GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dat hemelsch gezicht niet ongehoorzaam.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat hemelsch gezicht niet ongehoorzaam.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom, o koning Agrippa! ben ik dat hemelsch gezicht niet ongehoorzaam geweest. Hand. 26; 19.

Zelfs onder de mannen Gods in Oud en Nieuw Verbond zijn er weinigen, die zoo klaar en helder hun levensroeping hebben ingezien als de man van Tarsen.

Hij wist, dat een boven alles heilige en hooge roeping op hem was gelegd. Zijn taak was, de Heidenwereld tot den Christus te roepen, en het kruis van Christus in het midden dier Heidenwereld in te dragen.

Of Paulus al de verreikende gevolgen van deze missie heeft ingezien, durven we niet beslissen. Die gevolgen zijn zoo overrijk geweest. Heel het aanschijn der wereld is er door veranderd. De Historie der volkeren verkreeg er een heel anderen loop door. Het was de overgang van Sem op Japheth, en daarmee het opwaken onder de kinderen Japheths van een geest, die wonderen na wonderen onder de natiën van Europa en straks van Amerika te voorschijn zou roepen; terwijl omgekeerd Azië, dat dusver zoo stout had medegesproken, met een geest des slaaps zou overtogen worden.

Dat alles, en zooveel meer, lag in dat ééne feit van de prediking van Christus aan de Keidenwereld. Het was die toekomst, die Paulus' werkzaamheid in haar schoot verborg. Het was een algeheel omgaan van de Historie der wereld, dat de Joden in hun kortzichtigheid wilden tegenhouden, en waartoe de j, heilige apostel, aan zijn hemelsche roeping gehoorzaam, den stoot moest geven.

Die roeping had Christus zelf in een hemelsch gezicht_ aan den man van Tarsen opgelegd.

Injfdie roeping lag het uitgangspunt van geheel zijn optreden.

En als allerlei invloeden en machten Paulus van zijn standpunt poogden af te brengen, en hij de verleiding gevoelde, en bijna uitgleed, dan kwam hij altoos weer in het rechte spoor, door terug tè leven in dat eerste hemelsche gezicht, dat hem te beurt was gevallen.

Dan zag j hij weer als het ware dien hemelschen glans, en dan hoorde hij weer met onverbiddelijke kracht dat hoog gebod in zijn ziel dringen: Gij zult mijn naam groot maken onder de Heidenen,

In dien bepaalden, vasten vorm, waarin Paulus zich zijn levenstaak zag voorgeschreven, kennen nu Gods kinderen de aanwijzing van hun levensroeping niet.

Gezichten, als aan Paulus, vallen ons^niet meer te beurt.

Nog toont ons de Heere onzen weg wel, maar op een andere wijs, door de positie waarin Hij ons gezet heeft, door de omstandigheden, waarin Hij ons verwikkelt, door de aandrift, die Hij in ons opwekt, kortom, door heel zijn Voorzienig bestuur.

Maar juist met dat Voorzienig bestuur moet dan ook door een iegelijk van Gods kinderen gerekend worden, en ook voor ons moet het inzien in dat bestel onzes Gods een hemelsch gezicht zijn, waarvan we de roeping volgen.

Onze ouden plachten dit zoo uit te drukken, dat er een algemeen Voorzienig bestel over de volken en natiën gaat, een bijzonder bestel van Gods Voorzienigheid over elk persoon, en eindelijk een allei-bijzonderste Voorzienigheid over elk van Gods kinderen; een bestel zoo wonderbaar en zoo ondoorgrondelijk, dat het telkens schijnt, alsof de loop van hemel en aarde zich richt naar het zieleheil van één enkel verkoren persoon.

Welnu, in die allerbijzonderste Voorzienigheid van den Drieëenigen God ligt het mysterie ook voor de levensroeping van Gods Idnderen, voor hun levenstaak, voor hun dienst in het Koninkrijk, voor den weg waarop ze dotor dit leven te wandelen hebben; en het is een gebrek aan inleven in de leidingen en de liefde Gods, zoo onze ziel daar geen oog voor heeft, en we als van ouds gedachteloos en als onbewuste wandelaars door deze wereld blijven voortleven.

Voor elk uitverkoren kind van God volgt op de eenste jaren van bewusteloos omdolen, een tweede tijdperk van het inzien in. de leidingen Gods.

Dan is ook voor ons ons »hemelsch ge­v

En wel hem, die dan op zijn sterfbed, evenals Paulus voor de machthebbers, verklaren mag: Ik ben dat ïjemelsch gezicht niet ongehoorzaam geweest.

Er is drieërlei manier, waarop een mensclieukind zijn weg vervolgt.

Kr zijn er, die tot op hun dood tóe van den éénen dag in den anderen gaan, zonder zich ooit rekenschap te geven van hun taak of roeping. Ze staan op, ze doorleven den dag en leggen zich weer te sluimeren, zonder dat ze er ooit toe komen, om hun verleden in zijn geheel te doorzien, dat verleden met hun toekomst te verbinden, en zich af te vragen, wat hun God en Vader in dat lange leven van hen wil.

Dit is de breede stroom der gedachteloozen, die komen en gaan, zonder ooit door een hooger besef geleid te zijn. Ze laten hun scheepken voor wind en stroom afdrijven. Waar het komt, daar komt het. Maar geen hand omklemt het roer.

Dan zijn er in de tweede plaats personen, die eer te veel dan te weinig over hun leven nadenken, die steeds met hun verleden bezig zijn, om te klagen, in het heden hun lust volgen, en de toekomst met sluwheid berekenen.

Dit zijn de lieden, die wanen, dat ze hun leven in hun macht hebben, die daarom peinzen en zinnen op allerlei plannen, van het leven een soort van schaakspel maken, en het alles verwachten van eigen inzicht en eigen wijsheid.

Kinderen der wereld, die wel soms door hun mindere oppervlakkigheid de kinderen des Koninkrijks beschamen, maar, in alles aan het uitrekenen, vergeten te rekenen met hun God.

En dan eindelijk vindt ge nog die kleine groep van Gods ingeleide kinderen, ingeleid in zijn genade, maar ook ingeleid in zijn voorzienig bestel, die steeds meer uit het leven der omiadenkendheid in het leven met helder bewustzijn zijn overgegaan, en die nu hun weg kennen, omdat op dien weg het licht valt van het bestel huns Gods.

Toch begint het hiermee niet.

Al wie uit den dood tot het leven komt, heeft, tot op zijn bekeering toe, zich gedachteloos op den stroom laten afdrijven, en het is juist in zijn toebrenging, dat het eerst het Goddelijke bestel over zijn leven hem openbaar is geworden.

Toen hij zich zelven nog wegwierp en verdierf, was er, gelijk nu van achteren blijkt, de liefde Gods die hem zocht, hem leidde, zelfs in zijn zonden niet losliet, en tegen wil en dank tenslotte bij het kruis van Jezus bracht.

Hierin nu spreekt een hooger bestelover ons leven, een leiding van een God, die iets met ons voor heeft, die een doel voor ons gesteld heeft, en langs alle wegen, gemerkt of ongemerkt, ons dat doel nader brengt.

Dat scheiden we dan eerst wel op methodistische wijze af, alsof het genadebestel over onze ziel buiten het gewone bestel over ons leven omging. Maar allengs komen we toch op het echt Gereformeerde standpunt, om in te zien, dat genadebestel en levensbestel dooreengestrengeld liggen; dat het ééne van het andere niet is af te scheiden; en dat Gods hand in alles is, niet enkel in de groote wendingen van ons leven, maar even beslist en even zeker in alle kleine gebeurlijkheden van den gewonen dag.

En dit nu is het punt, waarbij het inzicht ook in onze levensroeping voor ons opgaat. Is toch al ons werken, al ons bedrijf, al ons streven en pogen als ingeweven in den breeden gang van ons dagelijksch leven, en is in dat alles het hoog en heilig bestel onzes Gods, dan, hoe kan het anders, moet ook onze taak en levensroeping door God bepaald zijn, en geeft het ingaan in die van Godswege ons opgelegde taak de rijkste zielsverheffing waartoe we geraken kunnen.

Dan is het niet meer het trekdier, dat voor den wagen loopt, en onbewust door gebit en teugel gestuurd wordt, maar er is een medewerken in het werken Gods, een volgen van het kind achter zijn vader..

Dat hoog gevoel leefde bij onze vaderen zoo sterk, en daardoor hebben ze zoo machtige dingen bestaan; en dat thans dit heilig en hoog besef zoo veel zeldzamer werd, is een der bedenkelijkste oorzaken van onze geestelijke zwakheid.

Wie wijs is, dat hij daarom op de leidingen des Pleeren in zijn eigen leven lette, dat hij uit die leidingen de roeping Gods voor zijn leven opmake, en dat hij uit roeping eiken morgen zijn taak kenne, die hij in Gods naam te volbrengen heeft.

Dan komt er beslistheid.

Dan v/eet men bij eiken tweesprong op den weg, welken der twee wegen, 'tzij links of rechts, men te verkiezen heeft.

En al is het dan, dat vleesch en bloed soms lokt naar links, dan aarzelt toch niet wie weet, dat God den weg rechts heeft verkozen.

0..ik voor hem glansde er dan een hemelsch gezicht, en hij J; < in dat hemelsch gezicht niet ongehoorzaam zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1894

De Heraut | 2 Pagina's

„Dat hemelsch gezicht niet ongehoorzaam.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1894

De Heraut | 2 Pagina's