GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

JAARVERGADERING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JAARVERGADERING

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

VAN DE Vereeniging voor Hooger Onderwijs

op Gereformeerden grondslag,

gehouden te Middelburg, 27 en 28 Juni 1899.

I.

We schreven Juni 1887.

In de dagen, waarin de Kerkelijke strijd het felst woedde, en waarin het reeds te zien was, dat de toekomst ook van gewichtige staatkundige gebeurtenissen zwanger ging; nog weinige maanden en het bekende jaar 1888 stond voor de deur.

De Jaarvergadering van toen zou, evenals gewoonlijk, worden voorafgegaan door een ure des gebeds; maar geen kerkgebouw opende voor onxe Calvinisten zijn poorten; trouwens geen nieuwe ervaring voor de Gereformeerden, die in 1885 bijv. zich het gebruik van de Haagsche Kloosterkerk zagen ont/.egd, en toen welkom werden geheeten in het kerkgebouw der Hugenootenkinderen.

In Middelburg dan moesten we, in 1887, in het Schuttershof voor de gebedsure saamkomen, en voorwaar, de mannen en vrouwen die daar kvyamen voor dezen plechtigen stond hebben er zegen ontvangen. De voorganger van toen bepaalde de aandacht der saamgekomenen bij het Tivee'érlci Vaderland, en het was toen een goede ure in den besten zin des woords.

Sedert is veel veranderd.

In de twaalf jaar die voorbijgingen won het Calvinisme ook in Zeeland aan kracht en invloed, en de Reformatie van 1886, toen nog in de dagen harcr kindsheid, brak ook in Zeeland meer en meer door, en in en om Middelburg was het Ds. P. J. W. Klaarhamer die aan de spits stond der broederen, wier mo-i-ilijke arbeid zoo schoone vruchten afwierp.

En het is thans dezelfde prediker, die nu in het vriendelijke kerkgebouw in de Bogaertstraat te Middelburg voor de schare, die voor de ure des gebeds saamkwam, optreedt en haar aandacht bepaalt bij het feit, dat we het voorrecht hebben, de tweede maal op Zeeuwschcn bodem saam te komen.

Herinnerend aan de vele zegeningen, die dit jaar vooraf gingen, zou er, zegt de voorganger, sprake van een loflied kunnen zijn. Toch acht hij de tijd voor het aanheffen van een loflied niet diar; integendeel ons past verootmoediging en schuldbelijdenis, ook als we zien op de Vrije Universiteit. Onze stichting is een miütante; wij wenschen strijd en daardoor vrede; wij zoeken de worsteling en daardoor rust; en we trekken op onder de leuze : „Looft den Heere", want om de eere zijns naams gaat het; alle knie moet zich buigen voor Hem op alle terrein des levens.

Den naam des Heeren roepen we aan en daartoe vinden we grond en recht in het Woord en bestel des Heeren. Uit dat Woord wil spr. dan ook voor deze gebedsure putten, en hij bepaalt daartoe de aandacht zijner hoorders bij dit woord uit Math. 6:9: w naam worde geheiligd.

In dat woord ligt opgesloten ten ie. dat de Heere zijn naam openbaarde; 2e. dat niet allen zijn naam heiligen, en 3e. dat de gemeente des Heeren geroepen is om tot eere van dien naam te arbeiden op allerlei wijze en op allerlei terrein.

Na deze inleiding liet Spr. zingen Ps. 27 : 7 en ging hij voor in gebed; en zette toen uiteen, wat met den naam des Heeren in de H. Schrift is bedoeld. Die naam is de benoeming, het geheel van de openbaring Gods, zoowel in het leven der genade, als in dat der natuur.

Mozes wordt naar Israël in Egypte gezonden met het: „Ik zal zijn die Ik zijn zal"; dat is de gedenknaam des Heeren, waarmede hij Zichzelven noemt. Dat van vreugde opspringen, die Uwen naam liefhebben, zegt de Psalmist, de Spreukendichter zegt ons dat de naam des Heeren een sterke toren is.

Doch God heeft zichzelven, zijn bestaan, zijn wijsheid ook in de natuur geopenbaard. De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt zijner handen werk. Hoe groot zijn uwe werken; Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt, de aarde is vol van uwe goederen. De zon, de maan, de sterren, bosch en veld, berg en dal, stroom en beek, al wat leeft verkondigt de grootheid van des Heeren naam.

En ook in de historie der volken wordt de grootheid van dien naam geopenbaard. De heidenen zullen den naam des Heeren vreezen; die naam is heerlijk over de gansche aarde.

En waartoe nu openbaarde de Heere zich ? Hij deed het, opdat de mensch hem zou kennen en eeren als Schepper, Koning en Vader. Het werk van satan is: de eere van dien naam te verdonkeien, en de mensch deed aan dat heillooze werk meê. Dat God desniettegenstaande toch zijn heerlijken naam onder de menschen openbaarde is een bewijs van zijn genade en ontferming, die met ons naar onze zonden niet handelt.

Maar nu ga dan ook geen mensch, geen volk, geen school dien naam met kleinachting voorbij. Die naam moet worden opgenomen; voor zijn eere moet geworsteld en rusteloos gearbeid, en die naam moet beleden. Beleden op alle terrein des levens, want alle ding is tot eere van dien naam geschapen. Er moet gewerkt om in de Schriftuur en in de natuur God te kennen; zijn deugden moeten worden verkondigd, en al onze worsteling, al ons stu deeren en arbeiden moet zijn tot eere Gods.

Maar juist die worsteling voor de eere van Gods naam toont aan, dat niet allen des Heeren naam heiligen.

Deze naam deelt de menschheid in tweeën; in wedergeborenen en on wedergeborenen; in geestelijken en vleeschelijken. Tweeërlei zijn de vermogens. Niet van wat meer of minder, van wat dichter bij of verder af is sprake, maar er is tweeërlei leven en wereldbeschouwing, tweeërlei wetenschap, een ware en een valsche. De eene, die bij het licht des levens, de zonne der gerechtigheid, de openbaring Gods ziet en erkent; en een andere, die den naam des Heeren niet ziet, voorbij gaat, loochent; dieleert Gods schep ping te misbruiken ter sterking van het schepsel tegen God.

En omdat het weten en denken lieerscht over het willen en handelen, regelt zich ook de praktijk des levens naar het licht der kennis, en zóó komt het, dat er een maatschappij kan ontstaan, waarin de wetgevingen de rechtspraak, het nationale leven en streven niet voor de eere van des Heeren naam opkomt, maar dien naam niet heiligt, God niet eert.

Nadat van Ps. 29 het ie en 6e vers waren gezongen, ging Spr. tot behandeling van het derde punt over.

Daarin betoogde Spr. dat de gemeente moet arbeiden opdat des Heeren naam worde geheiligd. De gemeente, niet de geïnstitueerde kerk, waarin de gemeente inwoont, maar de gemeenschap der geloovigen.

Zij, die dien naam kunnen kennen en tot dit kennen zijn vernieuwd. Zij hebben de roeping voor dien naam te getuigen; zij hebben er de zalving toe; het is hun dienst, dien naam te doen kennen.

Des Heeren naam moet beleden in woord en daad tegenover hen, die dien naam niet kennen, en dat moet in de eerste plaats geschieden tot eere Gods; in de tweede plaats als middel van verlichting en bekeering, en eindelijk om huis en maatschappij en volk te zegenen met den naam van God den Heere.

Het spreekt vanzelf dat daartoe heel de openbaring Gods in de Schrift en in de natuur onderzocht, nagedacht en ve» staan moet worden. En hiertoe is de Universiteit noodig.

Zij is het, die zoekt en leert zoeken, die doet verstaan wat God de Heere gaf en geeft, en dit leert toepassen op leven en werken van geest en lichaam, van huis en kerk, maatschappij en volk.

Onze Hooge School kweekt ware wetenschap, en het zijn hare k\yeekeiingen, die deze uitdragen in woord en schrift, in raads-en recht zaal, in school en kerk; in het volle, - rijke leven.

Van den bloei onzer Univer.sitcit hangt dan ook zeer veel af, en haar arbeid zal niet ijdel zijn in den Heere. Neen, voor ontmoediging bestaat geen vrees, al hebben we oogenblikken als eenmaal de Duitsehers kenden bij Gravelotte, dat na moeilijken strijd de overwinning ons nog dreigt te ontsnappen; ook voor ons zal eenmaal de ure komen dat-de overwinning ons wordt geschonken.

Maar da n ook geij verd en gebeden voor den bloei onzer stichting, opdat God de Heere haar zegene mild en rijk; zoodal eenmaal de kennisse des Heere de aarde zal vervullen, en alle einden der aarde zijn heerlijkheid roemen.

De voorganger droeg daarna de nooden en behoeften der Vereeniging en harer stichting den Heere op.

Na het zingen van de verzen 2 en 9 van het Gebed des Heeren eindigde deze stille gebedsure.

De vrienden en vriendinnen der Vereeniging werden nu door de Middelburgsche commissie gastvrij ontvangen in het Schuttershof, waar men nogeenige uren gezamenlijk doorbracht; om aldus gesticht en door broederlijke saamspreking verkwikt, den dag der jaarvergadering tegen te gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1899

De Heraut | 4 Pagina's

JAARVERGADERING

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1899

De Heraut | 4 Pagina's