GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

NAAR DE BEURS.

XVII.

Twee dagen na den pas verschenen middag stond Geertje voor de deur in het steegje op 't Fransche pad, en klopte daar aan. Weldra zat ze boven, waar de juffrouw haar vriendelijk als altijd ontving, doch niet zonder een blik vol beteekenis te slaan op een vrij groot pak, dat Geertje bij zich droeg.

„Kom je me weer eens spreken? vroeg zij, „wel dat is goed.”

„Ik kom u eens vertellen, " was 't antwoord. „dat ik bij den koster van daan ben? ”

„Wat!" riep de andere, zich zeer verbaasd houdend, schoon zij lang voorzien had dat het daartoe komen zou, en er voor een deel zelf de schuld van was.

Nu vertelde het meisje, hoe zij niet langer had willen blijven, wijl zij telkens een „standje" kreeg. Zoo nog pas weder, omdat zij wat lang was uitgebleven. Dat had.zij niet langer willen velen, en zoo was zij dan nu maar voor goed vertrokken.

„Of je gelijk hebt, " zei de kasteleines. „Wia zou ook bij zulke fijnen zijn jong leven willen verkniezen. Weet je moeder het? „Ja, die vindt het goed.”

„En wat denk je nu te doen? ”

„Dat weet ik nog niet. Ik kan wel misschien voor een nacht bij moeder blijven, die weer beter is, en dan zal ik wel zien.”

’t Was als Geertje had gezegd. Zeer laat thuis komende, had zij van de juffrouw een welverdiende bestraffing ontvangen, die echter weinig indruk maakte. Geertje werd er driftig onder en zei ten slotte: „Als ik hier te veel ben, ga ik liever heen. Een beetje eten en twee schellingen in de week kan ik overal nog wel krijgen.”

Hoe leelijk dit gezegde nu ook was, tot iemand die zooveel voor het meisje had gedaan, de schooljuffrouw werd niet boos, doch zei eenvoudig: „Kind, je wordt door een ver. keerden geest gedreven, en wilt een verkeerden weg op. Denk er aan, dat wie God verlaat, zich veel smart bereid. Ik geloof eigenlijk, dat het je hier te eng wordt omdat wij de wereld niet willen dienen.”

„Nu ja, " was 't antwoord, „ik kan niet altijd kijken als iemand die te begraven gaat.”

„Dat behoeft ook niet, " zei de koster, welke, juist binnentredend, die woorden hoorde, „dat heeft nooit iemand gezegd.”

Nu ontstond een lang gesprek, waarvan 't slot was, dat Geertje ronduit verklaarde: „Ik ben geen kind meer; ik wil wat meer vrijigheid hebben en niet altijd bekeven worden. Ik ga liever heen.”

Schoon man en vrouw nog poogden haar van haar voornemen af te brengen, 't baatte niet. Twee dagen later pakte het meisje het weinigje dat zij had bijeen, en trok regelrecht naar „de bocht van Guinee”.

„Ik geloof dat ik wat goeds voor je weet", zei de herbergierster, die, zooals we zagen, haar plan al gemaakt had, „mijn zuster zoekt een meisje zooals jij. Ze heeft een drukke groenteen fruitnering en je zult een goed leven hebben. Je bent in den winkel en overhuis en behoeft ook geen cornet te dragen.”

Een cornet was een neepjesmuts, die aan de pijpvonnige nepen haSr Franschen naam ontleende. Zulk een muts werd met dun koperdraad, dat het karkas of geraamte vormde in fatsoen en stand gehouden, 't Was een vrij duur en ook niet makkelijk hoofddeksel, dat door burgervrouwen en dienstboden werd gedragen, gelijk nu nog wel, schoon allengs minder. De dienstmeisjes echter waren om vele redenen minder op zoo'n hoofddeksel gesteld, en verkozen verreweg een „floddermuts", wat echter bij deftige lieden niet werd geduld.

„En", ging de vrouw voort, op een goed loon en een goed leven kun je rekenen. Mijn zuster is een best mensch en zou geen vlieg kwaad doen. Ook heb je er nog al verval. In zoo'n winkel valt er nog al eens wat af. Dat begrijp je.”

Geertje zette groote oogen op. van „verval" was bij den koster weinig sprake geweest. Wat een begeerlijk vooruitzicht nu. Maar.... „verval" heeft twee beteekenissen.

Intusschen redeneerde de praatgrage juffer al voort en 't slot van de zaak was, dat Geertje beloofde er dadelijk met moeder over te zullen gaan spreken. Dit voornemen voerde zij dan ook uit en wel met dit gevolg, dat moeder toestemde. Wel deed zij het niet van harte, maar zij kon het niet van zich verkrijgen haar dochter op een plaats te laten, waar die 't zoo naar vond. Ook was er alle vrees, dat Geertje, al wilde men 't haar beletten, toch zou doen wat zij verkoos, 't Ware zeker veel beter geweest zoo moeder eenvoudig haar toestemming geweigerd had, en met haar dochter naar de pleegouders was gegaan. Doch Geertjes moeder had iets van Eli's karakter, die wel niet goed vond wat zijn zonen deden, maar het ook niet belette. Menig kind zou wel wenschen ook zulke ouders te hebben. Toch is het geen zegen maar een groot onheil, dat zelfs tot een vloek kan worden, gelijk Eli's geschiedenis wederom leert. Als de dokter een drankje geeft dat niet smaakt, is zeker 't prettigst het te laten staan. Maar toch noemen we hem die 't niet inneemt een dwaas. De Heere God wil ons wel de begeerte onzes harten geven, maar, let wel, als wij ons in Hem verlustigen. Dat laten velen er af, en denken en vragen alleen om 't eerste.

Verblijd van hart keerde Geertje naar haar vriendin terug. Deze had intusschen ook niet stil gezeten, maar den vrij langen weg naar de Beurs afgelegd om haar zuster te waarschuwen. Zij kon het meisje de goede tijding meedeelen, dat zij reeds den volgenden dag terecht kon.

„En hier is de „goospenning, "" zei de kasteleines, terwijl zij 't verbaasde Geertje een gulden in de hand stopte. „Ik heb hem eigenlijk eerlijk verdiend, want ik ben de besteedster geweest, die je den dienst hebt bezorgd. Maar je moogt hem gerust hebben. Dat is 't eerste voordeeltje”

De „goospenning, " of eigenlijk „Godspenning, " was het geld, dat de dienstbode outving als zij aangenomen werd, en waarvan zij dan weer de besteedster of tusschenpersoon kon betalen, die haar aan den dienst had geholpen, 't Heette zoo — en nu nog — wijl dat geld oorspronkelijk was bestemd om geheel of ten deele aan de armen of „om Gods wil" gegeven te worden. Zoo noemde men ook gestichten wel Godshuizen. Dat geld diende dan tevens als een onder pand, dat de dienstbode ook werkelijk in dienst treden zou.

AAN VRAGERS.

Wat bedoelt men als men spreekt van het jaar onzes Heeren?

Waarom onze lezer N. O. die vraag doet, meenen we te begrijpen. Het „jaar onzes Heeren" beduidt het jaar 'twelk den leeftijd des Heeren Christus zou aanduiden, zoo Hij nog op aarde was. Het zooveelste jaar „jaar onzes Heeren" zou dan Zijn ouderdom aanduiden. Het jaar onzes Heeren 33 was dat waarin Hij stierf aan het kruis. Het jaar 1900 onzes Heeren is dus dat waarin Hij, op aarde zijnde, nu leven zou.

Hieruit ziet men, dat het jaar 1900 niet wil zeggen 1900 jaar na 't jaar waarin de Heere geboren werd. Hij werd geboren (zoo neemt men in onze tijdrekening aan) in het jaar i. 1900 behoort nog bij deze, de 19e eeuw.

Op oude gebouwen leest men vóór het jaartal vaak A D, dat is Anno Domini, de Latijnsche woorden voor: Het jaar onzes Heeren. A M beduidt A7ino Mundi jaar der wereld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's