GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DUBBELE VERHUIZING.

VII.

Nu moet ge weten, dat het Gasthuis bestuurd werd door heeren, die men regenten noemde. De echtgenoot nu der dame, welke de zieke bezocht, was zulk een regent, en de dame wendde zich tot hem met de vraag, of hij niet voor de schonmaakster een postje had in't gasthuis. Licht kon zij bij dit of dat behulpzaam wezen, dat niet zooveel kracht vorderde, en 't was dan in alle geval „voor vast, " al bracht het misschien niet zoo heel veel op.

Mijnheer zei, dat hij er eens over denken zou. Doch of hij nu kort van geheugen was of wel van aard met zijn knecht veel verschilde, dit is zeker, dat mevrouw na drie dagen nog niets naders had vernomen. Nu was deze dame iemand, die door haar dienstboden wel eens werd beschreven als „een kwaje, " wat toen, en nog in sommige streken, wil zeggen, een degelijke, een die wat aandurft, die doorzet, 't Duurde dan ook niet lang, of zij vroeg haar man hoe 't nu met de zaak van de schoonmaakster stond. Dat was niet veelbelovend. Mijnheer toch zei, dat er, zoover hij wist, op 't oogenblik geen enkel plaatsje open was. Maar hij zou het in gedachten houden, en later wel zien. Doch mevrouw van dit uitstel weinig gediend, sprak:

„Lieve man, dan weet ik beter raad. We moesten de vrouw dan maar naar het Gasthuis brengen, om er verpleegd te worden. Opnemen doen zij het arme mensch zeker. En dan komt zij er toch in".

Mijnheer begreep wat mevrouw eigenlijk bedoelde. Hij zou dus nog eens zien. 't Gevolg was, dat reeds de volgende week de zaak haar beslag kreeg.

Geertjes moeder werd aangesteld om de bajert schoon te houden, wat gelijk in eiken bajert zoo ook hier een heel werk was. Schoot er dan nog tijd over, dan kon zij dien besteden met elders dienst te doen. Zij zou dan echter in 't Gasthuis moeten inwonen, daar ook eten en drinken, en tot verder loon eenig geld ontvangen. „En is ze dan ziek", zoo voegde mijnheer, die dit meedeelde er bij, „dan wordt ze kosteloos verpleegd".

Toen de vrouw dit alles hoorde, was eenerzijds haar heel wat zorg ontnomen. Immers nu behoefde zij niet te vragen: vanwaar zal ik alles krijgen wat ik noodig heb, geen huur te betalen, en misschien kon zij voor haar man, dien zij bleef liefhebben, nog iets overgaren. Maar aan den anderen kant was er een groot bezwaar. Geertje kon niet meegaan; waar moest die blijven? Mevrouw had daar blijkbaar niet aan gedacht, en er van spreken dorst ze tot mevrouw niet.

Lang, heel lang zaten moeder en dochter hierover te redeneeren zonder tot een lisiuit te komen. Toen het avond werd, nam Geertje een kloek besluit, en ging den eenigen vriend opzoeken, dien zij in de wereld had, den koster van „de Zon".

De man ontving Geertje heel vriendelijk, en liet haar alles vertellen. Toen zei hij:

„Ik geloof dat het des Heeren weg is, zoo je moeder aanneemt wat haar geboden wordt. Zij heeft dan een werk, naar ik meen, dat haar krachten niet te boven gaat. Doch waar je nu zelf blijven moet, dat is een andere vraag. Daar moet ik mijn vrouw over spreken. Kom morgen eens terug.

Zoo deed Geertje, en om kort te gaan, reeds na een paar dagen — er was haast bij 't werk— verhuisde moeder naar den bajert en Geertje naar 't schoolhuis. Ze zou bij den koster komen wonen.

„Waar voor vier plaats en eten is, kan er allicht een vijfde bij, " zei de juffronw. „De Heere God geeft ons het noodige en nu zullen we deelen met wie nood heeft." Geertje zou, daar een der helpsters ging vertrekken, op school dienst doen bij oorlog en vrede, en verder in 't huishouden, meehelpen. „Meer" zei de koster, „kan er niet op overschieten, want het is een slechte tijd."

't Kostte moeder en dochter veel van elkaar te scheiden, al ging moeder niet naar Amerika, en al lag de Anjeliersgracht geen uren, ja geen uur van 't gasthuis. Maar moeder troostte Geertje door te zeggen, dat zij haar kon opzoeken zoo dikwijls zij wilde, en dat moeder zelf, als zij vrij was, ook bij haar zou komen. „De Heere God weet dat we er zijn en waar we zijn, kind, " zei moeder. „Hij zorgt voor ons, gelijk je ziet. Ik zal Hem bidden dat Hij je zegent en vader ook, al is die heel ver. Kon ik hem maar vertellen wat er gebeurd is, maar ik weet niet waar hij nu is. Misschien is hij wel al dood of gewond, want ik hoor, dat er weer erg wordt gevochten."

„Ja dat is zoo, " sprak de koster zwaar zuchtende: „Ik hoor dat ook van de heeren die ik bedien, en 't staat in de Nieuwspost. Ik zeg maar, als alle menschen Mennisten waren zoo als wij, zou 't er wat rustiger uitzien in de wereld."

Daar wist de schoonmaakster niet veel tegen te zeggen, doch daar zij evenmin kans zag het te brengen tot wat de koster wilde, nam zij hartelijk afscheid, met grooten dank aan haar vrienden, en vertrok naar de plaats die voortaan haar woning zou wezen.

Maar toen zij weg was, sprak des kosters vrouw: „Hoor eens beste man, ik ben er nog niet zoo vast op, dat alle strijd de wereld uit zou wezen als iedereen Mennist was. Wat wordt er onder u ook niet veel getwist. De een behoort tot de Waterlanders, de ander tot de Vlamingen, de dtrde is Lams-Mennist en het is een oneenigheid zonder einde."

Maar wij gaan elkaar toch niet als wilde begen te lijf, en schieten de een den ander niet dood."

„Dat doen godvreezende Gereformeerden en anderen ook niet, " zei de vrouw, „maar als een je land wil hebben en je onderdrukken, zoo als de Spanjaarden hier deden in mijn grootvaders tijd, dan mag ik me toch v/el verweren. Als hier nu eens van nacht een dief kwam, zou je hem dan ook niet de deur uit zien te dringen."

„'k Hoop maar dat er geen komt, " „Trouwens, zoo een zou hier niet veel te stelen vinden, " hernam de koster.

Daarmee liep 't af. Allereerst moest nu voor Geertje gezorgd worden. Gelukkig was zij, gelijk we weten, hier geen vreemdeling. Met de kinderen van den koster, een jongen van zes en een meisje van acht jaar, was zij dikke vrienden. Zoo gevoelde zij zich dan hier, waar zij reeds zoo veel jaren had doorgebracht thuis. En al konden de lieden haar ook geen afzonderlijke slaapkamer geven, noch ook veel lekkers of moois, Geertje was ook niet veel van dien aard gewoon; haar vader had daarvoor te zeer zijn gezin verwaarloosd. Inderdaad had het meisje, wat de omgeving betreft, zelfs geen kwaden ruil gedaan. Alleen voelde zij, hoe hartelijk de juffrouw ook was, toch het gemis van moeder. Iets echter had zij gewonnen, waarvan zij zelf de waardij toen nog niet begreep. In dit huis werd God gediend en geëerd. Dat had bij Geertjes ouders zeer veel te wenschen overgelaten, al noemde men haar moeder althans een vrouw die „voor 't goede was, " een die, als zij niet vroeg uit moest, ook wel in den Bijbel las. Bij den koster was er niet alleen tijd maar ook lust voor. En 't gebrek aan dien laatsten is veel meer dan aan den eersten een reden, dat zoovelen hun Bijbels dicht laten.

CORRESPONDENTIE.

M. C. te A. We hopen u te schrijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1899

De Heraut | 4 Pagina's