GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Friese/ie Kerkbode vervolgt Dr. H. H. Kuyper zijn betoog over de genezing door het geloofsgebed aldus:

Ons laatste artikel toonde aan, dat de Heilige Schrift het gebruiken van geneesmiddelen nergens verbiedt, gelijk Ds. Hazenberg beweert, maar overal van de gedachte uitgaat, dat de kranken den ge? neesmeester noodig hebben, en dat in deze medische hulp een genadegave Gods aan den mensch geschonken is.

Als proeve, tot welke willekeurige uitlegging van de Heilige Schrift men de toevlucht moet nemen, om zulke theorieën te rechtvaardigen, deelen wij nog een kenmerkend feit mee.

Wij wezen een vorig maal op het bevel, dat God zelf aan Hiskia gaf, dat hij een klomp vijgen moest nemen, daarvan een «pleister" maken en op het gezwel leggen, waardoor hij zoo doodelijk krank was. Nu is in de geneeskunde de zuiverende en uittrekkende kracht der vijgen bekend, en ook al ontkennen M'ij niet dat God op wonderbaarlijke wijze de werking van dit geneesmiddel in dit geval heeft gezegend, er ligt toch een aanduiding in, dat God het gebruik van geneesmiddelen niet afkeurt. Volgens Ds. Hazenberg is dit geheel onjuist. Deze «klomp vijgen" was geen geneesmiddel maar alleen een ))teeken, " evenals het baden van Naaman in den Jordaan, het slijk, dat Christus op de oogen der blinden streek enz. En als bewijs daarvoor beroept Ds. Hazenberg zich op Jesaja 38, waar, na de vermelding van den klomp vijgen, volgt: En Hiskia had gezegd: elk zal het teekeii zijn, dat ik ten huize des Heeren zal opgaan" (vs. 22). Uit dit slotwoord van het hoofdstuk blijkt, dat de «klomp vijgen" niet dan een «teeken" was. Slaat men nu de gelijkluidende plaats op in II Kon. 20 : 8—9, dan vindt men dat Jes^tja op die vraag geantvvoord heeft: )Dit zal u het teeken zijn, dat de Heere het woord, dat Hij gesproken heeft, doen zal: al de schaduw tien graden voorwaarts gaan, of tien graden achterwaarts keeren? " De Schrift leert dus uitdrukkelijk, dat het door Hiskia gevraagde teeken niet de klomp vijgen was. maar het wonder met Achas' zonnewijzer. Het is wel droef, dat een predikant, die aan twee theologische scholen gestudeerd heeft, nog zulke fouten maakt, die de eenvoudigste leek, mits hij iets van zijnen Bijbel weet, hem verbeteren kan. En nog droever is het wanneer zulk een zich opwerpt, om een nieuw Evangelie te verkondigen en de onkundige schare door zulke voorbeelden misleidt. Dat ook deze misleiding niet aan onkunde maar aan opzet zou te wijten zijn, willen wij ter eere van Ds. Hazenberg's karakter liever niet aannemen.

Thans komen wij aan de tweede stelling van Ds. Hazenberg, welke aldus luidt, dat overal, in Oud en Nieuw Testament, ons geleerd wordt, dat het gebed het door God aangewezen en door de heiligen gebruikte middel is om tot genezing te komen; dat dit gebed altoos en onfeilbaar hielp, en dat het gebruik van geneesmiddelen bij dat gebruik geoor­

loofd was. Als bewijs hiervoor beroept Ds. Hazenberg zich op j de wonderbare genezing van Mirjam, op het gebed van Mozes; op de genezing der Israëlieten, die door vurige slangen gebeten waren, door het zien op de koperen slang, op de genezing van Hiskia op het gebed, en voorts op de genezingen door den Heere Jezus en zijne apostelen teweeg gebracht.

gebracht. De vraag is dus, of uit deze wonderbare genezingen, die op het gebed geschied zijn, de regel mag worden afgeleid, dat God de Heere bereid is altijd en in ieder geval op het gebed een wonder te doen, om kranken te genezen? En als die vraag zoo gesteld wordt, gevoelt ieder wel hoe onjuist deze gevolgtrekking is.

De Schrift leert ons, dat op het gebed vele woneren in vroeger tijd zijn geschied; op het gebed van Mozes is de Roode Zee gekliefd; op het gebed van Jozua heeft de zon stil gestaan in het dal van jalon; op het gebed van Elia is vuur van den hemel gedaald; op het gebed van den Heiland is het brood vermenigvuldigd; op het gebed der disipelen is Petrus door een engel uit de gevangenis verlost. Maar wie zal uit deze gebedsverhooringen fleiden, dat God ook nu bereid is, zoodra wij «het ebed des geloofs" opzenden, de golven voor ons te klieven, de zon te laten stil staan, vuur uit den heel te laten nederdalen, brood te vermenigvuldien of de poorten der gevangenis te openen'? Ieder eet, omdat de ervaring het ons eiken dag leert, at God de Heere zulke wonderen thans niet meer oet. En de reden hiervan is duidelijk. Deze woneren waren noodig, zoolang de Openbaring Gods voortduurde, om het woord zijner profeten te bevesigen, (Deut, ig : 22), maar nu de Openbaring is fgeloopen, nu wij de Heilige Schrift geheel beziten en geen apostelen of profeten meer optreden, hield deze reden van zelf op. Uit het feit dat God n de dagen van Oud en Nieuw Testament op het A ebed wonderbare genezingen heeft geschonken, olgt dus allerminst, dat God die altijd en overal il doen.

Ds. Hazenberg gevoelt dan ook zelf wel hoe uiterst wak dit beroep op de «wonderbare genezingen" is, z n werpt het daarom over een anderen boeg. In g esaja 51 staat, zoo zegt hij, dat de Heere Jezus ok onze krankheden op zich genomen heeft. Alle g rankheid is een straf voor de zonde. De Heere t ezus heeft als onze Borg en Middelaar alle straf­ d en, dus ook de krankheden voor ons gedragen. b aarom behoeft een Christen nooit krank te blij­ n en, want Christus is ons ook tot «gezondmaking an het lichaam" gegeven. Evenals er daarom van . hristus, toen Hij op aarde rondwandelde, een ge-p ondmakende kracht uitging, waardoor alle kranken o enezen werden, zoo behoeft men ook nu slechts z oor het gebed tot Hem te gaan om beter' te b orden.

Deze gedachte heeft bij den eersten oogopslag ets dat aantrekt en tot het hart spreekt. Het ideaisme, wat zich daarin uit, is verleidelijk schoon n toch behoeft men ook hier slechts na te denken m te gevoelen, waar de fout der redeneering schuilt]

De Heere Jezus heeft ook voor ons gedragen den tijdelijken dood. De dood is evenzeer als de krankheid een straf over de zonde. Christus kon daarom van zich zelf getuigen : Ik ben de Opstanding en het Leven. En Hij heeft door het gebed, toen Hij op aarde rondwandelde, dooden opgewekt, om te toonen, dat hij machtig was den dood zijn prooi te ontruk ken. En niet alleen dat Christus zelf dooden heeft opgewekt, ook Elia en Elisa hebben het gedaan en evenzeer de apostelen des Heeren, Maar volgt hier nu uit, dat Gods kind niet behoeft te sterven, of dat Christus nu nog op het gebed dooden levend maakt!

Er zijn d.vazen geweest, die dit werkelijk heijben gemeend, die, evenals Elia, over een dood kind hebben heen gekropen, hun adem de verstijfde lippen hebben ingeblazen, gebeden hebben, dat de ziel in het lichaam zou terugkeeren, en vastelijk geloofden, dat het wonder geschieden zou. En het wonder geschiedde niet. Maar wel kwam over hun eigen hart een groote donkerheid, als straf, omdat iij God hadden verzocht.

Alle idealisme, dat den vasten bodem der werkelijkheid verlaat, om op Icarusvleugelen op te stijgen, leidt tot diepen val. De overspanning des geloofs wordt door ongeloof gevolgd. De nuchtere werkelijkheid leert ons, dat krankheid en dood, die beide vreeselijke gevolgen van de zonde, ook al zijn zij door Christus voor ons .gedragen, Gods kind in dit leven blijven treffen. De bitterheid van den vloek Gods is er om Christus' wille uit weg genomen, de dood is geen betaling meer voor de zonde, maar een afsterving der zonde en doorgang tot het eeu wige leven; de krankheid is geen straf meer, maar een kastijding tot heiligmaking of beproeving des geloofs, maar de wet blijft voor ieder mensch: het is den mensch gezet eenmaal te sterven, en de ki-ankheid blijft een voorbode van den dood.

Wie dit idealisme predikt, rekent niet met het woord des Apostels, dat al deze hooggespannen verwachtingen ter neer slaat: „VVij zijn in hope zalig geworden. De hope nu, die gezien wordt, is geen hope, want hetgene iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen ? Maar indien wij hopen hetgene wij niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid." De Christelijke hope profeteert dat eens de laatste vijand, dat is de dood, zal te niet gedaan worden; dal in het Nieuwe Jeruzalem, dat uit den hemel nederdaalt, de Boom des Levens zal staan, wiens bladeren zijn zullen tot genezing der Heidenen, dan zal het blijken, dat krankheid en lijden, sterven en dood door Christus voor ons zijn gedragen. Maar deze hope, die haar grond vindt in Gods onwankelbare belofte, wordt nu nog niet gezien. Wij verwachten hare vervulling met lijdzaamheid evenals al het schepsel, dat der ijdelheid onderworpen is en met opgestoken hoofde de openbaring der kinderen Gods tegemoet ziet.

Van uit dat standpunt valt een helder licht op de wonderbare genezingen en opwekkingen van dooden door Christus en zijne Apostelen verricht. Zij zijn niet alleen een bevestiging van hunne zending, om de ongeloovigen te overtuigen, maar ook een steun voor het geloof God de Heere heeft in den aanvang der Christelijke Kerk een voorproef geschonken van de heerlijkheid, die eens ons wacht. Onze hope is niet ijdel, want Christus heeft klaarlijk getoond, dat Hij de macht bezit om ziekte en dood te overwinnen bij een iegelijk die in Hem gelooft. Maar waar dat bewijs eenmaal geleverd was, waar de Christelijke hope in de wonderen van Christus een vast fundament bezat, daar verviel de noodzakelijkheid om deze wonderen voort te zetten, ja daar zou de Christelijke hope ophouden hope te zijn, wanneer de volle erfenis ons nu reeds was geschonken.

Ja nog sterker, zelfs in den tijd der wonderen, toen * God de Heere op het gebed deze genezing werkte, was het volstrekt niet waar, gelijk Ds. Hazenberg beweerde, dat God op het gebed des geloofs lederen kranke genas en het gebruik maken van geneesmiddelen daardoor buitengesloten.werd.

Het was niet waar, dat in gewone gevallen onder Israël en in de eerste Christelijke kerk geen medische hulp werd gebruikt. In de Wet wordt uitdrukkelijk voorgeschreven dat* wanneer iemand een ander bij een vechtpartij geslagen had, zoodat hij ziek werd, hij hem dan niet alleen vergoeden moest, wat hij door zijn ziekte verzuimd had, maar ook de kosten van zijn genezing moest betalen: hij zal hem volkomen laten heelen" (E.^cod. 21 : 19). Reeds in den Talmud wordt op deze plaats gewezen als een bewijs, dat de medische hulp door God geëischt wordt. En dit is volkomen juist, want een «wondere genezing op het gebed" kostte althans in die dagen, geen geld.

Het is niet waar, dat ieder gebed des geloofs, door wien ook opgezonden, de krankheden genas. In I Cor. 12 worden de verschillende gaven opgenoemd, die de Heilige Geest destijds verleende. Vooraf gaat: Er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest, m. a. w. de eene heeft deze, de ander gene gave, maar zij komen allen van denzelfden Geest. Onder deze gaven wordt nu ook opgenoemd de gave der gezondmaking: «en eenen anderen de gave der gezondmaking." En opdat men nu onderling over deze gaven niet twisten zou, besluit de Apostel: doch deze dingen werkt een en dezelfde Geest, deelende aan een iegelijk in hei bijsonder, gelijkerwijs Hij wil (vs. 11). Hieruit blijkt dus zoo duidelijk mogelijk, dat de gave der gezondmaking een bijzondere gave was, die niet ieder bezat. Want van tweeën een: óf ieder gebed des geloofs kan den kranke genezen (gelijk Ds. Hazenberg beweert) maar dan was er geen afzonderlijke gave van gezondmaking noodig, óf deze gave der gezondmaking was een bijzondere, slechts aan enkele personen verleend (gelijk deSchrift leert), maar dan'kan ook niet ieder gebed des geloofs den kranke genezen. Dit is zoo eenvoudig, dat zelfs de minst kundige het terstondvatten zal.

En eirldelijk, het is niet waar, dat alle krankheden op het gebed verdwenen, of de gave der gezondmaking altoos werkte. Paulus, geenszins de minste onder de Apostelen, droeg een «doorn in het vleesch" om, waaronder zonder twijfel een lichamelijke krankheid moet verstaan worden, hoewel wij niet weten, wat deze krankheid was. Maar hoewel Paulus tot driemaal toe bad, dat God deze kwaal van hem mocht nemen, werd dit gebed niet verhoord, en kreeg hij alleen ten antwoord: ijne genade is u genoeg. Timotheus was lijdende aan zwakheid van maag, maar er staat niet, dat Paulus voor hem bad en hij daardoor genas, maar dat Paulus hem aanried tegen dit maaglijden een «weinig wijn'' te gebruiken. En als Paulus aan de Filippensen meldt, dat Epafroditus, zijn getrouwe medestrijder, krank is geweest tot nabij den dood, maar dat God zich zijner ontfermd heeft, opdat Paulus niet droefheid op droefheid zou hebben, (Filipp. 2 : 25—27) dan blijkt uit deze woorden duidelijk genoeg, dat deze gave der gezondmaking niet een soort tooverkunst was. die altijd en bij ieder werkte, maar in haar werking af hankelijk bleef van den wil des Heeren, en niet altijd hielp. Zoo blijft dan voor deze leer van de «geloofsgenezing op het gebed" nog slechts één plaats uit de Heilige Schrift over, waar achter Ds. Hazenberg zich verschuilt, n.l. het bekende woord van den postel Jacobus: Is iemand krank onder u ? dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den naam des Heeren; en het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zoo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden" (Jac, 5 : 14, 15). Schijnbaar heeft Ds Hazenberg met dit Schriftwoord zijn pleidooi gewonnen en is daannede de zaak beslist. Hier wordt toch uitdrukkelijk aangeraden niet den doctor, maar de ouderlingen te roepen, en gezegd, dat hun gebed, mits in het geloof opgezonden, den kranke genezen zal.

Nu moet men, zal men de Schrift niet tegen de .Schrift uitspelen, nooit vergeten, dat één Schriftuurplaats niet mag gebruikt worden , om wat de Schrift veral elders leert te weerspreken. Omdat bij dezen elfden Jacobus staat: Doch voor alle dingen, mijne broeders, zweert ganschelijk niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch bij eenigen anderen eed; daaruit mag niet afgeleid worden, dat de eed nooit geoorloofd is, want dan zou Jacobus in lijnrechten strijd komen met hetgeen de geheele Schrift ons leert, li.l. dat in geval van nood de ecdzwering mag worden gebruikt.

Het is dus geen vonden of uitvluchten zoeken, maar de toepassing van een der eerste regels eener gezonde uitlegkunde. wanneer wij ook dit woord van Jacobus over de genezing in overeenstemming met de geheele Schrift verklaren. En dan kan dit woord niet beteekenen. dat de Christenen nooit de toevlucht mogen nemen tot een geneesmeester, want dan zou Jacobus in strijd zijn met het woord van Christus, dat «de kranken den medicijnmeester noodig hebbens, en met de practijk van de heiligen uit die dagen, want Lucas, de Evangelist, was, ook na zijne bekeering, een «geneesmeester.» Dan lean dit woord niet beteekenen. dat ieder gebed des geloofs door de ouderlingen opgezonden, den kranke genas, want dan zou er geen afzonderlijke «gave van gezondmaking» zijn geweest, die slechts enkelen in de gemeente bezaten, en dan kan dit woord niet beteekenen. dat zulk een gebed in alle gevallen zeker zou helpen, omdat, gelijk reeds terecht door andere uitleggers is opgemerkt, door de toepassing van dit middel de Christenen dan altijd hadden kunnen leven en nooit hadden behoeven te sterven.

Vraagt men hoe deze plaats dan is op te vatten, zoodat men niet in strijd komt met wat de Schrift ons overal duidelijk leert, dan blijkt, dat er maar één goede en gezonde uitlegging mogelijk is, nl. dat de Apostel hier spreekt over de «gave der gezondmaking*. Deze gave was een sieraad, dat God toen aan enkelen schonk; deze personen, die daardoor boven anderen uitstaken, werden licht tot ouderlingen gekozen: en onder de ambtsdragers der gemeente kon men dus b krankheid in de eerste plaats terecht. Daarom ried de Apostel Jacobus de kranken aan om tot deze «gave der gezondmaking» de toevlucht te nemen, die de ouderlingen of enkelen van hen bezaten; terwijl hij daarbij voegde, dat deze gave op het gebed des geloofs werken zou, natuurlijk wanneer het God aldus behaagde.

Dat dit metterdaad de bedoeling is, blijkt uit tweeërlei. Vooreerst daaruit, dat Marcus in zijn Evangelie 6:13 met bijna dezelfde woorden over deze zaak spreekt, waar hij mededeelt, dat Christus' discipelen «vele duivelen uitwierpen, en vele kranken zalfden met olie, en hen gezond maakten." Ook hier is sprake van het zalven met olie en de genezing, die daarop volgde, maar, zooals blijkt uit Marcus i6:17, 18: dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen: n Mijnen naam zullen zij duivelen uitwerpen, met nieuwe tongen spreken, slangen zullen zij opnemen, en al is het dat zij iets doodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden, op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden, » is hier niet sprake van een genezing, dié altijd volgt op het gebed, maar van een wonder, dat op een zelfde lijn staat met het duivelen uitwerpen, het spreken in nieuwe talen, het drinken van vergif, zonder dat het schaden zal enz., welke wonderen alleen in die dagen en zeker niet bij ieder geloovige zijn voorgekomen. Er is, dat is duidelijk, sprake van een buitengewone gave tot genezing, die God slechts aan enlielen verleende.

En nog duidelijker blijkt dit uit hetgeen de Apostel Jacobus zelf tot staving van zijn bewering dat «het gebed des geloofs» den zieke behouden zal, aanvoert, n.l. het voorbeeld van Elia, die door zijn gebed maakte dat het in drie jaren en zes maanden niet regende op aarde (Jac. 5:17.) Het ib duidelijk, dat een gebed thans opgezonden tot God om den hemel te sluiten net verhoord zou worden, omdat alleen Elia, staande in dat ambt, en optredende in die roeping, zulk een gebed bidden mocht, en daarbij zeker kon zijn van de verhooring. En zoo is het ook met het gebed tot gezondmaking. Ook dat gebed baatte volstrekt niet, wanneer de eerste de beste het op de lippen nam, alsof ieder gebed van een kind Gods de krankheden genezen kan; het deed alleen dan werking, wanneer die bijzondere personen, die God daartoe riep, zulk een gebed opzonden. Of wil men liever, het gebed hielp, wanneer de persoon de gave der gezondmaking van God ontvangen had, en gevoelde dat God wilde, dat hij in dat bepaalde geval die gave gebruiken zou.

Zoo blijft dan alleen nog de vraag over: of deze gave der gezondmaking nog bestaat, maar men gevoelt, dat deze vraag iets geheel anders is dan de leer van Ds. Hazenberg.

Volgens Ds. Hazenberg is er geen gave der gezondmaking, aan enkele personen, door God geschonken, maar is er een algemeene genezing van lederen zieke op het gebed des geloofs, door wien ook opgezonden.

Tegenover die stelling, die door de ervaring eiken dag weersproken wordt, zijn wij met ernst opgekomen. De Heilige Schrift, het zal thans duidelijk zijn, leert daarvan niets. Al wat de Schrift ons leert is, dat, zoowel onder Oud als Nieuw Testament, God de Heeie in enkele gevallen genezing op het gebed heeft geschonken, en dat Hij aan bepaalde personen, die zich daardoor duidelijk van anderen onderscheidden, de gave der gezondmaking heeft verleend.

Over de vraag, of deze gave evenals die der profeten, van het uitwerpen der duivelen enz. na het tijdperk der Apostelen is uitgestorven, en zoo ja, hoe dan te denken is over de genezingen, die thans op het gebed geschieden, spreken wij in een volgend artikel nader.

Ons komt voor, dat hier de juiste uitlegging gegeven is. Wat Jacobus zegt, sloeg uiteraard op zijn tijd, en is blijkens de verwijzing naar Elia, beperkt tot de buitengewone bedeeling, waarin God zijn bijzondere openbaring aan de wereld schonk.

Hiermee is niet ontkend, dat ook thans nog psychologisch op krankheden van het lichaam kan worden gewerkt, en dat dit niet zelden tot hoogst verrassende resultaten leidt, gelijk dit met name bij de Christian Scientists, en in de Sion hall te Chicago te zien is. Maar dan is er geen sprake van wonderen, doch alleen van werkingen, die vise versa, de eene maal van het lichaam op de ziel, en de andere maal van de ziel op het lichaam uitgaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's