de kracht en de bezieling voor de daad ontleende.

En nu, ook hij is van ons gegaan; van ons weggegaan pas 46 jaar oud; en hoe veel Ivracht en toewijding, hoeveel hope ook voor de toekomst daalde met dezen onzen innig geliefden en zoo hartelijk betreurden broeder niet in het graf.

Laat ons dan stille zijn, en zwijgen voor Hem, wiens majesteit ook hier te aanbidden is.

Bij Hem zijn vertroostingen ook voor zijn diep bedroefde weduwe, bij Hem beloften ook voor de zonen die Van der Hoop ons achterliet.

Een goede poging.

De poging door Ds. Verhoeff te Bodegraven aangewend, om tot de oprichting van een eigen Predikantenvereeniging te geraken, verdient toejuiching.

De dusgenaamde «Nederlandsche Hervormde Predikantenvereeniging" is op verre na niet meer wat ze vroeger was.

In de dagen van den ouden Barger was ze de samenkomst van geheel de orthodoxe fractie in de Nederlandsche Her-/ormde kerk, en behield de confessioneele lijn er steeds macht.

Zelfs Dr. Van Toorenenbergen spande er zich steeds voor, om haar in de historischconfessioneele lijn te houden. Hij, en velen mét hem, zetten te weinig de puntjes op de i's. Het standpunt dat ze innamen, was te weinig scherp belijnd. Het was te veel een geven en nemen. Een bedenkelijk couipromis. Maar dit neemt niet weg, ' dat toch de toeleg bestond, om op de historischconfessioneele lijn te blijven.

Maar sinds is dit alles veranderd.

De historisch-confessioneele, en hiermee de nationaal-Gereformeerde lijn, is op de zittingsdagen van deze Predikantenvereeniging allengs geheel uitgewischt.

AI wat er te berde vvordt gebracht is thans een zweven in de Duitsche Vermittelungstheologie, nu reeds met een helling naar de denkbeelden van Ritschl.

Ze is daarom nog niet Ethisch geworden, maar ze mist elk stempel. Ze is van alles; van alles met uitsluiting van wat er alleen hoorde.

Dit nu heeft Ds. Verhoefif van Bodegraven, met enkelen zijner vrienden, ten langen leste verdroten, en ze hebben de noodzakelijkheid ingezien, om dan toch iets te doen, eenig teetea yai) leven te geven, en met een banier van eigen kleur yoor 4en 4^g te komen.

Men mag alzoo de hoop koesteren, dat die predikanten in de Nederlandsche Hervormde kerk, die nog in meerder of minder ate aan de Gereformeerde Belijdenis en aan e nationale traditie vasthouden, en voor de ervloeiing van het Ethische in het Moderne tandpunt de oogen hebben geopend, eerang afzonderlijk zullen saamkomen. d t h

Dit nu verheugt ons.

Immers zulk een samenkomst zal er vanelf toe leiden, dat men de vele vraagstukken waarvoor westaan, aanvat en onderde oogen ziet, er van gedachten over wisselt, en zich rekenschap gaat geven van zijn positie.

Dit kan dan tot verheldering van inzicht, tot deger sjtudie, tot beter historisch onderzoek leiden, en van lieverlee aanleiding worden, om tegenover deEthischen met hun aanhang positie te nemen.

Het ligt toch in. den aard der zaak, dat Ds. VerhoefF van Bodegraven c, s. dusver in gebreke zijn gebleven, om hun standpunt tegenover de actie van i886 te rechtvaardigen.

Te rechtvaardigen is dit standpunt niet door betoogen, maar alleen door daden. Zij hebben toen de overtuiging .bepleit, dat men in de Nederlandsche Hervormde kerk zijn strijd voor het geloof onzer vaderen nog met goed gevolg kon voortzetten; terwijl wij staande hielden, dat dit na de houding der Synode tegen den Amsterdamschen kerkeraad, onmogelijk was.

Goed, die tweeërlei stelling moet dan nu aan de uitkomst getoetst.

Er moet dan nu blijken, dat onze broederen, die nog onder het Genootschap bleven, werkelijk doen, wat zij verklaarden alsnog mogelijk te zijn.

Dat hiervan in de acht jaren die sinds verliepen, dusver nog niets kwam, duiden we hun niet al te euvel.

Maar nu schijnen zij dan toch zelven in te zien, dat nog langer stilzitten onverantwoordelijk zou zijn.

Laat ons dan nu wachten op de dingen die komen zullen, en wenschen we Ds. Verhoeff c. s. bij hun eerste pogisig wijsheid toe en Christelijken moed.

Verschil in Opleiding.

II,

Het gevaar, dat voor den vrede en de rust der kerken in tweeheid van opleiding se' uiit, kan, gelijk ons bleek, door ons niet op de manier van Rome verholpen. Deeling van de kerken in twee diocesen, elk met eigen opleiding, is op Gereformeerd terrein ondenkbaar.

Eer we van dit punt afstappen, zijn we echter nog een kleine rectificatie aan onze lezers schuldig over de Roomsche opleidingsscholen.

We hadden nanielijk de voorscholen progyiiinasia genoemd; dit had moeten zijn ^^ro-seminaria.

Nu toch leidde de redactie van de lijd uit dit woord pro-gymnasia af, dat we in deze scholea. slechts een soort halve gymnasia met hoogstens vier klassen zagen. Dit nu wisten we beter en bedoelden we anders. Ook liep ons vorig artikel niet over den duur der studiën, maar over school naast school staande.

Toch was pro-gymnasia een onjuiste uitdrukking, het moest naar onze bedoeling proseminaria zijn, waarbij we thans ten overvloede, ook al raakt het het punt in quaestie niet, gaarne voegen, dat de gezamenlijke studie op pro-seminaria en seminaria 11 a 12 jaren in beslag neemt.

Nu is dit zeker zeer lang, maar niet te lang.

Men kan zeer wel op zijn 12de jaar op het gymnasium zijn, en alzoo op 23-a 24jarigen leeftijd gereed kómen.

Ook ons ideaal bleef daarom steeds van 12—18 jaar op het gymnasium, daarna 2 jaar propaedeutisch-universitaire studie, en dan ten slotte 4 jaar theologie.

Doch dit nu in parenthesi.

We gaan thans over tot de toetsing van een tweede stelsel, dat het gevaar van tweeheid van opleiding ondervangen kan, het Duitsche.

In Duitschland namelijk, waar het van hoogescholen letterlijk krioelt, bestond van oudsher de gewoonte, dat men bij afwissehng het ééne jaar hier, het andere daar studeerde.

Soms zelfs werd een jaar voor te lang gehouden, om aan dezelfde school te studeeren, en deed men het met dusgenaamde semesters af, d. i. met halfjarige cursussen, gelijk schier allerwegen de gang der studiën in Duitschland in semesters is ingedeeld.

Dit stelle men zich nu niet voor, alsof de Duitsche, studet.ten elk halfjaar .verhuizen.

Zulk' een vaart loopt het niet.

De meesten kiezen zelfs voor één enkele universiteit partij, en brengen daar hun langsten tijd door. Wel zijn de bijen niet v/einige die naar alie velden uitvliegen om honig bijeen te zamelen, maar zekere vastheid en bestendigheid ontbreekt toch allerminst.

Maar Iioe groot ook het percentage van vaste studenten aan de onderscheidene academiën zijn moge, toch is het regel, dat men ook eens elders een of meer semesters doorbrengt, en al wie het betalen kan, doet het.

Dit stelsel noemen we nu daarom het Duitsche, omdat het elders althans niet in die njate voorkomt, en elders niet inheemscl; is,

In Engeland blijft • een Cambr-idgenian zijn leven lang wat hij is, en gaat niet naar Oxford. En omgekeerd de Oxford-man 'zoekt Cambridge niet op.

In België studeert te Leuven af wie zijn studiën te Leuven begon, en in Gent, Luik en Brussel gaat het evenzoo toe.

En ook ten onzent komt het, ja, wel voor, dat studenten uit Leiden eens naar Utrecht gaan, en omgekeerd, maar dan gebeurt dit in den regel rneer, on] n^et de studenten te fratgrnis^eren, dan om de colleges te volgen.

Uit nieuwsgierigheid moge men eens een enkel maal naar de colleges meegaan, maar at men uit Utrecht een jaar naar Leiden rekt, om er een jaar te studeeren, geschiedt oogst zelden.

. Ook ten onzent studeert te Leiden af, wie eens naar Leiden ging, en die begon met naar Groningen te trekken, doet evenzoo. Alleen enkele medici hebben ten onzent wel de gewoonte, na volbrachte studie een semester in Duitschland of Oostenrijk te gaan volgen; maar binnenslands wisselen ook zij zelden van school. d d m d a s

Dat bezoek van meer dan één school is en blijft altoos een eigenaardig Duitsch verschijnsel, dat met de inrichting der Duitsche univei-siteiten, en met den gang der studiën aldaar saamhangt.

Vooral staat hierbij op den voorgrond, dat men aan de Duitsche universiteiten van aanbelang veel, veel meer hoogleeraren en privaat docenten heeft dan ten onzent; dat er de studiën meest op de examina zijn aangelegd; dat de lessen daardoor een meer speciaal en een meer wetenschappelijk karakter dragen; en dat men dientengevolge op zulke lessen vaak hoort, wat in geen handboek te vinden-is.

Doch genoeg over het stelsel zelf, we komen thans tot de eigenlijke vraag, of invoering van dit stelsel ons uit den nood zou kunnen helpen.

Laat het zich denken, dat invoering van den regel, dat onze aanstaande Dienaren des Woords b.v. twee jaren te Kampen en twee jaren te Amsterdam de lessen in de theologie volgden, het gevaar van de tweeërlei opleiding vervangen zou ?

Natuurlijk leggen we op de tweemaal twee jaren hierbij geen nadruk. We spreken alleen van vier jaren, omdat o. i. in minder tijd geen behoorlijke theologische studie, dien naam waard, te maken is. Maar voor het punt dat ons thans bezig houdt, blijft de voorslag natuurlijk dezelfde, ook al zegt men anderhalf jaar aan de ééneen anderhalfjaar aan de andere school; iets wat bij de invoering van semesters ten onzent zeer wel zou kunnen. Het zou dan zijn b. v. drie semesters te Amsterdam en drie semesters te Kampen.

En zeker, indien zulk een stelsel ware in te voeren, zóó in te voeren, dat het geen uitzondering bleef, maar regel ^verd, zou zeer veel van de tweezijdigheid der opleiding wijken.

Men zou dan over en weer een gedeelte van zijn studiejaren aan beide scholen hebben doorgebracht; men zou aan beide inrichtingen, de mannen die er onderwezen, ge boord hebben ; men zou met de eigenaardige gaven en talenten van beide scholen zijn voordeel kunnen doen; methode en methode zou tot vergelijking in staat stellen ; ook zou men van meet af met een korps studenten te doen hebben, dat door omgang ten slotte aan beide innerlijk één werd.

Veel ware hier dus voor te zeggen, en er is niet weinig waardoor het zich aanbeveelt.

Alleen maar, en dit is onze vaste ovei"tuiging, men krijgt het niet ingevoerd.

Vergeet toch niet, dat het alleen in te voeren zou zijn in den weg der vrijheid, en dat er geen oogenblik sprake kan zijn van dzvang.

Ook nu is de studie vrij, en kan een elk zich voor het kerkelijk examen aanmelden, waar hij ook gestudeerd hebbe, hetzij hier te lande, hetzij elders.

Dit beginsel van vrije studie zullen of kunnen de Gerefoi-meerde kerken, nooit prijsgeven, en reeds dit maakt, dat er van dwang om het bezoek van twee inrichtin gen verplicht te stellen, nooit sprake kan zijn

Hoogstens zou men op de examina ontslaan kunnen van het examen in zekere vakkeu, indien men voor deze vakken een wetenschappelijken graad had gehaald ; maar toch zou ook deze bepaling nooit zóó zijn in te richten, dat onderscheid tusschen school en school werd gemaakt.

De invoering van het stelsel zou dus uitsluitend de vrucht van gewoonte kunnen worden. Men zou er de jonge mannen van een bepaald studiejaar over en weer toe moeten opwekken. Op zoodanige voorgangers zouden anderen moeten volgen. En alzoo zou zich allengs zekere gewoonte moeten vestigen.

Maar juist tot het invoeren van zulk een gewoonte, komt ge nooit.

Dit liet zich nog denken zoo de beide inrichtingen eenzelfde karakter droegen en in gelijke conditie verkeerden, maar thans stellig niet.

Men vergete toch niet, dat de conditie van beide scholen, en diensvolgens haar eigenaardig karakter in niet geringe mate uiteenloopt.

Eenerzijds hebben we een School, die rechtstreeks van de kerken uitgaat, en dus, zonder een wetenschappelijke roeping als zoodanig, het uitsluitende en meer practische doel heeft, om jonge mannen op te leiden, En anderzijds staat daar naast een Universiteit met een Theologische faculteit, die als zoodanig een geheel vrije stichting is, en slechts van ter zijde met de kerken is verbonden. Zij leidt ook wel op, maar neemt daarbij een andere positie in. Zij is er ook op aangewezen om het wetenschappelijk leven in onze kringen hoog te houden, en levert ook wel practische resultaten, maar is niet uitsluitend op die practische resultaten aangelegd.

Dit nu brengt teweeg, dat ook de gang der studie aan beide inrichtingen een andere is, dat de colleges een anderen leiddraad volgen, en dat terwijl te Kampen alles per jaar gaat en tot op zekere hoogte classicaal is ingedeeld, met een examen aan het einde van elk jaar, even als QP een gymnasium, dit te Amsterdam niet alzoo gaat, maar geregeld is op universitaire wijze.

Dit nu is de oorzaak, waarom men wel de studiën wis.selea kan tusschen twee seminaries, en evenzoo tusschen twee theologische faculteiten; maar niet tusschen een semi arie en een theologische faculteit, zoolang eide zonder akkoord elk zelfstandig zijn ngericht.

Doch hierbij komt nu in de tweede plaats, at ook ons stelsel van examen zich tegen zooanig slelsel van wisseling van scholen verzet.

Ook dit zou niet zoo zijn, indien de exaens over en weer gelijke termijnen volg en en eenzelfde karakter droegen, en even ls in Duitschland minder met de colleges aamhingen; maar het levert een onover. omelijk bezwaar op, nu de examens te Kampen geheel anders zijn ingedeeld, ten deele zelfs over andere vakken loopen dan te Amsterdam, en de samenhang tusschen college en examens zeer nauw is gelegd.

Nu toch kan men niet over en weer geëxamineerd worden, na de colleges vice versa te hebben gevolgd, maar moet men, om het examen te doen, ook de colleges aan die bepaalde school gevolgd hebben.

En hierbij komt dan ten slotte nog, dat men ten onzent aan de scholen gemeenlijk zijn academie-en studentenleven zoo inricht, dat men in kringen en disputen en gezelschappen inzit, die over heel den studietijd strekken, en dat men met dit alles zou moeten breken, om na verloop van anderhalf jaar of twee jaar elders een geheel nieu.yekring in te gaan.

Er bestaat uit dien hoofde bij ons geen twijfel, of het Duitsche stelsel van verwisseling van scholen zal ten onzent nooit inheemsch worden, altoos uitzondering blijven, en zal, met name wat de wisseling van studie tusschen Amsterdam en Kampen aangaat, op zoo onoverkomelijke practische bezwaren stuiten, dat er nooit iets van komt.

Zoowel het Roomsche als het Duitsche stelsel zijn daarom voor ons onaannemelijk.

Een roepstenx uit België.

Op België gevoelden onze Gereformeerde kerken in Nederland steeds een innige en beschaamde betrekking van dankbaarheid.

Uit Vlaanderen en Brabant, uit Henegouwen en Namen is de roepstem ten leven in de dagen der Hervorming naar Noord-Nederland uitgegaan, nog eer hier te lande de ware prediking recht doorbrak.

Te Antwerpen stierven de eerste martelaren, en ook daarna heeft schier elke stad in België het bloed harer beste zonen om des geloofs wille zien vloeien.

Uit België is ons onze Confessie gekomen. In België is onze Heidelberger vertaald, In België heeft Datheen zijn Psalmen berijmd. Op Belgiës territoir zijn onze eerste Synoden gehouden. Kortom, het was in België dat het eerst het Calvinisme bloeide, en het is van daar uit tot onze Noordelijke provinciën doorgedrongen.

Dat dit eens zoo schoone leven der Gereformeerde kerken in België nu geheel te loor ging, is een dier raadselen in het Godsbestuur, waarvoor wij de hand op den mond leggen.

Maar dit neemt niet weg, dat dit schoone land, waaraan we zoo onuitsprekelijk veel te danken hebben, toch steeds onze opmerkzaamheid blijft boeien, en zoo was het volkomen natuurlijk, dat de eerste Gereformeerde Synoden die in deze eeuw hier te lande weer zijn gehouden, ook met de actie, die in België tegen Rome ondernomen werd, zich in verband stelden.

De correspondentie met de «Belgische Zendingskerk" heeft uit dit oogpunt hooge beteekenis, en moet met de meeste teederheid en ernst besproken worden.

En toch, ook met het oog op die coirespondentie trad op de Synode te Dordrecht ten vorigen jare, maar al te zeer aan het licht, hoeveel het nog verscheelt, dat de actie, in België ondernomen, metterdaad geheel hetzelfde karakter zou dragen als in de dagen van Guido de Brés en Petrus Datheen. De aanleiding waardoor deze zaak ter sprake kwam, lag in een schrijven dat uit Brussel werd ontvangen, en dat waard is in zijn geheel gelezen te worden:

COPIE. Brussel^ 4 Aug. 1893.

Aan de Eerwaarde Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland, vergaderd te Dordrecht op 29 Aug. '93.

WelEerwaarde en Eerw. broeders inonzen Heere Jezus Christus. Genade zij U en Vrede.

De ondergeteekenden, woonachtig' te Brussel, allen professie doende van de Gereformeerde Religie en van harte instemmende met de Drie Formulieren van Eenigheid der Ger. kerken in Nederland, nemen de vrijheid bij uwe Eerwaarde vergadering een oogenblik gehoor te verzoeken voor eene ernstige en dringende bede.

•Vrijmoedigheid daartoe ontieenen ze, behalve aan 't hoog belang dat de zaak, waarin ze uwe hulpe vragen voor hen en hunne kinderen heeft, en aan de historische betrekking tusschen de Gereformeerden in Noord en Zuid-Nederland, aan de banden, die ze voor 't meerendeel, hetïif alleen door afstamming, hetzij ook door denlï. Doop, of ook door de gemeenschap des Heiligen Avondmaals met de Ger. Kerken in Nederland hebben.

Het was door het trekken dier banden, Wel-Eerw. en Eerw. broeders, dat we in België, voor de meesten onzer in zeker opzicht altoos eea land der vreemdelingschap, steeds, maar vooral in de laatste jaren, met belangstelling de geschiedenis uwer kerken volgden. We leefden mede in uwen strijd, we deelden in uw lijden we hebben ons ook innig met u verheugd in allen zegen, dien de Heere u schonk, vooral in de ten vorigen jare tot stand gekomen vereenigingder twee grootste Ger, Kerkengroepen in 't 'Vaderland. En ook óns gewerd uit dit alles door de genade onzes Gods een kostelijke vrucht. Door uw getuigenis werden we deels gewekt uit de schuldige onaandoenlijkheid, waarmee we 't. puin van Zion's muren in deze landen aanzagen, deels geprikkeld om met eene kerkgemeenschap, die in strijd was met de ordinantiën des Woords ~ de officieele Prot. Kerk in België — en die sommigen onzer vermaanden tot het be-

wandelen van betere paden, te breken, en naar 't ambt der geloovigen voor ons en onze kinderen, te zoeken, eene Gereformeerde kerkgemeenschap, ^ zooals de. Heere onder ii in deze eeuw zoo heerlijk deed opbloeien.

Doch hoe daartoe te geraken?

In de stad onzer inwoning was er geene waarbij wij ons met eene goede conscientie konden voegen.

De eenige toch, die zich als Ger. gemeenschap voor ons aanbood, was de Belgische Zendingskerk, die te Brussel eene Fransche gemeente en een Vlaamsche Zendingspost heeft. En ook tegen aansluiting bij haar moesten we ernstig bezwaar hebben.

Inrichting en Bestuur toch dier kerk zijn naar onze innige overtuiging kwalijk overeen te brengen met den eisch des Woords, gelijk die beleden wordt in de Drie P'ormulieren van Eenigheid, óók in de 37 artikelen des geloofs, door de Belgische Zendingskerk zelve — althans wat de hoofdpunten aangaat en met uitzondering van art. 36 — als hare belijdenis aanvaard.

Niet om de Belgische Zendingskerk te bezwaren, — want integendeel willen wij gaarne bekennen, dat wij haar (behoudens de verkeerde bestuursinrichting) liefhebben, hare leeraren hoogachten en zelfs veel aan haar te danken hebben — maar, omdat wij schuldig zijn ons beroep op uwe hulpe te rechtvaardigen, zij het ons vergund dit oordeel uitsluitend op grond van de officieele reglementen der Belgische ^^endingskerk, kortelijk te motiveeren.

• Wat hare inrichting betreft, deze is zuiver CoUegialistisch. Ze is eene Landskerk, een Genootschap, gelijk ze dan ook zelve haar naam sBelgische Christelijke Zendingskerk" met dien van sBelgisch Evangelisch Genootschap" (den naam van de Société waaruit ze voortkwam) gestadig afwisselt.

Van dit Genootschap zijn de Gemeenten de saamstellende deelen.

Haar bestuur is Hiërarchisch. Volgens hare Constitutie en het daarop steunende Organieke Reglement, berust »de hoogste en wetgevende macht" bij de Synode van wie ze afdalen, eerst op het Comiteit van Beheer (eene soort van Synodale Commissie, met een ondercomiteit te Brussel), daarna op de Raden der Sectiën (zooveel als de Classicale Besturen in het Ned. Herv. Kerkgenootschap), en eindelijk op de Kerkeraden.

Hoe deze bestuursregeling met het Presbyteriale, het eenig goede, wijl Schriftuurlijke, beginsel voor kerkregeering in strijd is, blijkt bovendien uit het volgende:

ie De Synode is niet een tijdelijke samenkomst van de kerken, maar een Bestuurscollege, dat telkens een jaar lang zit, doch, ten gevolge van de wijze zijner samenstelling, in de meerderheid zijner leden parmanent is.

2e Ze komt niet op uit de kerkeraden, maar bestaat:

a. uit de Predikanten, die niet afgevaardigd worden door de kerkeraden, maar als ambtenaren van het Genootschap zitting hebben;

i, uit de leden van shet Comité van Beheer, " dat dóór en uit de Synode voor één jaar benoemd wordt, en welks leden bij aftreden terstond herkiesbaar zijn, en c, uit de afgevaardigden van de kerkeraden, uit elke gemeente zooveel als ze predikanten lieeft; welke afgevaardigden evenwel — daar de vertegenwoordiging der Gemeenten in de Synode slechts facultatief is — er ook kunnen ontbreken, zonder dat dit aan de wettigheid der Synode iets te kort doet, geen lastbrieven ontvangen en zelfs geene ambtsdragers behoeven te zijn,

3e Het Comiteit van Beheer (bestaande uit minstens 10 leden) ontvangt van de Synode, zoolang deze niet zelve vergaderd is, de hoogste macht en heeft met name de reserve te beoordeelen, waarmede een predikant de geloof belijdenis toestemt, het beroepingswerk in eene gemeente te leiden, de beroeping goed te keuren en door den Algemeenen Secretaris (een permanent lid van het Comité van beheer en dus ook van de Synode) den beroepene te bevestigen, het kan, zonder toestemming van de kerken (doch niet zonder die van de leeraren zelve) predikanten verplaatsen en houdt, door het ontvangen van verslagen en afvaardiging van één zijner leden tot kerkvisitatie, toezicht op de predikanten en de kerkeraden, op het beheer van de stoffelijke goederen i. e. w. op alle dingen.

4e De Sectionaire Raden zijn de rechterhand van het Comiteit van Beheer evenals een Classicaal Bestuur in 't Ned. Herv. Kerkgenootschap van de Haagsche Synode.

5e De Predikanten worden bij hunne bevestiging niet aan de plaatselijke kerk, maar zoo sterk mogelijk aan het genootschap gebonden. Zij moeten beloven zich in alles naar de Constitutie te zullen gedragen, nooit eene poging te zullen doen om hun arbeidsveld aan de Belgische Zendingskerk te onttrekken, treden als vertegenwoordigers van het Genootschap naast de afgevaardigden der Gemeenten in de Synode op, en ontvangen hun salaris uit de centrale kas. Het [is duidelijk, dat er bij zulk eene bestuurs­

regeling van Presbyteriale Kerkregeering ook zelfs geen spoor kan zijn.

Nu laat zich daarin ongetwijfeld veel verklaren uit den oorsprong der Belgische Zendingskerk en uit haar eigenaardig doel, dat niet zoozeer is het lichaam van Christus tot zuivere openbaring te brengen, alswel het Protestantisme te propageeren.

Dit neemt echter niet'weg, dat, wie de Gereformeerde Belijdenis liefheeft, en het als het ambt der geloovigen erkent vóór alles zorge te dragen, voor een rechte institueering der kerk, opdat eerst daarna en door hdar de Zendingsarbeid ter hand genomen worde, principieel bezwaar moet hebben zich bij zulk eene gemeenschap aan te sluiten.

Zoo konden wij dan ook bij de Belgische Zendingskerk ons niet voegen, en werd ons de nood opgelegd "om zelve tot zuiverder openbaring van het Lichaam onzes Heeren in onze stad, de hand aan den ploeg te slaan.

Daarvoor echter gevoelden we, ook met he oog op de broederen in de Belgische Zendingskerk, die ons lief zijn en met wie we zoo gaarne in ééne kerkgemeenschap stonden, de leiding van Gereformeerde Kerken te behoeven.

In ons eigen land zochten we die te vergeefs en zoo restte ons niets, dan ons tot u te wenden met de bede, ons te willen dienen van advies en, zoo mogelijk, aan eene Classis of Kerk op te dragen ons hulp te verkenen.

We doen dat in 't vertrouwen, geliefde Broeders, dat het u eene vreugde zal zijn aan de broederen in de verschrooiing de Liefde van Christus te bewijzen, en besluiten daarom met de bede, dat de Koning der Kerk uwer vergadering, zoo in deze zaak, als bij alle hare werkzaamheden, de voorlichting zijns H. Geestes schenke tot opbouwing uwer Kerken en tot bijeenvergadering van Zion's verstrooide steenen in België.

Tloogaclitmd en met broedergrocte

WclEenv. en Eerw. Broeders,

(w. get.) A. G. VAN DETH.

W. G. VAN DETH.

geb. VAN DEN HEUVEL.

D. VAN DETH.

G. VAN DETH AZ.

W. VAN DETH.

M. VAN DETH.

A. VAN DETH.

A. VAN DEN HEUVEL.

J. F. FERWERDA.

J. VAN GORDT,

G. P. MOEN.

H. PlERSMA.

G. S. TENSEN

geb. HAGENEAK.

K. TENSEN WZ.

Bij de mededeeling van dit stuk laten we het voor ditmaal.

Gelijk men weet, is dit stuk ter zijde gelegd, omdat het, naar het oordeel der Synode, niet in den juisten weg was ingekomen. Het had moeten inkomen door den kerkeraad of de classis van Gouda, omdat requestranten met deze kerk reeds in verband waren getreden.

Men gevoelde, dat hier eeu moeilijkheid school.

De Synode kon niet onzen broederen ter wille zijn, zonder schade toe te brengen aan het zoo veelszins gezegende werk der Belgische Zendingskerk, en oude banden, die haar aan onze kerk binden, zóó te doen spannen, dat ze allicht scheuren zouden. Toch sprak er omgekeerd in het schrijven der Brusselsche broederen te veel waarheid en te veel Gereformeerde zin, om de broederen af te wijzen.

En daarom was uitstel afleider. allicht de beste

Men was voor de afdoening van deze zaak nog niet gereed.

Ftecensie.

Gaarne bespreken we met een enkel woord de intreepredikatie van Ds. D. C. P. Sluyter te Overtoom (Nieuwer-Amstel), onder den titel: De gemeente des Heeren, Gods akkcnverk, in het licht verschenen.

Deze-predikatie is wat een intreepredikatie zijn moet.

Niet een «geloofsbelijdenis" alsof elk leeraar er als zoodanig een eigen stelsel op nahield, maar een optreden voor de gemeente op grond van het gemeenschappelijk geloof, om bij de eerste ontmoeting terug te gaan op datgene wat gemeente en leeraar voor God verbindt, en aan beiden een eigen roeping aanwijst.

Niet de gezondene, maar zijn Zender moet het uitgangspunt bieden, en zeer diepe afhankelijkheid van den Heere onzen God de toon zijn, waarin heel het werk wordt ingezet.

Zoo zegt Ds. Sluyter dan ook:

Paulus noemt hier zich en de Zijnen medearbeiders Gods. — Dit zegt hij, opdat de gemeente zal verstaan, hoe zij in des Heeren dienst staan; maar ook, opdat de gemeente zal beseffen, hoe zij van oogenblik tot oogenblik van den Heere afhankelijk zijn.

Afhankelijk, zoodat zij zelven blind zijn voor 't licht des Woords en de Schrift hun een verzegeld en gesloten boek is en zij de verborgenheid en heerlijkheid daarvan niet kunnen openbaren, tenzij de Heere daarover Zijn licht geeft en door genade het voor hen ontsteekt. Afhankelijke, nietige menschenkinderen, die, wanneer zij door genade des Heeren woord mogen ontsluiten, het zaad strooien, het woord planten, daarom nog niet geloof en bekeering kunnen geven. Dat wacht op den Heere; op den dauw Zijns Geestes; op de kracht Zijner genade; op God, die den wasdom geeft.

Daarom, gemeente, o, ik weet wel, dat 't voor U geen onbekende waarheid is; maar toch is 't mij een behoefte U deze waarheid in deze avondure te herinneren, omdat ik ook weet, hoe ons hart altijd weer op den mensch ziet en van den mensch den wasdom verwacht; daarom gemeente, zij ons oog toch bij' voorduring op den Heere Heere geslagen.

Wil Hij dienstknechten gebruiken om te planten en nat te' maken, voorzeker dan staan wij niet Vrij indien wij zorgeloos en roekeloos de gaven des Heeren miskennen en de middelen ongebruikt laten. Maar evenzeker zullen wij ook beschaamd worden, indien wij aan het middel alleen genoeg hebben en 't genadeleven, en den wasdom in 't geloof, en het voedsel ten eeuwigen leven, en geheel den bouw van Zion van een mensch verwachten. O, geve de Heere bij al de weldaden, die Hij schenkt, U en mij bovenal dit voorrecht, dat wij maar afhankelijk van Hem ons mogen gevoelen, dat wij veel behoefte hebben aan Zijne genade en de kracht van zijn Geest — dan zal Zijn Koningrijk in ons hart komen en worden uitgebreid; dan zullen wij opwassen in de genade, dan zal de arbeid niet onvruchtbaar zijn. En de Heere zal verheerlijkt worden.

Dat is het schoone in heel dit stuk, dat de predikant telkens van zich zelven afwijst, opdat niet hij, maar zijn God eere hebbe.

Geen »leeraarlievendheid" moet gekweekt, maar een eeren van den prediker als een dienstknecht zijns Heeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's

In memoriam.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1894

De Heraut | 4 Pagina's