GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VELERLEI.

We moesten deze week eens „elck wat wils" geven, en hopen ons verhaal weldra weer voort te zetten.

Allereerst nog iets over 't woord „bekaaid, " waarover een paar vrienden ons schreven, die 't zeker goed vinden, dat we 't ook aan anderen vertellen.

Onze lezer, K. D. dan, die in Zeeland woont, schrijft:

„Ik hoorde eens een dominee van de oud Ger. richting een psalmvers opgeven, dat door den voorzanger verkeerd verstaan werd, die dus een verkeerd vers voorzong. Na afloop zeide wijlen Ds. B.: „Ja, toehoorders de voorzanger was bekaaid! Doch het is niet zoo erg hier bekaaid ie zijn! Zorgt echter om voor de eeuwigheid maar niet bekaaid te zijn ! Want in den tijd kan men wel eens bezaaide dingen doen, die echter hersteld kunnen worden. Doch is men in onze eeuwige dingen bekaaid, hoe kunnen die her steld worden, indien dat niet tusschen wieg en graf geschiedt." Zietdaar, „bekaaid" is hier in de mond van 't volk een alledaagsche kost."

Hiermee nu wordt de beteekenis al weer en meer duidelijk.

Onze lezer W. F. te P. merkt op:

„Daar ge aan het slot van uwe verklaring: „Hij is er bekaaid afgekomen" schrijft, dat ge die verklaring gaarne voor beter geeft, ben ik zoo vrij u er op te wijzen, dat deze opheldering er ook wel van gegeven wordt:

In de vroegere ridder romans, moet een zekere Kei of Key voorkomen, die steeds beetgenomen werd en het altijd ontgelden moest. Dit gaf aanleiding om iemand, die in lateren tijd eveneens toegetakeld werd, gelijk te stellen met ridder Kei, hij kwam er „bekeid" af. De spraakmakende gemeente in latere dagen, die niet van ridder Key gehoord had, veranderde dit in bekaaid." —

Nu dit kan waar wezen, maar de vraag is toch allereerst waar staat het en ten tweede wie was Key, en.... We herinneren ons, dat iemand eens vroeg: „Hoe zouden toch Renkum en Heel sum aan hun namen komen? " (twee plaatsen tusschen Wageningen en Oosterbeek). Daarop zei een ander:

„Dat is heel eenvoudig. Vroeger, toen er nog reuzen waren en de menschen veel Latijn spraken, woonde er in die buurt een reus, die veel kwaad deed. Doch de boeren, die toen al net zoo dapper waren als nu in Zuid-Afrika, trokken tegen den reus op, verbrandden zijn kasteel, en joegen hem voor zich uit, al roepende: „Raak'em! Raak'em!"

Maar de reus, zeer lange beenen hebbende, wist den dans te ontspringen, en riep toen hij zich veilig voelde: „Heel swnV (d. i. ik ben heel of ongedeerd; " sum is Latijn en beduidt beri).

Van dat „Raak'em en „Heel sum" nu, hebben Renkum en Heelsum hun namen." "

En het dunkt ons, dat ridder Key wel eens een neef zijn kon van den reus bovengenoemd.

En nu nog een antwoord op de vraag, hoe men aan de uitdrukking komt: „Zij schitterden door afwezigheid".

In de hoop weer evenmin bekaaid er af te komen als bij dat woord, wil ik gaarne mijne meening zeggen, mits ook weer verwachtende, dat wie 't beter weet, niet zwijge.

De Fransche dichter Chénier heeft een treurspel geschreven Tibere (Tiberius) genaamd. Daarin nu leest men:

„Brutus et Cassius brillaient par leur absence

D. i. letterlijk: Brutus en Cassius schitterden door hun afwezigheid.

Maar 't kan best wezen, dat Chénier die uitdrukking weer ontleend heeft aan den ouden Romeinschen schrijver Tacitus, die in zijn jaarboeken zegt:

„Scdpraefulgebant Cassius atque Brutus eo ipso quod effigies eorum non visebantur."

D. i. Cassius en Brutus schitterden het meest doordat men hun beelden niet zag.

(Dat was namelijk bij de begrafenis van Cassius' vrouw Jania. Men droeg daarbij de beeltenissen van aanzienlijke mannen en vrouwen).

Daar de uitdrukking thans zooveel wordt gebruikt is 't mooie er wel wat af. Ze komt ook, •welbeschouwd, lang niet bij alle afwezigheden te pas.

Op een vraag omtrent de verschillende godsdiensten op aarde, zij kortelijk gezegd dat, stelt men de bevolking der aarde op 1500 millioen menschen, ver over de helft Heidenen zijn, ruim 800 millioen. Mahomedanen zijn er 180 millioen, Roomschen nog geen 200 millioen, Protestanten 200 millioen, Grieken ruim 100 millioen. Joden 8 millioen. Hoe klein het getal is dergenen die althans het Evangelie kennen, ziet men duidelijk, en hoe weinigen zijn er weder onder deze die, blijkens hun wandel, het Evangelie gelooven. Onze lezer ziet, dat het is en blijft totnogtoe een groote oogst — met weinig arbeiders.

OP ZONDAGMORGEN.

't Is nu een kleine veertig jaar geleden, dat een drietal jongelui zich eens op een Zondagmorgen uit wandelen begaven ongeveer een half uur vóór dat andere menschen naar de kerk gingen. Dit laatste waren zij ook volstrekt niet van plan. Zij bekommerden zich niet om God en zijn Woord, en gingen op Zondag liever naar buiten dan naar Gods huis.

Even waren zij op weg, toen een hunner voorstelde een bootje te huren en wat te gaan roeien, om dan in een herberg ten slotte uitte rusten. Dat al zou natuurlijk geld kosten. Zij berekenden hoeveel ongeveer elk zou moeten bijpassen. Maar een van de drie sprak na in zijn zak getast te hebben:

„Dan moet jelui 't me voorschieten. Ik heb geen geld bij me. We zullen het dan later wel verrekenen."

De anderen echter hadden daar veel tegen. Of daar nu reden voor was weet ik niet, maar wel dat zij er voor bedankten hem die platzak was zoolang te borgen.

Deze echter werd nu boos, omdat, zei hij, de vrienden hem niet vertrouwden, en zoo ontstond een hevige twist, 't Eind van de zaak was, dat de twee onwilligen samen verdergingen, enden geldelooze lieten staan.

Wat moest deze nu doen? Hij had evenmin lust in alleen wandelen als in naar huis gaan. Juist kwam hij een kerk voorbij, waar velen in gingen.

„Wacht, " sprak hij bij zich zelf, „dat kon ik ook wel waarnemen. Ik ben er in geen jaren geweest, en je zit in zoo'n kerk makkelijk om te rusten. Ik heb nog net twee centen voor 't zakje."

Kort beraden trad hij binnen, zette zich in een hoekje neer, en zag van daar rond. 't Was er vol, en niemand lette op hem. Weldra verscheen de predikant, en las met luider stem de woorden voor, waarover hij zou gaan spreken: „Den tijd uitkoopende dewijl de dagen boos zijn."

De jongeling begreep die woorden niet, vooral niet wat „uitkoopen" was, en hij dacht: Ik moet toch even luisteren; straks ga ik we rusten.

Maar van dat laatste kwam niets. Want de dominee, na uitgelegd te hebben wat met de tekstwoorden werd bedoeld, liet er een ernstige vermaning op volgen. Hij waarschuwde kort gezegd al zijn hoorders, inzonderheid de jongeren, die geneigd zijn den tijd in ijdele dingen door te brengen, dien zich ten nutte te maken, ja geen oogenblik te laten verloren gaan, om God te zoeken, of Hij ook door hen mocht gevonden worden. De dag des Heeren, zoo sprak de leeraar, is daartoe allereerst gegeven, en ons van God bereid. Dan laten we al 'swerelds gewoel rusten, en heffen onze harten op tot Hem, die voor al Zijn volk een rust doet overblijven.

En nu sprak de leeraar nog veel meer, dat ik nu niet alles kan vertellen. De jongeling moest luisteren. Want God sprak door het Woord tot zijn hart, en opende het om het goede zaad te ontvangen in de goede aarde. En het bracht vruchten voort.

Want toen twee dagen later de vrienden kwamen om het „uit te maken, " zei hij: „Heel gaarne, maar ik doe nooit weer mee. Ik ga op Zondag voortaan naar de kerk."

De anderen lachten hem uit en zeiden:

„Ben je fijn geworden? Hoe komt dat zoo? " „Ik weet niet of ik fijn ben, " was het antwoord, „maar wel, dat ik niet meer met u mee kan gaan, en dat God mij wat beters heeft geleerd. Ik weet nu ook, dat het Zijn bestier was, dat we twist kregen, want zoo kreeg ik gelegenheid te hooren wat ik hooren moest."

De twee gingen knorrig heen. Maar de ander bleef door Gods genade bij zijn besluit en heeft er geen berouw van gehad tot nu toe.

CORRESPONDENTIE.

C M. te Z. 't Komt in orde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's