GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Calvijn en de Hygiëne.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn en de Hygiëne.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Van Proosdij heeft metterdaad een uitnemend stuk werk verricht met de aandacht van ons kerkelijk publiek te vestigen op de zorge van Calvijn voor de Hygiëne, en met name op Beza's oordeel over de gedragslijn, die we, naar Gods Woord, en krachtens onze Gereformeerde beginselen, te volgen hebben tegenover besmettelijke ziekten. Jammer slechts dat zijn stuk, geplaatst in eenige achtereenvolgende nummers van het Tijdschrift voor Gereformeerde Theologie, in zoo weinig handen zal komen, en oiize kerkelijke pers zal daarom o. i. goed doen, met althans uit het advies, geheel in Calvijns geest, door Beza gegeven, over de bestrijding van besmettelijke ziekten, een en ander over te nemen.

Voorshands geven we alleen het slot:

Derhalve kunnen wij aan het einde besluiten, dat er niets is aangevoerd, waardoor het feit der besmetting betwist of verwijdering (d. i. het ontvluchten der besmetting) zonder uitzondering veroordeeld wordt. Dat de verwijdering bij besmettelijke ziekte tot de natuurlijke voorbehoedtmddelen behoort^ ja het voornaamste is^ keren verstand en ervaring. Het woord besmetting geelt duidelijk te kennen, dat wat het dichtst bij is het eerst aan haar onderworpen is; en dat door een tijdig vertrek naar gezondere streken zeer velen behouden blijven, wordt dagelijks openbaar. Mocht iemand opmerken, dat dezen ook behouden zouden zijn geweest, zoo zij thuis gebleven waren, omdat God aldus besloten had, zoo zeg ik, geldt dit ook niet van de overige voorbehoedmiddelen en medicijnen in alle gevaren? Dan zouden wij als met overbodige zaken den spot moeten drijven niet alleen met alle medicijnen, maar ook met alle beleid en behendigheid, welke aangewend worden om allerlei gevaren te vermijden, en dan zou er geen onderscheid meer zijn tusschen vermetelheid en .voorzichtigheid, dapperheid en stoutmoedigheid. Doch de zaak staat gansch anders, omdat God, evenals Hij in Zijnen eeuwigen en onveranderlijken raad den loop van ons leven heeft bepaald, evenzoo de middellijke oorzaken verordend heeft, welke wij ter onderhouding van het leven gebruiken.

Er blijft nog over, dat wij uiteenzetten, wanneer het de gelegenheid is ter verwijdering. Want evenals de andere middelmatige zaken, kan iemand de verwijdering zoowel goed als verkeerd gebruiken; zoover is het er dan ook van verwijderd, dat ik haar zonder uitzondering aan iemand zou willen aanraden, dat ik beken dat zij, die, terwijl zij met een goed geweten naar elders mochten weggaan, toch wülen blijven en zich liever aan gevaar voor hun leven blootstellen dan den schijn te hebban hun naaste verlaten te hebben; veel minder zondigen dan zij, die, gedreven door te groot wantrouwen of onmatigen angst voor den dood, met nalating van alle plichten der menschlievendheid dit ééne voor oogen hebben: spoedig^ ver., langzaam; dezen zijn volkomen waardig om buiten de maatschappij gestooten te worden, welker banden zij volkomen verbreken. Ik meen, dat op deze wijze kan worden vastgesteld, wat men in deze zaak betrachten moet.

Ten eerste., zoo is mijn oordeel, zorge een ieder dat /lij zich ter gelegenheid van de pest als bij de aankomst van den bode van een vertoornden God voor den rechterstoel stelle., zichzelven veroordee-Ictide., opdat hij door Hem vrijgesproken worde; tevens stelle hij zich voor opgeroepen te worden om rekenschap te doen en hoe niet door verandering van plaats maar wel door verandering van zeden deze roede kan worden ontkomen; en indient men nwet sterven., dat dit besloten is tot welzijn der stervenden., omdat zalig zijn wie in den Heere sterven.

Ten tweede: Met eene weifelende conscientie vermijdere men zich niet e? i blijve men niet; doch zoo men uit Gods Woord zijnen plicht geleerd heeft., volharde ? nen iuerin volstandig., zicli Gode aanbevelende.

Hoewel bij zoo groote verscheidenheid van omstandigheden geene bijzondere regels kunnen worden vastgesteld, toch is het niet moeilijk enkele algemeene dingen met Gods Woord in overeenstemming aan te geven, naar welke dan als naar zekeren regel de bijzondere gevallen (zooals zij genoemd worden) beoordeeld kunnen worden. Zij toch, die er over denken om te blijven, moeten weten dat het een gebod Gods is: Gij zult niet dooden; en bijgevolg mag men zijn eigen leven, noch dat der zijnen roekeloos aan het gevaar der doodelijke besmetting blootstellen. Zij daarentegen, die er over denken om zich te verwijderen, moeten weten, dat men niet zoozeer rekening mag houden met zichzelven of zijne familieleden, dat men vergete wat men aan het vaderland en de medeburgers verschuldigd is, ja wat de een jegens den ander verplicht is, hetzij men door den gemeenschappelijken band der menschelijke samenleving verbonden, hetzij men door eenige soort van bloedverwantschap samengevoegd is. De liefde zoekt toch niet wat van haar is. Derhalve beken ik niet te kunnen inzien (zij dit gezegd zonder iemand te kwetsen), op welken grond men zou kunnen verbieden, dat zich verwijderen zouden, die om hun leeftijd of treurige gezondheid anderen niet helpen kunnen: en zoo zij bleven slechts daarom zouden kunnen schijnen te zijn teruggehouden, opdat zij met groote schade voor den Staat sterven zouden. Want zoo men niet genoeg bestraffen kan de wreedheid van hen, die dezen, vooral zoo zij van de zwakkere kunne zijn, ruw uit de steden wegdrijven; zoo moet aak., naar mij toescidjnt., ten zeerste goedgeketird worden de liefde der betrekkingen., die er voor zorgen het leven der himnen tijdig binten gevaar ie stellen., en ten hoogste geroemd worden het voorzichtig beleid der magistraten, die zonder nadeel voor de stad er op uit zijn deze zwakken als in een bewaarplaats der burgers geschikt te verzorgen.

Op den voorgrond staat cóenwel die algemeene verplichting., waardoor ieder tnenscli aan de andere mensc/ien verbonden is en welke niet kan verbroken worden., tenzij de immaniteit worde opgeheven. Er is ook een band, welke ieder burger aan zijn Vaderland en Staat verbindt. Doch deze beide verplichtingen zijn in zoover natuurlijk en algemeen, dat een ieder met zijne omstandigheden en roeping rekening moet houden. Want sommigen bekleeden publieke of burgerlijke of heilige betrekkingen, anderen daarentegen zijn private personen. De private personen hebben onder elkander veelvuldige connecties, welke de natuur zelve legt en welke de Christelijke liefde nog vaster maakt; en zoo niet een ieder goed verstaat, wat in alle zaken tot zijn eigen werk behoort, heerscht er noodwendig in alle zaken onder den schijn van orde groote verwarring. Derhalve, om bij het nu begonnen punt te blijven, de mensch helpe naar zijne krachten den medemensch, de burger den medeburger, die zijne hulp, in welk opzicht ook, van noode heeft; hij denke niet aan een vertrek, waardoor hij blijkbaar voor iemand slecht zou zorgen of, zij het maar in geringe mate, zou afwijken van de plicht der menschlievendheid door het gering achten van iemand of door eene verkeerde vreeze van den dood. Doch zoo hij zonder zijn pliciit te verwaarloozen en algemeen aanstoot te geven voor zicli en de zijnen door veriuijdering zorgen kan., zie ik geene reden., waarom Iiij dit niet slechts kan., maar ook niet verplicht is te doen. Doch opdat fiiet iemand door zelfzucht jegetts den naaste zondige., zoo zal het de plicht van de Christelijke overheid zijn om te zorgen., dat hetgeen de besmetting bewerkt of bevordert., zooveel mogelijk wordt weggenomen en zoodanige regeling getroffen worde voor iien., die door deze kwaal zijn aangegrepen., dat de ee? i niet gedwongen worde om den ander bekommerd te zijn. Ik zie niet in, dat wie een publiek burgerlijk ambt bekleedt bij het woeden der pest zijn ambt verlaten kan; schandelijk, ja zelfs misdadig zou het zijn, zoo getrouwe herders door vertrek, al ware het niet dan een eenig schaapje, verlaten, wanneer het in het bijzonder de hemelsche vertroosüng van noode heeft. Onder private personen zijn er onderscheidene en veelvuldige verwantschappen. De voornaamste van deze, voor welke naar Gods getuigenis zelfs de natuurlijke bloedsbetrekking wijken moet, is de band van het huwelijk, zoodat naar zijn oordeel een echtgenoot nauwlijks, ja zelfs niet nauwlijks, met een goed geweten van zijn echtgenoot zich verwijderen kan, vooral zoo de pest één van beiden heeft aangegrepen. Hoeveel de ouders aan de kinderen, de kinderen aan de ouders, de verwanten aan de verwanten verschuldigd zijUj bewijzen aireede de rechten der natuur, welke de Christelijke leer geenszins uitwischt, neen veeleer meer en meer krachtig bevestigt. Eene wreedheid is het, zoo de meester door zijne knechten verlaten wordt, of de zieke knechten verwaarloosd woiden door hunne meesters (wat helaas te vaak gebeurt, ) die hunnen arbeid gebruikt hebben, toen zij gezond waren. Evenwel is de verplichting der verwantschap niet gelijk en de ruimere band moet voor den nauwere wijken, zoo men aan beide tegelijk niet kan voldoen. Vervolgens evenals er voor de aanwezigen eenige gelegenheid is om weg te gaan, zoo niet degenen die blijven hun plicht doen; alzoo moet er gezorgd vforden, dat zoowel de zieken zelve geen misbruik maken van de liefde van verwanten en vrienden, wanneer zij begeeren dat men voor hen zorgt, alsook voor hen die in hun werk blijven, dat zij zich niet roekeloos aan het gevaar der besmetting blootstellen, wat eerder door stoutmoedigheid dan door een zuiver en Christelijk oordeel pleegt te geschieden door sommigen, die gewoon zijn hen, die aan andere ziekte lijden te verontachtzamen, doch de pestlijders bezoeken, zoodat zij den dood schijnen te verachten.

Dit verachten van Gods oordeelen zou ik nog minder verdragen dan de te groote zwakheid der vreesachtigec. Hoe overigens anderen gesteld zijn wat betreft de tegenwoordigheid der hunnen, weet ik niet. Toen ik evenwel voor 28 jaar te Lausanne aan de pest lag; en toen mijne andere collega's, en onder hen die uitnemende man Petrus Viret, gereed waren om tot mij te komen; ja ook Calvijn zelfs door het zenden van een bode met een brief mij alle soort van menschlievendheid betoonde; heb ik niet gedoogd, dat één hunner tot mij zou komen, opdat men niet zou meenen, dat ik voor mij zelven gezorgd had ten koste van den Staat, welke zekerlijk door den dood van zoo groote mannen groot nadeel zou geleden ., hebben; het berouwt mij niet aldus te hebben gehandeld, ofschoon zij wellicht in soortgelijk geval van mij niet hetzelfde zouden verkregen hebben.

Bij zoodanige ramp lette nu de Overheid zooveel men kan er tijdig op., zoowel op welke wettige manieren., ivelke met de Cliristelijke liefde niet in strijd zijn, de besmetting kan worden veriiinderd alsook dat geen aangetaste aan iets gebrek hebbe., dat er zoowel voor gezonden als voor zieken tntstekend gezorgd worde en dat zij vele vragen, welke bij deze quaesüe plegen te geschieden, tegemoet kome. Doch voor alle dingen worde dit vastgesteld., dat evenals onze zonden de voornaamste en ware oorzaak der pest zijn., dit ook het eenige gescJnkte tegengif tegen de pest is, zoo de herders niet twisten over de besmetting (ivat tot het vak der medici behoort), maar hunne kudden opwekken tot ware bekeering en wederkeerige liefde zooivel door woorden als door liet voorbeeld van hun leven en zoo de kudden zelve de stem der herders iiooren."

Terecht merkt Ds. Van Proosdij hierbij op:

Welk een toon van ootmoed en onderworpenheid, maar ook van moed en kraclit, komt u in deze geheele verhandeling tegen. Van Gods hand naar Zijn bestuur alle kwaal, van Hem ook de tweede oorzaken, ook de besmetting; in het buigen onder Hem het eerste middel ter ontkoming, maar evenzeer in het aanvvenden van de middelen door Hem gegeven; Gods wet in' alle gevaar en moeite de regel van alle^ handelingen: de regel voor de overheid om de kranken voor de ellende der verlatenheid en de gezonden, die blijven moeten, voor het kwaad der besmetting te behoeden; de regel voor een ieder, opdat niet de zucht naar zelfbehoud de verbrekende banden door God gelegd en de verplichtingen van Hem ontvangen; opdat niet roekeloosheid met het gevaar doe spotten en God verzoeken, opdat blijve, wie «iet mag gaan, omdat hij door zijn vertrek zijn plicht zou verzaken; en opdat ga wie niet mag blijven, omdat zijn blijven een spotten met 's Heeren hand zou zijn. Beza heft Gods wet omhoog als de banier van Gods knechten, eene banier, welke niet mag omlaag gehaald, noch opgerold in de dagen der bangste bezoeking, maar welke hare banen hoog en breed ontplooien moet ook boven de stad, waar God den engel der pest gezonden heelt. Tot de wet en tot de getuigenis, geen dageraad dan naar Gods Woord!

Zoo is het.

Bij onze Gereformeerde vaderen vindt men altoos dien gezonden toon, die, zonder vreeze voor der menschen tegenspraak, alle ding recht naar Gods Woord snijdt.

Van harte hopen we daa ook, dat Ds. Van Proosdij, en anderen op zijn voetspoor, deze soort studiën zullen voortzetten.

In Duitschland heeft men Luthers geschriften op elk punt uitgeplozen, Calvijns geschrilten niet alzoo, en daardoor ontstond te zeer de indruk alsof wel Luther, maar niet Calvijn, meegeleefd had in wat men dan noemt het »volle menschenleven". En toch, niets is minder waar.

Wie Calvijns commentaren, zijn brieven, zijn adviezen en traktaten doorpluist, vindt stof te over om Calvijns meening ook over allerlei huishoudelijke, paedagogische, mercantiele, sociale, politieke en andere vraagstukken te leeren kennen.

Alleen maar men heeft er niet naar gezocht.

De meesten kennen alleen Calvijns Institutie; zelfs zijn er staatslieden die wanen Calvijns staatkundige denkbeelden reeds te kennen, als ze één enkel boek van die Institutie vluchtig doorlezen hebben.

Met die oppervlakkigheid nu moet het uit zijn.

Onze jonge theologen vooral, moeten zich opmaken, om naar een wel overlegd plan, saam den ganschea Calvijn door te lezen, excerpten van zijn oordeel overallerlei vraagstukken van dien aard te maken, en met deze stukken voor oogen moet er allengs een leesboek uit Calvijn geboren worden, geschikt om door goed vertaalde citaten, ons zoo volledig mogelijk den vollen Calvijn te leeren kennen.

Natuurlijk is het doorkruipen van den geheelen Calvijn een werk van grooten omvang, want hij schreef onnoemlijk veel.

Maar toch, mits ook hier het beginsel van verdeeling van. arbeid worde toegepast, kunnen tien jeugdige theologen, zonder veel moeite, in drie jaren tijds, zonder zweem van overspanning, zeer wel met dezen arbeid in hun snipperuren gereed komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Calvijn en de Hygiëne.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's