GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rapporten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rapporten.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

. Amsterdam, 12 Mei 1899.

Toen de Generale Synode te Middelburg den 4 September 1896 hare laatste zitting hield, waren er nog vele zaken, die noodzakelijk moesten worden afgedaan; en natuurlijk is toen aan het meest belangrijke de meeste aandacht gewijd, terwijl allerlei andere punten nog al haastig moesteS behandeld worden, soms zelfs op een oogenblik dat onderscheidene leden met het redigeeren van besluiten zich hadden bezig te houden.

Daaruit verklaart zich o. a. het besluit der Synode, in art. 184 der Acta vermeld: „dat de rapporten, zooveel mogelijk, minstens 6 maanden vóór den datum vanhaar samenkomen zullen worden toegezonden". De Provinciale Synode van Drente had voorgesteld te besluiten (O 6, van de Agenda): „dat de rapporten minstens 4 maanden vóór het samenkomen der Generale Synode zullen worden toegezonden". De Commissie, die over dergelijke punten de Generale Synode van ad\? ies moest dienen, stelde voor, aan dien wensch te voldoen, met wijziging van de tijdsbepaling, en met bijvoeging van de woorden : „zooveel mogelijk". En zonder dat toen onderzocht werd, wat dit voorstel eigenlijk inhield, hetgeen bij zijne zeer onbepaalde formuleering ^„de rapporten"; welke "> . en „zullen worden toegezonden"; aan wie i") niet overbodig zou geweest zijn, is het zonder hoofdelijke stemming aanstonds aangenomen.

Indien op dit punt meer had kunnen gelet worden, zou 'die aanneming zeker niet gevolgd zijn; want het was een besluit, dat niets kon beteekenen, en dat in geen enkel opzicht eenig effect kon hebben.

Immers, rapporten, waarop het van toepassing zijn zou, konden er nu eenmaal niet komen. Wel zijn er op de eerstvolgende Generale Synode een aantal rapporten te wachten, daar natuurlijk alle te Middelburg benoemde Deputaatschappen aan de Kerken, die in Groningen zullen samenkomen, een rapport moeten indienen. De Agenda dier Synode zal reeds in zake de Zending een zestiental te vermelden hebben, en nog minstens vijftien andere bovendien. Maar onder die minstens 31 rapporten is er geen enkel, waaraan bij het genoemde besluit kon gedacht worden. Alle zonder onderscheid zijn zij daarvan uitgesloten; daar zij alle gebonden zijn aan bepalingen en regelen, die een anderen termijn van indiening gebiedend voorschrijven.

Gelukkig staat er in het Middelburgsche besluit dan ook bij: „zooveel mogelijk". Daardoor is de vorm ten minste gered. Maar het is en blijft toch een zonderling besluit, wanneer-Sfeitelijk de uitzonderingen zóó vele zijn, dat de regel zelf geheel wegvalt.

Dat dit inderdaad het geval is, valt niet moeielijk in te zien.

Bijna alle rapporten, die te Groningen moeten inkomen, minstens 29, zijn rapporten van Deputaten, die in last hadden, met betrekking tot allerlei werkzaamheden op allerlei gebied, de besluiten der gezamenlijke Kerken in het kerkelijk leven te doen werken; en dan niet slechts voor den tijd van 2I/2 jaar, alsof daarna het kerkelijk leven een halfjaar lang zou kunnen stilstaan; maar, gelijk vanzelf spreekt, voor den vollen tijd der 3 jaren, die tusschen de beide Generale Synoden verloopen zouden. Van die werkzaamheden nu zijn zij verantwoording schuldig aan de Kerken die hen deputeerden, zoodra deze Kerken weder in Generale Synode bijeenkomen. En dan zonder twijfel van alle die werkzaamheden, zonder dat het laatste halve jaar daarvan kan worden uitgezonderd. In Gereformeerde Kerken kan het denkbeeld zelfs niet opkomen, dat kerkelijke Deputaten hunne functiën ooit als eene soort van souvereinen zouden kunnen uitoefenen, en zelfs zes maanden lang zouden kunnen werkzaam zijn, zonder daarvan ook maar iets aan hunne lastgevers mede te deelen. Maar hoe zou het dan „mogelijk" zijn, dat zij hun rapport reeds zes maanden vóór den afloop hunner werkzaamheden gereed hadden.'' Het spreekt wel vanzelf, dat zij dat rapport eerst kunnen opmaken, of althans definitief afsluiten, kort vóór de Generale Synode, zóó kort van tevoren, dat zij al wat hun daarna nog mocht voorkomen, aan de Synode zelve kunnen overlaten. Indien zulke Deputaten dit uit het oog verloren, en hun rapport reeds lang vóór de Generale Synode bij de Kerk te Groningen inzonden of publiceerden, zouden zij zeker door de Synode tot de orde moeten geroepen worden, om er rekenschap van te geven, waarom zij de laatste maanden óf niets gedaan óf het verrichte niet verantwoord hadden.

Slechts een tv/eetal Deputaatschappen zijn te Middelburg benoemd, die bepaaldelijk tot mandaat kregen, niet om gedurende 3 jaren in eenig opzicht besluiten der Synode uit te voeren, maar om besluiten van de volgende Synode te helpen voorbereiden; n.l. de Deputaten voor advies in zake art. 36 der Confessie, en de Deputaten voor de Concept-regeling in zake de Zending. Maar juist voor deze twee Deputaatschappen heeft de Generale Synode, na gezette overweging, den tijd en de wijze, waarop zij hun rapport moeten indienen, door twee speciale besluiten geregeld; welke speciale besluiten daarna niet ingetrokken of gewijzigd zijn, en dus maken, dat een later besluit, waarvan de bewoordingen zeer vaag en zeer onbepaald zijn, niet op deze rapporten is toe te passen. Volgens art. 179 van de Middelburgsche Acta moest het advies in zake art. 36 der Confessie „een vol jaar vóór het bijeenkomen der volgende Generale Synode aan al de kerkeraden der Gereformeerde Kerken toegezonden worden"; en volgens artt. 140 en 141 dierzelfde Acta moest de Concept-regeling in zake de Zending „minstens vier maanden vóór de eerstvolgende Generale Synode aan de roepende Kerken worden ingezonden", met daarna volgende mededeeling aan de kerkeraden enz.

Nu zijn de Deputaten voor advies in zake art. 36 der Confessie niet intijds met hun rapport kunnen gereed komen. Maar, zij hebben daarvan reeds voorlang eenige verklaring gegeven aan de Kerken; en zij zullen denkelijk wel gedaan hebben, en nog doen, wat in hun vermogen was. Wie verwacht had, dat zij nu eens eene oplossing van de quaestie aan de Kerken zouden hebben voorgesteld, moet zelf maar eens beproeven, over het eeuwen oude, uiterst ingewikkelde en reeds tallooze malen behandelde vraagstuk van de verhouding tusschen de Overheid en de Kerken, en van de roeping der Overheid ten aanzien van de Kerken, een advies op te stellen, waarvan hij vertrouwt, dat nu alle onze Gereformeerden het daarmede eens zullen zijn. Denkelijk zal men in zake het gravamen tegen art. 36 der Confessie wel een anderen weg moeten inslaan. Maar dit zal nu de aanstaande Generale Synode te beslissen hebben. Intusschen heeft het andere der straks genoemde Deputaatschappen zijn mandaat geheel kunnen opvolgen. De Concept-regeling in zake de Zending is op 14 April 11. (dus 4 maanden vóór den 15 Augustus) definitief door hen vastgesteld, en daarna. zoo spoedig de noodige afdrukken voor de Synode gereed waren, aan de Kerk te Groningen, en aan anderen, toegezonden; terwijl ook gezorgd is, en wordt, voor het toezenden van een afdruk, in ander formaat, aan allen die hierop aanspraak hebben; waarbij echter de bepaling der Middelburgsche Synode (Acta, art. 141), dat de uitgave van dit rapport geene kosten mag veroorzaken, wel eenige moeielijkheid, en dus ook eenige vertraging veroorzaakt.

Wat in al het bovenstaande herinnerd is, zijn zeer zeker zaken, die niet onbekend waren; maar. het zijn ook tevens zaken, waarvan de herinnering thans niet overbodig schijnt.

Immers, volgens officieele mededeeling in het Kerkblad van 21 April 11. heeft de Kerk van Winterswijk aan de Classe Zutfen voorgesteld, dat deze aan de Generale Synode het volgende voorstel zou doen: „De Generale Synode spreke haar leedwezen er over uit, dat de te Middelburg benoemde Deputaten niet op den vastgestelden tijd hun rapporten bij de kerken hebben ingediend. Wat aangaat 't Gravamen tegen Art. •^^ Geloofsbelijdenis, | zie Art. 179 bl. 113; wat aangaat de Zending zie Art. 184 bl. 115 (vgi. ook Art. 140 sub 15 bl. 95 en Art. 141 sub s bl. 96)."

Laten Kerken (ook Kerkboden) zulk een weg toch niet inslaan. Zonder twijfel kunnen ook „de te Middelburg benoemde Deputaten" in het algemeen, en met name de twee Deputaatschappen, tegen welke de genoemde bezwaren meer bijzonder worden ingebracht, traag zijn in de behartiging van kerkelijke belangen, en op kerkelijk gebied zich vergissen, en kerkrechtelijke beginselen daarbij uit het oog verliezen. Maar wie openlijk optreedt, niet met eene vraag of bedenking, maar met eene aanklacht en veroordeeling, moet dan toch vooraf een voldoend onderzoek hebben ingesteld. Hier althans zou dan wel gebleken zijn, dat er misverstand en vergissing is bij den aanklager zei ven.

Amsterdam, 7 Mei 1899.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 mei 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Rapporten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 mei 1899

De Heraut | 4 Pagina's