GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een Engelsche predikatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Engelsche predikatie.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdatn, 6 Jan. 1899.

Des lezens waard is deze korte predikatie van Dr. Selbie, over de woorden van onzen Heiland: „Ik ben niet gekomen, om vrede te brengen, maar het zwaard"

Voor Engeland mag deze predikatie schriftuurlijk en zaakrijk heeten, en in elk geval loont het de moeite, kennis te nemen van het standpunt waarop men zich ten deze in Engeland stelt.

WAAROM CHRISTUS GEKOMEN IS.

Door Rev. W. B. SELBIE, M. A.

Ik ben niet gekomen, om vrede te brengen, maar het zwaard." Matth. 10 : 34b.

Misschien zijn er geen woorden van Jezus, die dieper dan deze uitdrukking geven aan het besef van de grootschheid en ver strekkende gevolgen van het werk, dat Hij te doen had. Oppervlakkig beschouwd schijnen zij in tegenspraak met zijn predi­ king en geheel te verschillen van die geliefkoosde voorstelling van hem als van een, die vrede kwam brengen op aarde. En wij kunnen deze tegenspraak niet ontduiken, door te zeggen, dat het ambt van vredemaker Jezus verkeerdelijk op de schouderen was gelegd door zijne volgelingen. Hij heeft het zichzelven toegekend en, volgens het getuigenis van den schrijver van het vierde Evangelie, heeft hij, op hetverhevenste oogenblik zijns levens, op de verhevenste wijze tot zijne discipelen gezegd: „Vrede laat ik u, mijnen vrede geef ik u." Daarom, tenzij wij er genoegen mee nemen te gelooven, dat Jezus hier zichzelf zonder reden weersprak, moeten wij trachten een hoogere synthesis te vinden, waarin deze schijnbaar tegenovergestelde waarheden één worden. Wij moeten trachten tot zoodanig een oordeel over het werk van Jezus Christus te geraken, dat ons het recht geeft Hem te beschouwen als een, die tegelijkertijd volkomen vrede brengt en tot den strijd aanspoort. En het geldt hier niet slechts de eenvoudige vraag, hoe twee tegenstrijdige uitspraken te verzoenen zijn, maar de veel belangrijker quaestie, hoe men komen kan tot het juiste begrip van den geest, die in Christus Jezus was.

Denk u eens in, op hoe ontzettende wijze de woorden zi ja bewaarheid; „Ik ben niet gekomen, om vf'ède 'te brengen, maar het zwaard." Zij waren een profetie, die letterlijk vervuld is geworden. Weinige jaren na den tijd, dat Jezus deze woorden uitsprak, werd deze treurige schildering van verdeeldheid en strijd in werkelijkheid weergegeven in het menschelijk leven. Zoowel onder Joden als Heidenen werd de naam van Jezus een twistappel en strijdwoord. Die naam verdeelde' huisgezinnen en vereenigingen en stelde mannen en vrouwen in slagorde tegenover elkander. Hij drong als een wigge in de toenmalige samenleving, en waar Hij verscheen, daar scheurden de oude banden en stortten de geijkte overtuigingen der menschheid ineen. En dit geschiedde niet alleen in die vroege tijden^, toen het geloof in Christus nog jong was en de geestdrift voor zijn zaak nog brandde in heilig vuur; maar dit heeft voortgeduurd de geheele geschiedenis der Christelijke kerk door en wordt nog heden ten dage in ons midden aanschouwd. De historie leert ons, dat de godsdienstoorlogen de ergste zijn. En zekerlijk, daar zijn geen oorlogen gevoerd, met meer wreedheid en bitterheid dan die gevoerd zijn onder de banier des Kruises. Zoo is de religie altijd de vreedzame vrucht der vervolgingen geweest, en toch zijn geen vervolgingen ooit duivelachtiger geweest dan die in den naam van Christus zijn uitgevoerd. Poogt eens voor een oogenblik in te denken, wat het Christendom voor de Joden heeft beteekend en nóg beteekent. Dit wonderlijke volk was reeds lang aan den hiel des onderdrukkers gewend voor Christus op aarde kwam. Maar als de Egyptenaren, de Assyriërs, de Perzen en de Romeinen hen met roeden gceselden, de Christenen hebben hen met schorpioenen gegeeseld. Door de kerk der middeleeuwen over de gansche wereld werden de Joden beschouwd als schadelijk venijn en dienovereenkomstig behandeld, en zelfs in onze dagen van zachter zeden en meer verdraagzaamheid worden zij nog zoo ongeveer als een verfoeisel door de publieke opinie gebrandmerkt. Dat de kinderen van het Ghetto, het meest gemartelde en vertreden deel der menschheid, nog altijd bestaan en hun aloude idealen bewaren is een van de wonderen der historie. Er is geen Jood, die niet met een grijnslach amen zou kunnen zeggen op de woorden van Jezus : „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard." Maar het is in de verdeeldheid der Christenen onderhng, dat Jezus zijn woorden op de meest in 'toog loopende wijze vervuld heeft. Om zijnentwiüe zijn stroomen bloeds vergoten in Schotland, Ierland, Frankrijk, Nederland en in menig ander schoon land. De Kerk, die groote vereeniging, die Hij gesticht heeft, opdat zij zijn naam zou voortplanten en zijn Goddelijke gedachten zou hoog houden, en waarvan gezegd was, dat het zou zijn één kudde en één Herder, — die Kerk is gesphtst geworden in een menigte kleine kuddekens, die meer als wolven dan als schapen met elkander zijn omgegaan. Theologische twisten zijn spreekwoordelijk geworden voor hun bitsheid en dus voor onridderlijkheid; en hoewel heden de strijd schier geen offers meer vergt van menschenlevens, verschillen de menschen nog hemelsbreed en twisten nog op de bitterste wijze over de verklaring en toepassing van den wil en de leer van den Vredevorst.

Ik behoef de opsomming dezer treurige feiten niet voort te zetten; wij weten allen maar al te wel, dat Jezus slechts de naakte en letterlijke waarheid sprak, toen Hij zeide : „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard." En het wonderlijke voor ons is, dat Hij voorzag, wat geschieden zou en er van sprak als onvermijdelijk. Wij kunnen het alles niet toeschrijven aan de ingeboren verdorvenheid van 's menschen natuur en zeggen, dat alleen, omdat de menschen den geest van Christus verkeerd verstaan en verkeerd verklaard hebben, zij oorzaak zijn geweest dat Hij hen in den strijd geleid heeft. Zeker ligt hierin een deel der waarheid, maar niet de geheele waarheid. De wreedheid, de onrechtvaardigheid, de verdrukking en de bitterheid, die het zwaard volgen dat Jezus brengt, zijn niet zijn werk, maar komen voor rekening van de ruwe natuur der menschen, waarmede Hij te doen heeft. Het punt, dat niet uit het oog verloren moet worden is, dat het zwaard aan Jezus behoort en dat Hij het in de wereld gebracht heeft. Als wij de woorden die voor ons liggen, in den geloove aannemen, is het minstens net zoo'n groot deel van zijn werk om verdeeldheid teweeg te brengen als om vrede te brengen. Dat nu is het probleem, dat voor ons ligt. Hoe kunnen wij het verklaren, en hoe' kunnen wij de ontzettende moeielijkheden oplossen, die het in zich sluit?

Gelukkig behoeven wij niet te ver te gaan om een reden te vinden voor dezen staat van zaken. Jezus komt in aanraking met het meest intieme en kostbare in het leven van een mensch. Voor hen, die Hem aannemen als hun Zaligmaker en Heere, is hij de Middelaar tusschen hen en God, de vergeving hunner zonden, de hope hunner zaligheid. Hoe ruw hun begrip hiervan zij, zijn gave aan hen is kosterlijker dan het goud, dat vergaat. De cynicus en wereldling moge zeggen, dat de godsdienst van Jezus Christus voor de meesten slechts een ingebeeld geloof is, zonder realiteit en drijvend op het gevoel; maar dit oordeel pleit zeker niet voor hun eigen verstand. Een mensch kan niet met blijdschap vervolging lijden en zijn leven opofferen met lofzangen voor een ingebeeld geloof, en de bittere strijd, door menigten van Christenen gestreden voor de zake van hun geloof getuigt ten min.ste voor hun oprechtheid, voor de hooge waarde, die zij er aan toekenden en voor het besef van de groote zegeningen, die zij er van verwachtten. Waarlijk, als eenmaal een mensch door de religie wordt aangegrepen, zal hij die handhaven tegen iedereen, en zal haar kostbaarder achten dan het leven zelf. Ilet geloof is geen quaestie van graden, van meer oi minder. Neem het eenmaal aan, en gij hebt een beslissenden en onherroepelijken stap genomen; gij leeft als het ware, in het beloofde land, en gij zult ten bloede toe strijden om uwe Stelling te handhaven. Mi.sschien zult gij tegenwerpen, dat het Christelijk geloof een godsdienst van liefde is, en dat het daarom van alle andere godsdiensten onderscheiden moest zijn. Dat is zeer waar, maar het levert juist het bewijs, dat wij hier noodig hebben. Welke strijd werpt meer goede vrucht af dan de strijd der liefde, en welke strijd is meer gewettigd dan die, welke de liefde teweegbrengt t De zwakste en zachtste der moeders kan een furie worden, zoodra haar kind bedreigd wordt. En misschien is de meest heroïeke strijd, dien de wereld ooit gezien heelt, niet gestreden op de groote slagvelden, maar door de maagd om haar geliefde, door den man om de vrouw, door den vriend om den vriend. En dat de liefde voor Jezus Christus, de reinste en vurigste passievlam, die branden kan in het hart des menschen, tot zeer veel opoffering en bitteren strijd aanleiding geeft, is geheel natuurlijk en onvermijdelijk. Hoe rijker en oprechter onze liefde voor Jezus Christus is, des te vuriger zullen wij de vlag onzes Meesters tot lederen prijs verdedigen, en zijn vijanden tot in hun verborgenste schuilplaatsen vervolgen. Eén der redenen, waarom de voorspelling van Jezus geheel in de natuurlijke orde der dingen past is deze, dat in de tegenwoordige bedeeling de krachten van goed en kwaad altijd tegenover elkander staan. En het zou geen houding hebben voor hen, die onder de banier des Kruises optrekken, stil toe zien dat de vijand van lieverlede het terrein innam. Zij moeten hem op alle punten het terrein betwisten. En totdat de strijd der eeuwen geëindigd en de groote overwinning bevochten is, kunnen zij de wapenen niet neerleggen, noch rusten. „Ik ben niet gekomen, om vrede te brengen, maar het zwaard."

Doch er zijn twee punten hierbij, die niet onopgemerkt mogen blijven. Het eene is, dat de menschen dikwijls op eigen gezag het karakter van den strijd veranderd hebben, en hem niet gevoerd hebben overeenkomstig de regelen der beschaafde oorlogskunst. Laat mij u mogen verklaren, wat ik hiermede bedoel. Het woord van Jezus Christus, doordringende tot het binnenste der ziel en des mergs van het menschelijk leven, plaatst den mensch in lijnrechten strijd met zijn zondig ik en het kwaad in de wereld om hem heen. Het brengt hem er noodwendig toe, als hij oprecht is, er op uit te zijn, dat woord te verdedigen tegen alle aanvallers. Maar de moeilijkheid is, dat vele Christenen verbUnd zijn geworden door hun ijver, dat zij vrienden voor vijanden aanzagen en dat zoodoende de strijd, die tot overwinning kon gevoerd hebben, eindigde in hopelooze verwarring of volkomen nederlaag. Men vergat, wat mi.s.schien een der verhevenste van al Jezus' uitspraken was: „Hij, " die niet tegen ons is, is voor ons." Zij hadden hun eigen nauw afgebakende en traditioneele opvattingen van de waarheid, die in Christus Jezus is, en weigerden te gelooven aan de mogelijkheid, dat er nog andere opvattingen kunnen zijn, die even waar zijn. Zichzelf en hun eigen gedachte hadden zij opgeworpen als den standaard, waarnaar zij zoowel Hem als zijne volgelingen beoordeelden. En daarom zijn zij vervolgers geworden, 'tzij met de daad, 'tzij met het woord, 'tzij met den wil. Wij behoeven ons hier niet over te verwonderen, als wij in 't oog houden, dat men de leer en de gedachte zoo groote plaats toekende, en meende, dat uw eeuwig welzijn afhing van de dogmatiek, die gij in deze wereld aanhingt. Het werd toen een daad der barmhartigheid, uw medemensch door zwaard en pijnbank te dwingen de zuivere leer aan te hangen. Maar dit is niet de prediking van Christus. De menschen hadden Hem niet begrepen, meenden Hem te dienen, door elkander op zoodanige wijze te behandelen. Tegenwoordig is het gewoonte laag neer te zien op de dwaasheid van deze dogmatische enthousiasten, te zeggen dat zij over kleinigheden twistten en zich er over te verbazen, dat de quaestie van een lettergreep in een belijdenis meer of minder genoeg was om koninkrijken en dynastieën te doen wankelen. Maar ook dit is weer een zich stellen op zeer bekrompen standpunt. Zonder twijfel waren er velen, zooals er altijd nog zijn, die zich in dien strijd mengden uit zelfzuchtige beweegredenen om zelf vrij uit te kunnen gaan, en voor wie de geheele zaak niet meer dan een verward woordenspel was. Maar zoo kwam de strijd niet op, en voor de groote menigte beteekende Hij oneindig meer. Op den bodem van dat alles en op den bodem van het rechte begrip van zijn werk, dat Jezus in de woorden van onzen tekst neerlegde, ligt de gedachte dat de religie niet slechts is een quaestie van phrases en opinies, maar dat zij spreekt tot de diepste behoeften van het menschelijk wezen en dat van hieruit zijn de uitgangen des levens. De Christenen uit vroeger eeuwen hebben volkomen gelijk gehad met hunne bewering, dat het er in de eerste plaats op aankwam, of zij de juiste of de verkeerde opvatting van het werk en den persoon van Jezus Christus deelden, dat hunne verhouding tot Hem niet was een zaak van ondergeschikt belang, maar een quaestie van leven en dood. Zij mogen dit nu op ongelukkige wijze hebben uitgesproken, of dikwijls geheel verkeerd, het is ons genoeg, dat zij duidelijic getoond hebben het hooge belang dezer geestelijke dingen te hebben ingezien. En juist omdat Hij wist, dat zijn werk zoo diep zou ingrijpen in het leven des menschen en zoo krachtig 's men.schen diepste gevoelen zou aanraken, dat Jezus zeide: „Ik ben niet gekomen, om vrede te brengen, maar het zwaard."

En dit brengt ons vanzelf tot een andere beschouwing, een die ons meer rechtstreeks tot onszelven spreekt. Wij beroemen er ons dikwijls op, dat in onze eeuw de godsdienstige ver.schillen wegsterven, dat de oude bittere geest van lieverlede verdwijnt, en dat verdraagzaamheid zoo niet vereeniging en saamwerking aan de orde van den dag is. Tot op zekere hoogte is dit zonder twijfel iets goeds, hoewel er vreeze bestaat^ dat het niet altijd het gezonde teeken is, waarvoor men het houdt. Wij betreuren allen de bitterheid van de godsdiensttwisten in vroeger lijden en de bitsheid en den hartstocht, waarmede de strijd gevoerd is. En voorzooverre de nieuwe geest bedoelt, dat de menschen leeren zich beter te beheerschen, en er in te berusten, dat men van opinie verschilt; voor zooverre het meent, dat zij eerst nu begrijpen, dat de kennisse van de besten onder hen slechts betrekkelijk is, en dat de waarheid veel te groot en wijd is om het speciale eigendom van eenig mensch, of secte of kerk te zijn, is deze nieuwe geest een zegen voor ons geslacht en toont ons, dal wij een heel eind zijn nader gekomen aan den tijd, dat het koninkrijk der hemelen, komen zal en de Zoon des menschen zal heer-schen in gerechtigheid en vrede. Maar terwijl, zonder twijfel, dit de geest is door velen in onze dagen geopenbaard, kunnen wij het feit niet ontkennen, dat de verslapping in den godsdienstigen strijd ook voor een groot deel te dank-en is aan een onverschilligheid op religieus gebied, die zich in toenemende mate openbaart. Velen van ons, leggen niet de wapenen neer, omdat reeds de overwinning bchaatd is, maar omdat zij vluchtelingen zijn en verraders van de zaak des Heeren. Ik ben er zeker van, dat deze plechtige woorden van Jezus : „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard" in onze dagen te tijde en te ontijde moeten gepredikt worden. Evenals twijfel, en zelfs openlijk ongeloof beter en gezonder is dan verlamming der gedachte, zoo is de bitterste godsdienstige strijd te verkiezen boven de eentonige woestenij van onverschilligheid en verwaarloozing. Weest er zeker van, dat wanneer het geloof eens menschen eerlijk en oprecht is en beleden wordt met een overtuiging, die de bron van actie, de grond zijner hope, ja een deel van zijn leven is, dat het hem dan iets als een doorn in het vleesch zal zijn, die hem altijd tot nieuwer, heiliger, en meer opofferende handelingen aandrijft, hem in scherpe oppositie zet tegen al wat dat geloof belemmeren zou en hem altijd voortdrijft om weer nieuw terrein voor dat geloof te winnen. Een godsdienst, die u toelaat op uw gemak neder te zitten en allen alles te zijn; die uw zelfgenoegzaamheid streelt, en u verbiedt een beshste opinie te hebben, opdat gij anderen niet hinderen zoudt; die uwe overtuiging terugbrengt tot een toestemming van de gemiddelde overtuiging uwer dagen en u geen geloof laat, dat gij werkelijk uw eigendom kunt noemen en waarvoor gij offer of strijd zoudt over hebben, is in 't geheel geen godsdienst, en is in 't allerminst de godsdien.st van Hem, die stierf om ons te redden en die zeide: „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard."

Er ligt in deze woorden een nog diepere beteekenis, die wij tot nog toe slechts even hebben aangestipt, en die zoowel op u als op mij toepasselijk moet zijn. Toen de Apostelen van zichzelven en hunne volgelingen spraken als van krijg.slieden, pelgrims, worstelaars, wisten zij zeer wel, wat zij zeiden, en bevestigden zij, bewust of onbewust, de prediking huns Meesters. Voor ons persoonlijk, moet de dienst van Jezus Christus beteekenen: strijd met onszelven en met den geest der wereld. De eerste en meest natuurlijke uitwerking van het geloof op eens menschen leven is dat zijn oordeel over de dingen om hem heen verandert. Wat hij eens kostbaar achtte, heeft niet meer dezelfde waarde in zijn oogen, en waar hij eens onzijdige of schadelooze machten zag, ziet hij nu de vijanden zijner ziel. Plij wordt door de omstandigheden voortdurend gedrongen in een positie van protest en tegenweer. Voor zijn oog is de wereld uit haar verband gerukt en zijn nieuwgevonden kennis van God heeft hem geen vrede maar het zwaard gebracht. En deze positie is niet een, die lichtelijk kan worden vermeden. De Christen moet in de wereld leven zonder er toe te behooren; er middenin verkeeren en toch rusteloos bezig haar tegen te werken en andere, nobeler idealen na te jagen. En dit betee-

kent, dat er vanzelf wrijving komt: hij kan niet'rustig blijven voortleven. Want niets is den waren Christelijken geest vreemder, dan dat ascetisme, dat den knoop doorhakt door zich van de wereld terug te trekken en weigert deel aan haar leven te nemen.

Het echte leven des geloofs kan met bestaan afgescheiden van het gewone menschelijke leven. Als gij uzelf opsluit in een klein kringetje van hen, die juist denken zooals gij en uw gedachten inkrimpt tot één eentonig formaat, dan wordt gij evenzoo nutteloos als de kluizenaars. Gij kunt een soort broeikasleven leiden, aardig voor het oog, maar geheel onvruchtbaar en onbekwaam. Jezus wilde dat zijn volgelingen in het volle leven zouden uitgaan en zich met het menschelijk leven zouden vermengen. Hij heeft hun nooit gevraagd zich op te sluiten in kloosters; zij zouden zijn als schapen in het midden der wolven. Hij voorspelde hun in duidelijke bewoordingen den strijd, dien zij te strijden zouden hebben, en maakte hun duidelijk, dat zij, omdat zij niet van de wereld waren, 's werelds doodsvijanden waren. En is dit voor ons niet evenzoo waar als voor de eerste volgelingen van Jezus ? Onze plaats is in de voorste gelederen van de actie der wereld. Al wat de menschen doen, zeggen en denken is voor ons van het hoogste belang. In het groote drama des levens hebben wij een voorname rol te spelen.

Alleen wij moeten dit doen als onderdanen van een anderen Koning dan Caesar; als die niet slechts zoeken het loon, dat de wereld kan geven, maar bovenal het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid; als zij, wier oogen opzien, ver boven de belangen en verplichtingen van het voorbijgaande oogenblik naar het eeuwige en onzichtbare. En dit meent voor ons onvermijdelijke strijd, dit meent dat wij niet kunnen laveeren in een of ander beschut vaarwater achteraan in het leven, of slechts als figuranten op het tooneel kunnen dienst doen; maar dat wij uitgaan op den vollen stroom, mits wij er tegenop roeien en nietmedegesleept worden, dat wij onze rol spelen evengoed als de anderen, mits niet voor ons eigen belang, maar om Gods wil. Er is daarom een geest in de wereld, dien wij met alle macht wederstaan moeten, een orde van zaken, die voorbijgaat en die wij moeten verachten en bestrijden. Het is daarbij onvermijdelijk, dat wij soms alleen moeten .staan, achter moeten blijven in den wedloop om wereldsch succes, hen moeten wederstaan, die ons zouden willen lokken op verleidelijke wegen en onze oogen moeten gevestigd houden op de onverderfelijke kroon en de heerlijkheid, die niet voorbijgaat. Want wij kunnen niet bloot toeschouwers zijn van wat de wereld zegt en doet en denkt, en voorts ieder onzen eigen weg bewandelen. Of wij het wenschen of niet, wij hebben een boodschap aan onze medemenschen als wij waarlijk 'kinderen des lichts zijn. En het hoogtepunt van den strijd is bereikt, als wij onze hooge roeping verstaan om getuigen van Christus te zijn voor ons geslacht en onzen tijd. En, vergeet het niet, wij kunnen geen getuigen zijn zoo wij onszelf opsluiten en afsluiten, met een boekje in een hoekje nederzitten naast hen, die precies denken zooals wij, en alles in 't werk stellen om in woorden en kleeding en manieren onszelven af te scheiden van de gewone menschen om ons heen. Wij moeten uitgaan op de heirwegen en in de heggen en stegen des levens, om overal te getuigen waar menschen kunnen luisteren. Het is gemakkelijk genoeg voor sommigen uwer om Christenen te zijn in het rustige afgescheiden terreintje, waarin gij leeft. Wat Jezus heden ten dage van ons eischt, is het uitdragen van ons Christelijk geloof in den handel, in de politiek, in de wetenschap, in de journalistiek van dit bruisende moderne leven. En dit beteekent, dat wij strijden moeten, dat soms ons leven één worsteling moet worden voor ons ideaal, dat wij een Heiland dienen die gezegd heeft: „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard."

En hier ligt de oplossing van de schijnbare tegenstelling. Als er op dexen weg strijd is, dan is er ook op dezen weg vrede. Zoolang de mensch nog niet hooger leeft dan het niveau van zichtbare en tijdelijke dingen, zal hij nooit vrede kennen. Hij mag zichzelf bedriegen, hij kan nooit werkelijk gelukkig zijn; hij kan nooit den dorst stillen van zijn hoogere natuur. Alleen als hij onder de oppervlakte neêrduikt en de macht en de realiteit leert verstaan van de onzichtbare, geestelijke dingen, dan leert hij de ware beteekenis des levens kennen en in het volle leven medeleven. En dit beteekent, dat, hoewel in voortdurenden strijd met de omstandigheden en met de zonde, hij toch vrede heeft met God en met zichzelven. De ernst en hevigheid zelve van den strijd waarborgt de diepte der kalmte, die in hem is. Zijn leven is als de groote zee; de storm moge de oppervlakte beroeren in bruisende worstelingen, maar de onpeilbare diepte daaronder blijft onbewogen. Er is nooit een leven geweest, uitwendig meer bewogen en worstelend dan dat van Jezus zelf, maar er was nooit een, die meer inwendigen vrede kende. En de reden voor die beide is één: Hij leefde niet voor zichzelf, maar voor God; Hij had hier geen blijvende stad maar verwachtte de stad, die fondamenten heeft. Daarom was Hij terzelfder tijd de Vredevorst en tevens moest Hij het zijnen volgelingen openbaren: „Ik ben niet gekomen om vrede te brengen maar het zwaard"

Al mag niet verheeld, dat enkele uitdrukkingen soms bedenkingen doen opperen, toch spreekt hier een kloeke geest, die den strijd aandurft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Een Engelsche predikatie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's